Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 58
(1939)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Reversche sparrenIn het Glossaire Flamand de l'Inventaire des Archives de Bruges 313 b worden uit een stuk van 1468 (Invent. v. Brugge 5, 568) vermeld Reversche sparren. Zij komen daar voor in een rekening van de onkosten door de stad Brugge gemaakt ten behoeve van de feestelijkheden in het genoemde jaar gehouden ter eere van de samenkomst der ridders van het Gulden Vlies en van het huwelijk van Karel den Stoute met Margaretha van York. De desbetreffende passage luidt: ‘Betaelt meester Anthuenis Goossins van weercke by hem ghedaen doen ter jncomste van onzen gheduchten heere. Van sparren te slane an d'houde halle. Van vj houten van xxx voeten daer toe ghelevert; x reversche sparren. Jtem, van de sparren vast te makene vp de voyen van den scepenen huuse omme toortsen daer jnne te stellen; van v reversche sparren’. De bewerker van het Glossaire plaatst achter Reversche sparren een vraagteeken, blijkbaar omdat hij met deze benaming niet goed raad weet. Het volgende teekent hij er bij aan: ‘Dans la Déclaration concernant la navigation sur le nouveau canal de Plasschendale à Dunkerque, de 1657 (vol. Plac. 1646-59 aux Arch. Bruges), nous trouvons cette mention: ‘Sparren, Revelaers’. In dit verband is het m.i. slechts een kleine stap verder in de juiste richting voor Reversche sparren te lezen: Revelsche sparren, dat zijn sparren van Revel (vgl. Russ. Rewel') of Reval, gelegen aan de Finsche Golf, tegenwoordig de hoofdstad van Estland en thans in het Estisch TallinnGa naar voetnoot1) geheeten. Want dit is ook de beteekenis van het voor den bewerker | |
[pagina 68]
| |
(Gailliard) blijkbaar eveneens raadselachtige Revelaers. In de XVIIde eeuw waren deze revelaers of balken van Reval d.w.z. balken uit Reval ingevoerd of balken te Reval naar hier verscheept, ten onzent zeer bekend. Men zie b.v. Van Bleyswijck, Beschryvinge der stadt Delft II, blz. 635, waar men leest: ‘Het derde Magazijn is buyten de Schiedamse of Ketel-poort, ... het welck aldaer by den Raedt is doen timmeren in den jare 1611. schuyrs-gewijs, om allerhande rouw goet in te leggen, als alle soorten van Hout-werck, Balcken van allerley groote, Sparrebalcken, Revelaers, Juffers, Capravens, Ribben, Swalpen’Ga naar voetnoot1). Ook worden revelaers (naast kloosterbalken) genoemd in het bestek van een gebouw te Cadzand in Zeeuwsch-Vlaanderen van omstreeks 1660Ga naar voetnoot2). Ten slotte zij hier in dit verband nog gewezen op het in een der voetnoten aangehaalde, door De Vreese verklaarde woord Revelduitsch d.i. eigenlijk: Duitsch, gesproken door de inwoners der stad Reval, en bij uitbreiding: Duitsch zooals men het in de Oostzeelanden of Baltische landen kan hooren, dus: dialectisch, niet comme il faut, een eveneens ten onzent in de XVIIde eeuw niet onbekende term, dien men met revelen en revelkallen d.i. raaskallen, zotteklap uitslaan, in verband bracht, zooals ook revelaar niet alleen: een Revalsche balk, maar ook: een oude, zotteklap uitslaande suffer beteekende, of, zooals de XVIIIde-eeuwsche woordenboeken van Halma en Marin het woord in het Fransch vertalen: un radoteur.
Leiden r. van der meulen |
|