Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Reinaert II, vs. 4192.In den langen monoloog vol wereldwijsheid, dien Reinaert ter genoemder plaatse tegen zijn neef en biechtvader Grimbaert houdt, komen deze woorden voor: Neve, dus moet men hier ende daer
nu lieghen ende dan segghen waer,
dreighen, smeken, bidden ende vloeken,
ende elc op sijn hooft soeken.
De beteekenis van deze laatste verbinding is tot dusverre blijkbaar voor verschillenden uitleg vatbaar geweest, staat althans allerminst vast. Ernst Martin kent in de Anmerkungen op zijn uitgave van den Reinaert (Paderborn 1874) aan de woorden elc op sijn hooft soeken den zin toe van: ‘persönlich zu treffen suchen’, terwijl hij in zijn Wörterbuch op hooft verklaart: ‘jeden einzeln angreifen’. Verdam wijdt aan het aangehaalde fragment de volgende Aanmerking aan het slot van zijn woordenboeksartikel Hovesc (Mnl. Wdb. III, kol. 686): ‘Rein. II, 4191: “Neve, dus moet men ... nu lieghen ende dan segghen waer, dreighen, smeken, bidden ende vloeken ende elc op sijn hooft soeken”, moet men voor op sijn hooft wellicht lezen op sijn hoofst, en verklaren ieder zoo beleefd mogelijk behandelen, in zijn zwak aantasten. De Proza-vertaling heeft eene soortgelijke uitdr., nl. sijn weecst (Willems, bl. 165 noot). Dat op sijn hooft soeken eene uitdr. zou zijn voor in zijn zwak tasten is niet waarschijnlijk. Evenwel denkbaar is, dat de uitdr. eigenlijk beteekent de weeke of teêre plek op iemands hoofd zoeken’. Het komt mij voor, dat men hier inderdaad geen emendatie behoeft te maken, dus hooft niet in hoofst behoeft te veranderen, en dat de laatste door Verdam voorgeslagen beteekenis den juisten zin van de uitdrukking wel eenigszins benadert, maar hem toch nog niet ten volle weergeeft. M.i. beteekent op sijn hooft soeken niet zoozeer ‘de weeke of teere plek op iemands | |
[pagina 152]
| |
hoofd zoeken’ als wel (sit venia verbo): ‘ongedierte op iemands hoofd zoeken’, waardoor hij dan in een weeke d.i. hier: handelbare, meegaande, volgzame, toegevende, inschikkelijke, welwillende, gewillige, gunstige stemming wordt gebracht ten opzichte van dengene die deze behandeling of bewerking aan hem verricht. Een ieder die in een dierentuin of diergaarde wel eens gadegeslagen heeft de wijze waarop de eene aap den anderen aap luist (want dit is toch eigenlijk de beteekenis), weet hoe gedwee het slachtoffer zich deze bewerking laat welgevallen, zoodat het, om zoo te zeggen, onder een hoedje te vangen is. En hoe wel past dit begrip in de dierenwereld en sfeer van den Reinaert, waar in vers 5109-5169 de smakelijke beschrijving wordt gegeven van het bedrijf der twee jonge apen Biteluus en HateneteGa naar voetnoot1), wier namen in dit verband aan duidelijkheid niets te wenschen overlaten. Bepaaldelijk vers 5146 vlgg. zouden mijn gissing kunnen ondersteunen, waar van Hatenete wordt gezegd: dese weet ooc wel haer wet(e)Ga naar voetnoot2)
ende is voortgaende in der nere (komt goed vooruit in haar vakGa naar voetnoot3))
op hoofden die men node doet scheren,
met langhen haer, onghedwoghen.
En dan worden daar vervolgens de luie, naar nachtelijke danspartijen uitgaande dienstboden ten tooneele gevoerd, die ... tot alre ledicheit hem bet voeghen,
dan dat si hem kemden ende dwoeghen,
ende latent verwert groeien vol neten.
Ten einde raad so comen si tot Hatenete,...
ende doen of huve ende caproen.
dese can hem best baet doen:
want si is met gripen snel.
| |
[pagina 153]
| |
Hier worden dus geen apen door hun soortgenooten, maar personen door apen op hun hoofd gezocht d.i. geluisd, hetgeen evenwel meestal pleegt te geschieden door andere personen. Onder de meer primitieve volken van den aardbol is deze behandeling nog thans in zwang, ja ook nog wel in het Zuiden en Oosten van Europa. Voor wie dit zelf niet gezien mocht hebben, citeer ik hier enkele plaatsen uit de literatuur der laatste anderhalve eeuwGa naar voetnoot1), waaruit evenzeer kan blijken, hoe degene die deze behandeling of bewerking zich laat welgevallen of ondergaat, onder het mes zit, zich daardoor gediend en gebaat voelt, maar niettemin patient en slachtoffer is, wat ook ongetwijfeld de bedoeling zal zijn geweest van Reinaert's woorden en bepaaldelijk van de uitdrukking elc op sijn hooft soeken. Zoo schrijft b.v. kapitein Cornelius de Jong in zijn Tweede reize naar de Middellandsche zee, gedaan in de jaren 1783, 1784 en 1785 (Haarlem 1807), blz. 355, wanneer hij in Portugal is: Ik moet U ... doen opmerken, dat niets hier algemeener is, (den adel en andere eerste standen uitgezonderd) dan malkander zekere Insectes, door onze boeren luizen genoemd, van het hoofd af te vangen. Gemeene lieden bewijzen elkanderen dezen dienst op de straat tegen eenen muur in de zon liggende, en van burgervrouwen heb ik het gezien, terwijl zij in hare vensters een luchtje schepten. In het algemeen is deze natie door het lang en dik haar zeer rijkelijk voorzien, vooral de vrouwen. En in zijn Derde reize naar de Middellandsche zee, gedaan in de jaren 1786, 1787 en 1788 (Haarlem 1810-'12), II, blz. 11 bevindt dezelfde auteur zich op de markt te Barcelona: Al het fruit ziet er zoo bekoorlijk uit dat het de tanden doet wateren; doch de groenwijven, die naar de loffelijke gewoonte des lands, elkanderen gestadig uit tijdverdrijf in de warme zon het hoofd nazien, knippen den eenen oogenblik met dezelfde hand waarmede zij den anderen oogenblik de druiven aan U overreiken. | |
[pagina 154]
| |
De groote Russische romanschrijver Gončarow, die in zijn werk Het fregat Pallas zijn ervaringen op een groote zeereis beschreef, teekent ons dit tooneeltje, dat hij zag te Porto Praya op Santiago, een der Kaap Verdische eilanden, in Januari 1853: Twee negerinnen, naar het scheen zusters: de eene legde haar hoofd op de knieën van de andere, en deze ... Maar gij zaagt deze scènes, wanneer gij op een zomerschen dag onderweg onze dorpen doorreedt ...Ga naar voetnoot1). Gončarow kende zijn land en volk, doch een buitenlander in Rusland moest dit des te meer treffen, vooral wanneer die buitenlander een zindelijke Nederlander was. Omstreeks dienzelfden tijd schreef Dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland zijn Een Reisje in het Noorde (Leuven-Rotterdam 1843), waar men op blz. 199 leest: De ingekankerde vuile aerd is de eenige vlek welke ik in het karakter der Russen heb kunnen bespeuren. Dit geldt zoowel den stedeling als den veldbewoner, de hoogere klas niet uitgezonderd. De hairen en langen baerd zijn niet altijd vrij van kruipende gasten, die in dit mannelijk sieraed hun tabernakels hebben opgeslagen, en meer dan eens zag ik werklieden die elkander zekeren pluisdienst bewezen. Er is een karakteristiek Litausch parallellied, bestaande uit twee maal twee leden, waarin een vergelijking uitgewerkt wordt: eenerzijds tusschen een door den storm getroffen linde en een door het noodlot getroffen moeder, anderzijds tusschen een door den storm getroffen eik en een door het noodlot getroffen vader. In het tweede der vier onderdeelen, dat van de moeder, wordt verhaald, hoe deze negen zoons en eene dochter met zorg en moeite heeft opgevoed; alle negen zijn in den oorlog getrokken en God wordt gesmeekt om tenminste te haren behoeve de dochter in het leven te behouden: | |
[pagina 155]
| |
Al was het maar om het hoofd te luizen,
Het gramme hart tot bedaren te brengenGa naar voetnoot1).
Als een liefdedienst is dit bedoeld; dat blijkt ook uit een variant, opgeteekend in het dorp Wilkischken, gelegen in het voor den wereldoorlog tot Pruisen behoorende deel van het Litausche taalgebied, waar men het minder geciviliseerde ‘luizen’ van de oorspronkelijke redactie uit het voormalige Russische Litauen heeft vervangen door: ‘tegen zich aanvlijen’ (t.w. het hoofd van de moeder), waaruit het begrip van liefkoozing al zeer sterk spreektGa naar voetnoot2). In den Litauschen tekst staat dan galvelę prisiglausti in plaats van het oorspronkelijke galvelę pajieškotiGa naar voetnoot3). Dit laatste beteekent letterlijk nagenoeg hetzelfde als op het hoofd zoeken in den Reinaert. De handeling van ‘het luizen’ is door een LitauerGa naar voetnoot4) in zijn moedertaal vertaald als galvos jieškojimas d.i. letterlijk: ‘het zoeken van het hoofd d.w.z. het zoeken van (ongedierte op) het hoofd’. Het gewone woord voor ‘zoeken’ is in het Litausch jieškoti, equivalent met Slavisch iskati; doch er bestaat in het Litausch ook een werkwoord šukuoti, dat ontleend is aan Poolsch šzukać (zoeken) (voor het vroegere Slavische iskać), hetwelk op zijn beurt van Duitsch suchen afkomstig isGa naar voetnoot5). Maar in het Litausch beteekent šukuoti niet: ‘zoeken’, maar: ‘kammen’ (het hoofd, het haar), en zelfs: ‘hekelen’ (het vlas)Ga naar voetnoot6). Dat (meer of minder hardhandig) kammen van het haar of het hoofd ging (of gaat) niet zelden gepaard met het zoeken van ongedierte: vandaar de | |
[pagina 156]
| |
eigenaardige overgang van het begrip ‘zoeken’ tot dat van ‘kammen’. Ook in Litausche sprookjes is het ‘hoofdluizen (galvᾳ utine˙ti)’ of ‘luizen (utinėti; van ute˙ of ute˙le˙: luis)’ niet ongewoonGa naar voetnoot1), ja het is een gewoon motief in de sprookjes der oude en nieuwe wereld. In dit verband wees Professor Uhlenbeck mij destijds op het geschrift van Dr. Paul Ehrenreich, getiteld Die Mythen und Legenden der Südamerikanischen Urvölker und ihre Beziehungen zu denen Nordamerikas und der alten WeltGa naar voetnoot2), waar men onder het opschrift Asiatische Sagenelemente in AmerikaGa naar voetnoot3), kan lezen, hoe in tal van mythen der Noord- en Zuid-Amerikaansche Indianen, van de oude bevolking van Oost-Siberië en van de oude Japanners de monsters of reuzen (te vergelijken met onzen reus van Klein Duimpje) zich eerst door hun slachtoffer laten luizen, waardoor zij dan echter zelf vaak het slachtoffer worden. Voor ons doel is de volgende aanhaling uit dit werkGa naar voetnoot4) voldoende: ‘Die Mythen behandeln entweder die Tötung der Ogren (monsters, reuzen, menscheneters) oder die Flucht vor ihnen, überhaupt die Befreiung einer Person aus ihrer Gewalt durch eigene oder fremde Hilfe. Sehr häufig ist dies die Aufgabe der Bruderheroen. Sie bemächtigen sich des Dämons mit List, indem sie der Aufforderung nachkommen, ihn zu lausenGa naar voetnoot5), wobei er einschläft und leicht bewältigt wird’. Zou dit ‘mit list bewältigen’ door ‘lausen’ of op zijn Litausch door ‘galvos jieškojimas’ d.i. ‘hoofdzoeken, d.w.z. (ongedierte) op het hoofd zoeken’ niet ook in figuurlijken zin de beteekenis van Reinaert's elc op sijn hooft soeken zijn geweest?
Leiden r. van der meulen |
|