Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Een motief uit de Karel en ElegastEen der bekende motieven in de Karel en Elegast is de episodeGa naar voetnoot1), waarin de vermomde koning Elegast uitnoodigt om bij den koning zelf te gaan stelen, welk voorstel door den ridder wordt verworpen, waarop de koning zich voorneemt Elegast later ... goets so vele (te) geven,
Datti met eren mochte leven.
Dit motief wordt ook gevonden in het Litausche sprookje, dat door mij in een der vroegere jaargangen van dit tijdschriftGa naar voetnoot2) in vertaling is medegedeeld onder den titel: ‘De sage van Karel en Elegast bij de Litauers’. In dat artikel heb ik er tevens op gewezen, dat dit thema ontbreekt in de correspondeerende Mongoolsche sage, die vroeger door H. Kern was medegedeeldGa naar voetnoot3), en eveneens in de Russische bylina van Volch Vseslavjevič, waarvan Uhlenbeck een uittreksel heeft gegevenGa naar voetnoot4). Nu trof ik het bovengenoemde motief geheel op zich zelf staande en buiten alle verband aan in de oudste Nederlandsche beschrijving van Moscovië of RuslandGa naar voetnoot5) door I. Danckaert (Amsterdam 1615), waar het vastgeknoopt is aan den persoon van tsaar Iwan IV Wasiljewitsj, meer bekend onder den naam van Iwan de VerschrikkelijkeGa naar voetnoot6) (1533-1584). In het tiende | |
[pagina 158]
| |
hoofdstuk van het eerste deel, getiteld: ‘Van de overgroote wreedtheyt van Ivan Basilowits’ leest men te midden van eenige staaltjes daarvan de volgende episodeGa naar voetnoot1): ‘Hy was seer liberael, begiftichde grootelijck de gene die hy dochte hem toeghedaen te wesen. Hy vercleede sich dickmaels des snachts ende converseerde onbekent onder het ghemeyne volck, om te weten wat men van hem seyde ende wie hem favoriseerde ofte niet. Hy is eens op eenen nacht also onbekent eenen Coopman te ghemoet ghecomen, tot denwelcken hy seyde: Goede Vrient, soo ghy wilt, wy zijn beyde ons leven rijck ghenoech, want ick weet eenen middel om door eene enghe passagie in des Keysers schat-camer te comen ende wy sullen daer uyt nemen de costelijcxste juweelen ende 't ghene ons goet duncken sal: Den Coopman twyfelende oft desen van den Keyser hier toe wel mochte gheapposteert wesen, antwoorde hem: Schaemt ghy u niet, dat ghy soo een schelm-stuck wilt aenvanghen? Doet ghy wat u goet dunckt, maer wat my aengaet, ick en wil onsen Keyser sulck een ontrouwe niet bewysen. Desen Coopman heeft hy des anderen daechs met veele gaven begifticht ende tot grooten staet ghepromoveert’. In tegenstelling met de eenvoudige, ronde, vrije verhouding tusschen den loyalen Elegast en den vermomden koning en keizer KarelGa naar voetnoot2) staat in dit Russische verhaal de wantrouwende, argwanende houding van den geslepen koopman tegenover den vermomden wreeden keizer of tsaar: ‘twyfelende oft desen van den Keyser hier toe wel mochte gheapposteertGa naar voetnoot3) wesen’. Deze trek geeft aan de vertelling een in zeker opzicht eigenaardig | |
[pagina 159]
| |
Russische kleur; men denkt onwillekeurig aan den beruchten agent-provocateur met zijn ook niet altijd onnoozele slachtoffers in de politieke geschiedenis van het latere Rusland. Men zou willen weten waar Danckaert dit verhaal vandaan heeft. Aan het slot van zijn hoofdstuk over Iwan geeft hij de volgende NotaGa naar voetnoot1): ‘Wy souden van desen wreeden Tyran noch wonderlycke dinghen connen verhalen, maer wysen den Leser tot een boecxken besonder in Hoochduyts daer van gedruckt, dat wy van meeninghe zijn in Nederlantsche tale uyt te geven ende voorwaer wel lesens weerdich is’. Of Danckaert aan dit voornemen gevolg heeft gegeven, is mij niet bekend: in de desbetreffende bibliographieën komt het niet voor. Met dat Hoogduitsche boekje bedoelt hij hoogstwaarschijnlijk de Erschreckliche greuliche und unerhorte Tyranney Iwan Wasilowitz van Georg vom Hoff, Naumburg 1582Ga naar voetnoot2), waarin ons verhaal evenwel niet voorkomt. Evenmin is het mij gelukt het te vinden in het grootere geschrift van P. Oderborn, Joannis Basilidis Magni Moscoviae Ducis vita, Wittenberg 1585Ga naar voetnoot3), waarvan in 1588 en 1596 een Duitsche vertaling verscheenGa naar voetnoot4). Zou dit negatieve resultaat geen steun kunnen geven aan de meening, dat de inhoud van ons verhaal, welks begin herinnert aan de nachtelijke wandelingen van Kalief Haroen al Rasjid in de Duizend en één Nacht, niet op een werkelijke gebeurtenis berust, maar veeleer als losgeraakt fragment thuis behoort in de sfeer der Mongoolsche sage, der Russische bylina van Volch Vseslavjevič en van het Litausche sprookje?
Leiden r. van der meulen |
|