Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 56
(1937)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Bauw-heers wel-levenVeel is reeds geschreven over het auteurschap van dit gedicht uit de Nederduytschen Helicon, waarvan de ondertekening met de zinspreuk Door Ghenaa is Christ onse Open geen oplossing bood. Dat Spieghel de dichter is, zoals vroeger werd aangenomenGa naar voetnoot1), neemt thans wel niemand meer aan. Verwey dacht aan een jongere volgeling van SpieghelGa naar voetnoot2), en Knuttel heeft het vermoeden geopperd, dat de Zeeuwse dichter Philibert van Borssele de auteur van dit lied zou zijn, maar tegelijk zelf reeds een aantal bezwaren tegen deze veronderstelling geopperdGa naar voetnoot3). Een van zijn sterkste argumenten voor de identificatie van de onbekende dichter met Van Borssele is de grote overeenkomst tussen de regels Oft een salaadjen versch ghepluckt, end' self ghezeyt,
Oft wel een kervelmoes, daar in veel groenigheden,
Tot 's Mensch gesontheyt goet, gescherft zijn en gesneden
uit Bauw-heers wel-leven, met de volgende uit de Binckhorst van Van Borssele: Tis beter een salaed versch wt den Hof gepluckt
Een appel ofte peer rechts van den boom geruckt
End gesont Kervel-moes te Blijden-burgh gegeten
Dan enz.
De bedoeling van deze regelen is eigenlijk, de verwarring nog groter te maken door een nieuwe naam in het geding te brengen, die van de predikant-taalgeleerde Abraham van der Myl, de auteur van de Lingua Belgica. Van der Myl had reeds | |
[pagina 274]
| |
in 1593, als predikant te Vlissingen, een vertaling van de bekende en vooral in de zestiende en zeventiende eeuw vaak vertaalde epode van Horatius, ‘Beatus ille’ in het licht gegeven, als aanhangsel bij zijn overzetting van Den slach van Lepanten van Jacobus VI van SchotlandGa naar voetnoot1). Van der Myl volgt de oorspronkelijke tekst van Horatius op de voet, strenger dan dit bij de dichter van Bauw-heers wel-leven het geval is. De hierboven aangehaalde regels luiden bij hem: Oft een salaed' versch uyter aerd' gepluckt,
Een Kervelmoes, daer in veel groenicheden,
Den mensch gesondt, gescheerft sijn end gesneden.
De overeenkomst met Bauw-heers wel-leven is hier zo groot, dat het plagiaat van de dichter van de laatstgenoemde vertaling vaststaat. Dat Van der Myl de dichter van Banw-heers wel-leven zou zijn, is evenwel zeer onwaarschijnlijk; waarom immers zou hij de beide gedichten, die hij in de Helicon liet afdrukken, met zijn naam ondertekenen, en deze vertaling (die uit literair oogpunt bezien veel groter waarde heeft) alleen met een zinspreuk? Voor het auteurschap van Philibert van Borssele zou kunnen pleiten, dat deze dichter in zijn Strande enkele regels zo goed als letterlijk overgeschreven heeft van Van der MylGa naar voetnoot2), maar Knuttel heeft er reeds op gewezen dat de Noordhollandse eigenaardigheden in Bauw-heers wel-leven te sterk | |
[pagina 275]
| |
spreken dan dat een Zeeuws dichter dit zou kunnen hebben geschreven. Ditzelfde argument maakt het ook hoogst onwaarschijnlijk dat Van der Myl, die ondanks zijn vele omzwervingen nooit in Noord-Holland gewoond heeft, de dichter zou zijn. Trouwens, de naam van de dichter moet te vinden zijn in de ondertekening: Door Ghenaa is Christ onse Open, waarin Door, dat niet Romeins gedrukt staat, niet bij het anagram behoort. Zonder veel moeite haalde ik uit de gecursiveerde woorden de naam Christiaen Spanooghen, waarbij dan alleen een s en een e overschieten. Deze naam, die in Vlaanderen niet ongebruikelijk was (is?), komt echter onder de ons bekende namen van rederijkers niet voor; wellicht zijn trouwens uit het anagram nog andere namen te maken. De bescheiden dichter, die zich achter zijn zinspreuk verborg, zal zeker nooit vermoed hebben dat het nageslacht zich zozeer met hem zou bezig houden.
Amsterdam p.j. meertens |
|