Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Diplomatiek in den ReinaertCantecleer staat voor den rechterstoel van koning Nobel en klaagt, hoe Reinaert, om hem te verlokken, met zijn kinderen het veilig-ommuurde hoenderpark te verlaten, zich heeft voorgedaan als een vrome kluizenaar, die slechts voor het heil van zijn ziel leeft. Bovendien heeft hij hem een haast niet te gelooven schoone toekomst voorgespiegeld, waarin alle dieren in een door den koning afgekondigden vrede zullen leven. Schriftelijk bewijs heeft hij daarvan medegebracht: In deze woorden ligt een verontschuldiging tegen het mogelijke verwijt, dat het toch wel heel dom van Cantecleer is aan het fantastische verhaal van den vos geloof te slaan. Immers een koningsoorkonde bezat voor het gerecht bijzondere bewijskracht: haar inhoud mocht niet betwijfeld worden. Blijkbaar wil Cantecleer te verstaan geven, dat, nu Reinaert met een dergelijk bewijsstuk kwam, hij verplicht was, daaraan onbepaald geloof te hechten. Geheel gelijk heeft hij daarin niet. De lex Ripuaria bepaalde omtrent het wraken van een koningsoorkonde: quod si testamentum regio absque contrario testamento falso clamaverit, non aliunde quam de vita componatGa naar voetnoot2). De echtheid van een koningsoorkonde kon dus slechts bestreden worden, als men een andere ertegenover stelde, terwijl het slot van het artikel wel wil zeggen, dat wie daartegen zondigt, des doods schuldig is, doch zijn leven kan koopen met zijn weergeld. Dit komt over- | |
[pagina 211]
| |
een met wat de oudere lex Salica voorschrijft: dat wie ‘contra ordinationem regis testare praesumpserit’, in een boete van tweehonderd solidi vervaltGa naar voetnoot1), wat juist het weergeld van een vrijen Frank is. Het was dus wel geoorloofd de echtheid van een koningsoorkonde te wraken, maar het twistpunt mocht alleen de vraag zijn, of het stuk al dan niet een echte koningsoorkonde was. Den inhoud van een éénmaal als echt erkend diploom te betwijfelen, was niet geoorloofd. De strenge straf, die hem bedreigde, die de echtheid van een koningsoorkonde in twijfel trok zonder zijn opvatting door bewijzen te kunnen staven, moet inderdaad aanvallen op koningsoorkonden zeer zeldzaam gemaakt hebben, ja althans bij het groote publiek de meening hebben doen postvatten, dat op naam van den koning uitgevaardigde ‘seghele ende brief’ onaantastbaar warenGa naar voetnoot2). In dien waan verkeert kennelijk ook Cantecleer, die zijn domheid zoekt te verschuilen achter een, verkeerd begrepen, juridisch argument. Daardoor verraadt hij zijn domheid slechts te duidelijker: een fijn-humoristisch trekje, waarmede de druk-doende haan als een schreeuwerige half-ontwikkelde geteekend wordt. Doch de ‘kranige rechtskenner’Ga naar voetnoot3), die de Reinaert-dichter was, zal daarnaast ook wel de bevoorrechte positie, die de koningsoorkonde in het procesrecht innam, hebben willen bespotten. De zware straf, die stond op het onbewezen betwisten van de echtheid van een koningsoorkonde, moet gewerkt hebben als een premie op het vervaardigen van valsche diplomen. Dit bedenkelijke gevolg van een in oorsprong billijke bepaling is het scherpe oog van den rechtskundigen dichter zeker niet ontgaan. Al zegt hij het niet met zooveel woorden, het ligt geheel in de lijn stilzwijgend aan te nemen, dat Reinaert een | |
[pagina 212]
| |
valsche oorkonde produceert om zijn verhaal te bevestigen. En Cantecleer, met zijn geleerdheidsvertoon, vliegt erin. Het is ook geen toeval, dat hij zoo den nadruk legt op de aanwezigheid van het zegel. Meer en meer was het zegel het eenige bekrachtigingsmiddel van een oorkonde gewordenGa naar voetnoot1). De zeer zeldzame critiek, die in de Middeleeuwen tegen de echtheid van een oorkonde werd ingebracht, richtte zich dan ook vrijwel uitsluitend tegen het zegelGa naar voetnoot2). Nu is het opmerkelijk, dat, terwijl de meeste latere bewerkingen en vertalingen van den Reinaert - Reinaert II, Reinke de Vos, de Plantijnsche Reinaert de Vos - van het zegel spreken, de door Balduinus gedichte vertaling Reynardus Vulpes de oorkonde op een andere wijze bekrachtigd laat zijn: Protulit et cartam, signatam nomine regisGa naar voetnoot3). Deze zelfstandigheid van Balduinus vindt zijn grond in den werkelijken toestand. De eigenhandige onderteekening van oorkonden door den koning werd zeldzamer, naarmate het gebruik om de oorkonde door een zegel te bekrachtigen algemeener werd. Hoewel in Frankrijk het zegel in de dertiende eeuw de volledige overwinning op de onderteekening behaald heeft, bleef toch, tot in het begin der veertiende eeuw, het gebruik bestaan om zeer plechtige koningsoorkonden ook door het monogram des konings te bekrachtigenGa naar voetnoot4). Balduinus is daarvan blijkbaar op de hoogte geweest en heeft door het aanbrengen van dit détail willen doen uitkomen, dat Reinaert's spurium voor een bijzonder plechtig diploom beoogde door te gaan.
Breda d.th. enklaar |
|