Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 56
(1937)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Hofwijck vs. 25 v.Bedoelde verzen luiden: 'k Will Hofwijck, als het is, 'k will Hofwijck, als 't sal wesen,
Den Vreemdelingh doen sien, den Hollander doen lesen.
Voor sommigen schijnt dit niet duidelijk te zijn. Onze Huygenskenner bij uitnemendheid, wijlen Dr. Eymael, plaatst in z'n tweede druk van bovengenoemd gedicht bij ‘als 't sal wesen’ van vs. 25 de verklarende noot: nl. in de toekomst; en geeft daarmee m.i. 't bewijs beide regels niet klaar te verstaan. Bij schrijver dezes wekt die toevoeging de indruk dat Dr. Eymael ook de tweede keer onder Hofwijck 't geboùw verstaat. Dit wordt nader bevestigd door z'n ‘Eenige noodzakelijke verbeteringen en toelichtingen in mijn tweede uitgave van Hofwijck’ in dit Tijdschrift, dl. 42 blz. 72 v., waar hij bedoelde passage omschrijft met: Ik wil Hofwijck, zooals het is en zooals het eenmaal zal wezen, aan den bezoeker doen zien en aan alle Hollanders (niet-bezoekers) doen lezen. En dat nog anderen deze versregels duister vinden.... en verkeerd opvatten, kan men zien uit Tijdschrift voor taal en letteren (Tilburgse ts.), XII, 93 vv. In deze beide regels hebben we te doen met wat ik zou willen noemen 'n vierdelige constructie (zoals er in Hofwijck meer voorkomen o.a. vs. 23 v., vs. 36, vs. 37 v., vs. 64, vs. 1225 v., vs. 2051 v.), waarvan I betrekking heeft op III en II op IV. Afgezien van rijm en rythme kan men dus - naar de betekenis - 't derde lid onmiddellijk op 't eerste laten volgen en 't vierde op 't tweede. In ons geval staat er dus: 'k Wil ('t buiten) Hofwijck gelijk 't is aan de vreemdelingen | |
[pagina 62]
| |
laten zien, 'k wil ('t gedicht) Hofwijck gelijk 't zal zijn (als 't af is nl.) de Nederlanders laten lezenGa naar voetnoot1). Huygens moest in vs. 25 van Hofwijck als gedicht wel zeggen: als 't sal wesen, wijl hij pas vier en twintig verzen van 't geheel voltooid had, of beter nog: 't hele gedicht Hofwijck lag nog voor hem als iets toekomstigs, omdat de eerste twee en dertig verzen slechts 'n Inleiding zijn en 't ‘eigenlijke’ Hofwijck pas met vs. 33 begint. Tot slot: De beide versregels in kwestie zijn 'n mooie illustratie van wat Te Winkel in z'n Ontwikkelingsgang van onze dichter zegt: Huygens denkt bij voorkeur in tegenstellingen. Als zodanig treffen we hier aan: 1) 't gesticht Hofwijck en 't gedicht Hofwijck, 2) 't praesens van 't eerste en 't futurum van 't laatste, 3) den Vreemdelingh tegenover den Hollander, 4) sien tegenover lesen.
Nijmegen a.p. de bont |
|