Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdStarter's Harte-jachtGa naar voetnoot1)Boven Starter's ‘Harte-jacht’ (1627, blz. 153; van Vloten, blz. 272) staat als stemme: Sir Eduward Nouwels delight. In het ‘Hollandts en Zeeuws Nachtegaels t' Samen-Gezangh’, | |
[pagina 235]
| |
tweede deel van ‘Hollands Nachtegaeltien’, Amsterdam 1633, komt op bl. 49 een ‘Klaegh-Liedt’ voor, met de stemme: Sir Eduward Nouvels deligt. De vorm der coupletten is in beide gedichtjes dezelfde; als voorbeeld diene het eerste vers van het minder bekende Klaegh-Liedt: Ick heb och! aen mijn tranen sien
Bewegen door meely,
De harde rotz soo 't mach geschien,
En 't beeckjen aen de zy,
Ick hoorden op mijn traentjens ach!
De soete blaetjes suchten,
En Echo galmde watse mach
Veel droeve narre kluchten:
Maer nimmer sach ick, noch en hoop meedoogen in
Het hel wreede hart (o mocht het daer uyt) van mijn Goddin.
In Bellerophon (Amsterdam, 1622, bl. 115) heet de wijze kortweg: Eduward Nouwels. Laat mij beginnen met al dadelijk te zeggen dat de wijze behoort geschreven te worden: ‘Sir Edward Noel's Delight’. Edward Noel, telg uit een aanzienlijk geslacht, werd in 1582 geboren. Reeds in 1611 werd hij tot Baronet verheven, terwijl hij zes jaar later in den adelstand werd opgenomen als Baron Noel of Ridlington. Lord Noel vervulde tal van gewichtige ambten, was een vurig Koningsgezinde en had warme belangstelling voor de letteren: de vermaarde puntdichtschrijver John Owen droeg het derde deel zijner Epigrammata onder anderen ook aan hem op. Hij stierf in 's konings kamp te Oxford in het jaar 1643. De wijze moet ontstaan zijn tusschen de jaren 1611 en 1617, toen Noel baronet was en dus Sir Edward Noel heette. Liederen met opgewekten of vroolijken inhoud werden dikwijls ‘delight’ genoemd door den toondichter, terwijl, in tegenstelling daarmede, droevige naargeestige onderwerpen in ‘complaints’ werden bezongen. Dat het woord delight in trek was bij de componisten blijkt o.a. uit den titel van een muziekboek: Musicks Delight on the Cithren, 1666. Het aantal | |
[pagina 236]
| |
dezer ‘delights’ is zeer groot: mij zijn er, althans naar den titel, ruim dertig bekend. Zij dragen titels van wel zeer uiteenloopenden aard: naast My Lady Foster's, The Duke of York's, The Lord Mayor's, Lady Herbert's, The Duke of Rutland's, The King's Delight treffen wij aan: Granny's, The Sailor's, The Rake's, The Shepheard's en zelfs The Punk's en The Bunter's Delight! Jammer genoeg kennen wij de muziek en de woorden dezer liedjes slechts in een zeer enkel geval. Gelukkig is Sir Edward Noel's Delight een dier uitzonderingen. Er is namelijk een zangwijze die onder vier namen voorkomt. In ‘Queen Elizabeth's Virginal Book’ heet zij Nancie; in de Hollandsche liederboeken draagt zij den ons bekenden naam, dien wij ook aantreffen in Dorothy Welde's Lute-Book (omstreeks 1600 volgens Chappell, New Edition, p. XIII, wat niet juist kan zijn); in Pills to purge Melancholy, (VI, 342) en in The Devil to pay (1731) heet zij The London Prentice; terwijl ten slotte de oude ballade The Honour of a London Prentice, uit den tijd van Koningin Elizabeth, gesteld is op de wijze van All you that love good fellows. Deze laatste wijze moet de aanvangsregel zijn van een thans verloren lied. ‘All you that ...’ was een geliefd begin van de zoogenaamde ‘broad-side ballads’ welke zoo in trek waren in de 16e en 17e eeuw. ‘The Honour of a London Prentice’ - een verhaal van een dapperen leerjongen die heldendaden in Turkije verricht en een koningsdochter trouwt - kan men vinden o.a. in Ritson's English Songs, in Evans' Old Ballads, III, 78, in de Roxburghe Ballads, III, 747, en in de Osterley Park Ballads, p. 213. De muziek van Sir Edward Noel's Delight kan men vinden in de oude uitgaven van Starter en bij Chappell, Popular Music of the Olden Time I, 149 of New Edition I 162, waar men bijzonderheden van muzikalen aard aantreft.
Amsterdam a.e.h. swaen |
|