Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 56
(1937)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Nog eens veldiep
| |
[pagina 269]
| |
Overbury's vermaard en verbreid gedicht A WifeGa naar voetnoot1) kan, zal, ja moet opgedaan hebben. Het Engelsch - voorts - heeft nog andere van zulke samenstellingen met deep, die gebruikt worden in toepassingen die wij in 't Nederlandsch niet kennen: wij gaan ‘tot de knieën door de sneeuw, tot de enkels door den modder’; de Engelschen spreken in zulk verband van knee-deep en ankle-deep, 'tgeen bij ons in den nieuwsten tijd ook wel een enkele maal gedaan wordtGa naar voetnoot2), maar - voor mij - onder voelbaren uitheemschen invloed. De gevolgtrekking: wij hebben hier met een anglicisme te doen lag - voor mij - voor de hand, en ik meen terecht. Natuurlijk ben ik het eens met Dr. K. ‘dat Huygens met veldiep de vertaling van een Engels woord gaf naar een in het Nederlands niet ongewone formatie’. Dr. K. (die dus den Engelschen oorsprong van het woord erkent), wil veldiep blijkbaar eenvoudig beschouwen als een voorbeeld of een geval van gewone Lehnübersetzung. Dat zou ik ook doen, als wij diep in dit woord niet in een, aan 't Nederlandsch vreemde toepassing voor ons hadden; in een toepassing - echter - of een gebruik, dat eigenaardig Engelsch is, en aan 't Engelsch uitsluitend eigen. Wanneer er sprake is van een laag van iets, van sneeuw, van modder, van huid, dan deelen wij in natuurlijk Nederlandsch mede, hoe hoog of hoe dik die is; niet, als de Engelschen, hoe diepGa naar voetnoot3). Zoo blijft ook waterproef - hoe inheemsch bij ons nu ook al wel sedert bijna honderd jaarGa naar voetnoot4) - | |
[pagina 270]
| |
toch een anglicisme, omdat aan onze taal, in tegenstelling met de Engelsche, het adjectivisch (praedicatief) gebruik van proof niet eigen is en ons verder vreemd gebleven is; fire-, rain-, war-, weatherproof hebben wij (tot nog toe) niet nagevolgd.
Dr. Kazemier heeft in Hooft's Velzen een plaats aangewezen voor zeediep. Hier is diep in den bij ons gewonen, gangbaren zin gebezigd, namelijk met betrekking tot: een zich ver naar beneden, uitstrekkende ruimteGa naar voetnoot1), niet (als in veldiep) in betrekking tot een laag van zekere dikte of hoogte; hier is geen sprake van eenig -isme. Maar 't is of onze taal tegen samenstellingen met diep, ook in den bij ons gewonen zin, iets heeft: ook deze is een verscholen eenling gebleven, die niet vermocht heeft door zijn voorbeeld navolging te wekken (‘productief’ te worden). Een eenling zal - hoop ik - blijven, het onwelluidende afgronddiepGa naar voetnoot2), dat ik onlangs tegenkwam; het klinkt zeer weinig Nederlandsch en lijkt sterk aan hd. metertief enz. verwant.
* * *
Deze opheldering heeft mij gelegenheid gegeven tot enkele aanvullingen (deels in de noten). Ten slotte nog deze. Door vriendenhand is mij een kostelijke plaats voor veldiep in Sara Burgerhart (blz. 132) aangewezen. Daar zegt Cornelis Edeling tot zijn broer Hendrik: ‘Zo zy (Sara) niet voldeet aan uwe verwagting in wezenlijker dan veldiepe verdiensten; gy verstaat uw belang’. - Veldiepe verdiensten: uiterlijke aantrekkelijkheden, bevalligheden, in gedachte gesteld tegenover: innerlijke waarden, gaven van gemoed en verstand. Geen twijfel of hier heeft aan de schrijfster(s) het ‘veldiep aengenaem’ van Huygens door 't geheugen gespeeld.
Leiden a. beets |
|