Naschrift op ‘Haagse volkstaal uit de achttiende eeuw’
In aansluiting bij wat boven, blz. 39, is verondersteld, moge hier op verzoek van den heer Overdiep nog verwezen worden naar diens Stilistische Grammatica blz. 150 en 151, waar een aanvulling op Onze Taaltuin III wordt gegeven. Hieruit blijkt, dat vormen als hand > hangt enz. in Katwijk wèl voorkomen.
Naar aanleiding van een vraag, die mij van andere zijde werd gesteld, wil ik nog eens onderstrepen, dat het hand > hangt-verschijnsel naar mijn mening voorlopig scherp moet worden gescheiden van de gutturalisering van inlautende -nd- (en daarmee gepaard gaand verlies van dentaal), die een totaal andere verspreiding heeft (en die wellicht ook chronologisch ervan gescheiden, ouder, is). Vormen als hangt enz. ‘duiken op’ (al zullen ze natuurlijk wel iets ouder zijn) in de zeventiende eeuw, om in de daaropvolgende eeuwen successievelijk weer te verdwijnen. Het laatste is wellicht nog opmerkelijker dan het eerste, omdat men zich een phonetische (of phonologische) oorzaak - die dus precies tegengesteld zou zijn aan de oorzaak van het ontstaan - moeilijk kan voorstellen. Zo keer ik onwillekeurig weer terug tot de strekking van mijn opstel: zou de school (en in het algemeen: de cultuurtaal) misschien ook het hare kunnen hebben bijgedragen tot het ‘afleren’ van dit ‘spraakgebrek’? Dat b.v. de Amsterdammers van het ‘oude’ slag in elk geval braaf zijn uitgelachen om hun hangt en mongt, blijkt uit de kluchten ten duidelijkste. Het spreekwoord ‘le ridicule tue’ kan stellig ook vaak op taalverschijnselen worden toegepast.
kloeke