Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Familiaar-beschaafd gesproken Hollands uit het midden van de achttiende eeuwDe merkwaardige Haagse woordenlijst, waarop Kloeke terecht de aandacht vestigde, herinnerde mij aan soortgelijke gegevens in de Aenleiding tot de Nederduitsche Taalkunde van J.C. SchutzGa naar voetnoot1), naar een manuscript van 1750 uitgegeven door J. le Francq van BerkheyGa naar voetnoot2). Deze ‘taallievende Heer’, van wie mij overigens niets bekend werd, is een geboren Duitser, maar blijkbaar in Holland opgevoed en ingeburgerd: hij spreekt tenminste van ‘onze taal’. Uit zijn beschrijving van de Nederlandse klanken, die hij met de Duitse vergelijkt, blijkt dat hij een goed waarnemer is, met een scherp gehoor. Le Francq van Berkhey geeft deze taalbeschrijving de voorkeur boven die van veel geboren Hollanders: ‘Wat is natuurlyker dan dat bekwaame en leerzuchtige lieden, schoon uit andere Landen geboortig, zich op de kennis eener vreemde taal willende toeleggen, in dezelve ongelyk beter bekwaam worden, en met veel meer vrugt daar in vorderen kunnen, dan zulken die zich alleenlyk op hun aangeboorene wyze van uitdrukking verlaatende, in de vaste verbeelding zyn, ten opzichte hunner spraake, alles weeten wat tot haare zuiverheid en sierlykheid behoord, en dus niets meer te leeren hebben: waardoor zy in hunne zorgeloosheid en kleine begeerte tot taalkennis, alle die taalgebreken, welken zy van hunne Minnen als met de melk ingezogen hebben, enkel voor schoonheden houden.’ De gegevens die Schutz ons verschaft omtrent het gesproken Hollands, zijn veel minder talrijk dan die van J.A.v.H. Ze geven ons ook minder houvast, omdat wij in de onzekerheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijven, in welke stad hij gewoond heeftGa naar voetnoot1), en of de waarnemingen alleen stadgenoten gelden, of ook inwoners van andere steden die hij ontmoette. Maar uit een ander oogpunt zijn ze weer van belang. De Haagse schoolmeester vermeldt en brandmerkt de opgesomde woorden als Haagse straattaal, en zet daarnaast de schrijftaalvorm die hij aanbeveelt; Schutz wil eenvoudig vaststellen wat ‘men’ zegt, naast wat, ‘men’ schrijft. Met deze ‘men’ zal dus niet bedoeld zijn het straatpubliek, maar de mensen uit de kringen waarmee hij in aanraking komt, de meer ontwikkelden. Daarom acht ik zijn mededelingen ongetwijfeld van belang voor de ontwikkeling van de beschaafde omgangstaal in Holland. Dat hij inderdaad nergens het oog heeft op minder beschaafde of vulgaire taal, blijkt uit deze inleidende beschouwing: ‘Men kan niet ontkennen dat (schoon 'er in een Taal niets is 't geen haare gemakkelykheid, aangenaamheid en cieraad meer kan bevorderen, als een zuivere en ongedwonge uitspraak, die zo veel als immers doenlyk is van de gewoone schryfwyze niet verschild) altoos volkomen naar de letter en regel te willen spreeken, gelyk men schryven moet, somtyds een harde, moeijelyke, ja zelfs belagchelyke, en (indien ik het zo noemen mag) pedantike uitspraak verwekken zoude. Hierom is het, dat men nu en dan in het voordbrengen van een rede; een woord, lettergreep, of letter gantsch anders uitspreekt, dan dezelve naar haaren aart zou dienen of dient geschreeven te worden.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als voorbeelden van klinkerwisseling gelden:
Wij zullen door of deur de brug heen vaaren. Iemant deur en deur of door en door kennen. Voor stuk (fragmentum). stik. - Dus zegt men het glas is stikkend gebrooken, voor het glas is aan stukken gebrooken. - Zyn kleed is stikkend gescheurd, voor in stukken gescheurd. - ik zal het u van stikje (stukje) tot beetje verhaalen. articulatim tibi narrabo.
Overeenkomstig de achttiende-eeuwse opvatting van een strenge schrijftaal-eenheid zegt de auteur met nadruk: ‘Deze of diergelyke letter of lettergreeps veranderingen, kunnen in de gewoone schryfwyze, en vooral in proza, niet toegelaaten worden.’ Als pendant geeft hij dan een tweede reeks gevallen van ‘andere letter- en woordverwisselingen in de uitspraak, die ook in het schryven plaats kunnen hebben.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Schort hem in de groote toon (teen) daar de Boeren den hoed op draagen. (Il a un coup de hache)
Opmerkelijk is, dat de auteur de Zuidelijke vormen kleen, konst, en gonst voornamelijk tot de gesproken taal rekent; dat hij in de schrijftaal iever plaatst tegenover geryf met diftong, en omgekeerd in de spreektaal yver tegenover gerief. Of dat aan de werkelijkheid beantwoordde valt te betwijfelen. Wel is m.i. te hechten aan de vorm yder - mogelijk hyperkorrekt? - in de toenmalige gesproken taal. Dat zou een aanvulling zijn van het artikel ieder in het Nederlandsch Woordenboek, waar een vorm met diftong niet vermeld wordt.
Utrecht Sept. 1937. c.g.n. de vooys. |
|