Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Nog eens lierelauwenZooals de heer d'Angremond hierboven heeft opgemerkt, is Dr. Heeroma niet de eerste geweest die in lierlauw een samenst. met lier, wang, heeft gezien: Vercoullie is hem daarin voorgeweest. Doch de schrijver vermeldt niet dat Vercoullie blijkbaar later is gaan twijfelen; in den derden druk van diens woordenboek staat nl.: ‘of een redupl. van lauw, of een samenst. met 3. lier (bedoeld is: lier, wang)’. De eerstgenoemde onderstelling vindt men eveneens bij Franck-Van Wijk, en zij is reeds van ouden datum (zie De Jager, Verscheidenh. 156). Dat er een ww. lie(re)lauwen bestaat, dat van zijn oorsprong af een klanknabootsing is geweest, wordt alleen door Dr. Heeroma ontkend: Dr. Heinsius en de heer d'Angremond zijn daarvan wel overtuigd, en ik meen het daarin met hen eens te moeten zijn. De overgang der beteekenissen wordt bij Heeroma zóó gewrongen, dat er gegronde reden is aan zijn voorstelling van zaken te twijfelen, en bovendien wijzen de vormen lielauwen en loerelierelauwen er duidelijk genoeg op dat men met een verklanking te doen heeft. Doch neemt men dit eenmaal aan, dan wordt het moeilijk voor het bnw. lierlauw (en het daarvan afgeleide ww. lierlauwenGa naar voetnoot1)) aan Heeroma's etymologie vast te houden. Immers men moet dan gelooven dat het oudere Nederlandsch twee gelijkluidende ww. van een zeer bijzonderen vorm heeft gekend, die volstrekt niets met elkaar hadden uit te staan; dat lijkt niet bijzonder waarschijnlijk. Houdt men met De Jager en Franck-Van Wijk het eerste lid van lie(r)lauw voor een reduplicatielettergreep, dan komt het woord veel dichter bij de verklanking te staan, dan met Heeroma's verklaring. Het bnw. is dan een soort van spontane formatie, waarvan het eerste lid nagenoeg zinloos is. | |
[pagina 85]
| |
Hoe weinig scherp de beteekenis van het heele woord lierelauw zelfs kan zijn, blijkt, dunkt mij, uit een plaats die ik onlangs vond bij Van den Born, Sedigh Leven. Men leest daar op blz. 206: ‘De Lolle-pot, een stinck-bestel; Hier brandt de pels, en daer het vel: 'T is vier by vuyl, of vuyl by vier; 'T is lierelauw, of lauwe lier’. Het is duidelijk dat beide woorden hier nagenoeg zonder zin zijn; het lijkt een spelen met klanken waaraan de dichter zich heeft overgegeven. Mijn conclusie is ten slotte dat de oude etymologie van De Jager voor lie(re)lauw en lie(re)lauwen is te verkiezen boven die van Dr. Heeroma, ook zooals ze gewijzigd door de heeren Heinsius en d'Angremond is voorgesteld.
Leiden j.h. van lessen |
|