Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 57
(1938)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leven van Jezus, handschrift S, editie Bergsma pag. 4 reg. 30, ‘beidende’Zoowel in de L- als in de S-redactie van het Leven van Jezus is de functie van het nieuwnl. werkwoord ‘bidden’ verdeeld over twee morphologische varianten:
In de volgende beschouwing is slechts sprake van het tweede werkwoord, het zwakke ‘beden’. In de L-redactie ed. Bergsma pag. 5 regel 29 staat: ende dat vole buten stont ende bedde (spreek: beedde); vertaald in nieuwnl. dus: en het volk stond buiten te bidden. De S-tekst heeft op de overeenkomstige plaats: ende alle die menichte des volx was buten beidende 4.30. De opvatting van dit ‘beidende’ als ‘wachtende’ zal men geneigd zijn te willen logenstraffen door de volgende controle's:
Dus twee sterke argumenten dat de interpretatie ‘wachtende’ fout moet zijn, en na deze confrontatie zal wel niemand meer willen volhouden dat de S-redacteur met zijn ‘beidende’ bedoeld zou hebben: wachtende. Edoch! Gaan we in S de plaatsen na waar evident ‘beiden’ of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘beden’ = wachten voorkomt, dan vinden we: beidende 6.17 en 18.15; die beidden 20.7; beiden wi 80.5 en 258.13; beidet (imper.) 240.31. Dus vier persoonsvormen (drie praesentis en één praeteriti) en twee participia praesentis, allen met EI-spelling. Conclusie: Hoewel het waar is dat in het west-Vlaamsch de germ. ai meestal als e(e) verschijnt, ook in onzen S tekst; treedt in S o.a. in casu ‘beiden’ = ‘wachten’ steeds ei-spelling op. Gaan we in S de plaatsen na waar evident ‘beden’ of ‘beiden’ = bidden voorkomt, dan vinden we: infinitief: beden, 4 maal, n.l. 46.24, 46.26, 46.30 en 242.11; anebeden, 7 maal, n.l. 20.14, 20.24, 30.29, 112.32, 112.34, 114.3 en 114.5. Dus alle elf infinitieven met E(E)-spelling. part. praes.: bedende 88.1 en 242.6, beide keeren E(E)-spelling. praesens: du anebedes 30, 28; men bede (conj.) 166.17; wi anebeden 114.1; gi bedet 46.20 en 46.26; gi anebeit 112.34; (si) beden 70.19; (si) anebeden 114.4; bedet (imper.) 242.3. praeteritum: (hi) beidde 240.33 en 242.4; (hi) anebeidde, 4 maal, n.l. 60.17, 74.7, 110.22 en 186.21; (si) anebeid(d)en, 4 maal, n.l. 20.28, 102.13 112.31 en 264.4; éénmaal si beidden ane, 274.5. Men ziet dat bij de persoonsvormen E(E)-spelling en EI-spelling afwisselend optreden. Het criterium is blijkbaar de syncope eener e (i.c. uit den persoons-uitgang), waardoor de silbe van open tot gesloten wordt. Men vergelijke: gi bedet met: gi anebeit. Dit is west-Vlaamsche usance, overeenkomende met het gewone mnl. gebruik; men vergelijke mnl. hi hevet naast: hi heeft. Het west-Vlaamsch zou hier moeten hebben: hi hevet naast: hi heift, en in onzen tekst S is dat inderdaad zóó, gelijk ten overvloede moge blijken uit volgend lijstje dat we uit de eerste zes pagina's samenlazen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de gesyncopeerde e niet noodzakelijk persoonsuitgangs-e moet zijn, zien we ook nog uit gevallen als:
Onze S-tekst volgt - dit in tegenstelling tot L - consequent zeer bepaalde spellingsregels en één daarvan is de verdeeling tusschen ei en e(e) voor ēGa naar voetnoot1). Krachtens deze regel worden infinitief en participium van ‘beden’ = ‘bidden’ geschreven resp. beden en bedende. (nooit met ei!) En we moesten constateeren dat het werkwoord ‘beiden’ = wachten overal in den S-tekst met ei-spelling optreedt. Door deze feiten vervallen de argumenten van hierboven sub II en blijven nog slechts staan die sub I, L-tekst en exegese. Uit deze stand van zaken nu volgt noodwendig de conclusie: beidende 4.30 is een fout! Een schrijffout? Er kan moeilijk iets vérschreven zijn; er is niets hérschreven. De psychologische voorwaarde voor het tot stand komen van schrijffouten, onoplettendheid, kan als men goed toeziet, evenmin aanwezig geweest zijn. Integendeel, de afschrijver was er maar al te goed met zijn aandacht bij, gelijk we zullen zien, en dit juist werd de oorzaak van zijn vergissing; het is een denkfout. De S-redacteur heeft met zijn ‘beidende’ niet alleen geschreven maar ook bedoeld ‘wachtende’ (en niet ‘biddende’). Tot staving daarvan kunnen we als getuige opvoeren... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wulfila. Want, men schrikke niet, tien eeuwen voor onzen S-Redacteur beging wulfila reeds dezelfde fout. Slaan we den Gotischen Bijbel na op Lucas I.10 (ed. Streitberg2 pag. 85), dan zien we daar tot onze verwondering ‘beidandans’ i.p.v. het te verwachten ‘bidjandans’ als vertaling van gr. προσευχόμενον. Streitberg geeft in een voetnoot als verklaring: Änderung nach V(ers) 21. In vers 21 dan staat, - nú terecht -, ‘beidandans’ als vertaling van gr. προσδοϰῶν. En vergelijkt men de verzen 10 en 21, en de situaties die ze beschrijven, dan wordt het in eens duidelijk en is Streitsbergs psychologische verklaring wel zeker de juiste. En we begrijpen hoe onze S-redacteur zooveel eeuwen later in dezelfde fout van het beter-willen-weten kon vervallen, door op zijn beurt ‘bidden’ door ‘wachten’ te vervangen. (Zie ook Streitberg l.c. pag. XLVI onder III)Ga naar voetnoot1). Handschrift H schijnt dezelfde fout (wachten i.p.v. bidden) te vertoonen. Daar we de afhankelijkheid van dit hs. van S kennen, ligt overname uit S het meest voor de hand. Ook een Grieksch hs. heeft blijkens Streitberg (l.c. pag. 84) deze fout, n.l. προσδεχόμενον i.p.v. προσευχόμενον. Dat dit den Gotischen tekst beinvloed heeft is niet uitgesloten, ook al zou het waar zijn wat Streitberg (l.c. pag. 486) op grond van Sievers' intonatie-leer aanneemt, n.l. dat het bewuste got. beidandans niet oorspronkelijk kan zijn. Dat ons hs. S. onder rechtstreekschen invloed van Grieksch of Gotisch zou staan is zonder meer niet aan te nemen. Latijnsche Lucas-redacties met op I. 10 een variant ‘wachten’ schijnen niet bekend te zijn. Met dat al is het feit van dit drievoudig samentreffen tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grieksch, Gotisch en middelnl. opmerkelijk genoeg en blijft de theoretische mogelijkheid bestaan dat ons hs. S. zijn fout aan ontleening heeft te wijten. Maar dit uit te maken behoort niet tot mijn competentieGa naar voetnoot1).
Nijmegen w. dols |
|