Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 55
(1936)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Mnl. eblieIn de roman van Parthonopeus en Melior wordt verhaald, hoe Parthonopeus per schip aankomt in een toverstad en zijn intrek neemt in een prachtig kasteel. Als hij 's avonds ter ruste gaat, vindt hij op het bed een deken liggen, die met een rand omzoomd is. Van die rand vertelt de dichter het volgende: vs. 650[regelnummer]
Om tcoevertoer een lijste ginc,
Die soeter roec dan enich dinc,
Ende was van enen diere eblie,
Ende woent in tlant van Romonie;
Sijn vel dat rieket harde soete;
657[regelnummer]
Dat dier es wit als die snee
Ende es sochte iegen alle diere,
Maer den serpenten eest overghiere;
Want het sulke nature heeft
...............Ga naar voetnoot1)
Welk dier wordt hier bedoeld met eblie, een woord dat in de mnl. literatuur ἅπαξ λεγόυενον is? Het fra. origineel heeft peaus de bex, wat zelf opheldering nodig heeft. Bormans meende, dat eblie een verbastering zou zijn uit sabel = zibeline, zodat we met een pelsdier te maken zouden hebben. Deze opvatting is overgenomen door Verwijs in zijn bekende Bloemlezing (zie het Glossarium i.v.) en ook door Verdam (Mnl. Wb. II, 508); hij denkt, dat men wellicht zal moeten lezen seblie, verbastering van sabellus, zebellus, zebella. Verder heeft Dr. A. van Berkum een uitvoerige bespreking aan dit woord gewijdGa naar voetnoot2). Hij stelt voor in de fra. tekst te lezen | |
[pagina 315]
| |
(peaus) d'ibex. Immers de ibex, de steenbok, was in de middeleeuwen bekend genoeg. V.B. haalt verschillende middeleeuwse geschriften aan, waar over de ibex gesproken wordtGa naar voetnoot1). De eigenschappen die verder aan het dier worden toegeschreven, doen hem echter eerder denken aan de ibis, welke opvatting hij met een reeks aanhalingen uit klassieke en middeleeuwse schrijvers, Herodotus aan het hoofd, adstrueert. Hij komt dan tot de conclusie dat de dichter, ‘de overeenkomst der woorden ibex en ibis in aanmerking genomen, .... de namen der beide dieren en hun eigenschappen met elkander verward heeft’. Hoe is nu de verhouding van mnl. eblie tot een verondersteld ofr. ibex? Een variant heeft de vorm eblex; neemt men aan dat de vertaler een hs. voor ogen heeft gehad, waarin deze vorm voorkwam, dan is de l reeds verklaard. Doch met Van Berkum aan te nemen, dat het woordeinde gewijzigd is uit rijmnood gaat wellicht wat ver. Volkomen duidelijk is de vorm dus niet. Maar moet men daarom nu meer gewicht hechten aan een veronderstelde verbastering van een naam voor een pelsdier? Ik meen van niet, en zelfs is het mogelijk te wijzen op een omstandigheid die ervoor pleit, dat de vertaler wel degelijk heeft begrepen, dat het hier ging om een lid van de familie capra, al was het dan een uitheems en zonderling specimen (waarom hij zich dan ook niet waagde aan een vertaling, b.v. met geit?). Hij vertelt n.l. dat de eblie ‘woent in tlant van Romonie’, en hij vertelt dat uit eigen beweging, want in zijn fra. voorbeeld stond daarvan niets. Nu kennen we sinds de 16de eeuw de handelsterm Romeyns(ch)e, Romenys(ch)e vellen als benaming van vellen van schapen of geiten, dikwijls in gelooide toestand; de naam is ontleend aan de plaats van herkomst, Romano di LombardiaGa naar voetnoot2). | |
[pagina 316]
| |
Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat die vellen uit ‘Romonie’ aan de Dietse bewerker van de Parthonopeus al bekend waren, en dat hij er hier op doelt; de chronologie verzet zich daar niet tegen, want de schapenteelt in Lombardije wordt al in de 10de eeuw vermeld. Men zal zich dan de rand om Parthonopeus' deken niet moeten voorstellen als een ‘rand van bont’ (Verdam), maar liever als een leren zoom; de zoete lucht waarvan sprake is, kan het gevolg van de leerbereiding zijn. Evenmin is er bezwaar aan te nemen dat de vacht van deze dieren ‘wit als die snee’ was. De vraag blijft dan nog over of de vijandige houding, die de schrijver aan de eblie toekent ten opzichte van de ‘serpenten’ ook aan de geit resp. het schaap mogen worden toegeschreven. Het fra. strekte hier tot voorbeeldGa naar voetnoot1): A totes riens est debonaire
Fors qu'a serpent selt moult mal faire;
Serpent ocit, de ce se paist;
Ja n'ert si grant qu'ele nel plait.
Of deze antipathie inderdaad bestaat, is mij onbekend. Men kan met V.B. aannemen dat hier een eigenschap van de ibis aan de ibex wordt toegeschreven. Maar misschien zal men toch eerder willen denken aan een of ander verhaal dat zijn wortel heeft in het volksgeloof, zoals men er met betrekking tot andere dieren b.v. kan vermeld vinden bij Erasmus, in een van zijn Colloquia (De Amicitia).
Soest th.h. d'angremond |
|