Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 55
(1936)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
LabaarIn Wbd. Ned. T., VIII, 871 vindt men bovenstaand woord, waarvan de beteekenis blijkt uit de daar gegeven aanhalingen. ‘Labaar. Groote linnen halsneusdoek, Halma. - Gae jy nae Annemary myn labaar haalen, Met men witte schoenen, en men barndestiene kraalen, Gelyke Twelingen 17. - Vrijster... welke zig liever de labaren en neusdoeken lieten kreuken, als dat ze kwansuis zig van een jongman zoude laten kussen, Openh. Juffrouw 1,14.’ Een aldaar niet genoemde verklaring vinden wij in Marin, Fr. Wdb.: Een groote linne halsdoek die de Meiden in de rouw gekleed t'Amsterdam draagen. Hoe komt nu die ‘halsneusdoek’ aan dien geleerdklinkenden naam? Ziehier een gissingGa naar voetnoot1). Er bestaat een Latijnsch woord labarum, nu nog in de R. Kath. Kerk bekend als benaming voor de processievaandels. Het woord is ook in het Fransch bekend. Volgens Du Cange komt het wel het eerst voor in de beteekenis van vaandel, banier, doch de zaak reeds eerder, en wel op de munten voor de overwinning over Noordelijke volken, waaruit hij opmaakt, dat zaak en naam van die volken zijn overgenomen, en de naam eerst na genoemden Keizer in geschriften voorkomt. In Murray vinden wij het woord als vreemd woord, van onbekenden oorsprongGa naar voetnoot2), met een Latijnschen uitgang, in een voorbeeld uit 1658 voor militaire vlag, en in de 19e eeuw in figuurlijk gebruik. | |
[pagina 312]
| |
Kan dit woord lábarum geworden zijn tot ons labaar? Wat betreft den vorm is er geen bezwaar. In de R. Kath. Kerk heeft het den klemtoon op de eerste lettergreep (zie b.v. Nieuwbarn, Kerk. Handwdb.), bij het verlies van den vreemden uitgang verspringt de klemtoon (analoog, cataloog, Olymp, philosoof). Maar wat de beteekenis betreft? De afstand vaantot halsdoek lijkt groot. Intusschen Marin en Halma spreken van een ‘groote hals[neus]doek.’ De ouderwetsche halsdoek was van driekanten vorm, en was inderdaad een langs den diagonaal dubbel gevouwen vierkante doek, waarschijnlijk oorspronkelijk een groote zakdoek, vanwaar ook de naam halsneusdoek. Natuurlijk een groote. Dus van vaandel tot grooten zakdoek. Het beeld vinden wij ook b.v. in Stijn Streuwels, Ber. Maandag 30: ‘De nonneken.. kwamen afgedreven als een vlucht zwarte vlinders met de vendels harer lichte faliën waaiend in de troep.’ Vondel vergelijkt sluiers met een ruitervaan:
Maar wordt ook nu nog een groote zakdoek spottend niet met een vlag vergeleken, zooals ook wel met een laken? Een aardig voorbeeld vond ik nog van een samenstelling Venus-Labaar, Houttuyn, Nat. Hyst. II, 13, bl. 270, met de aanteekening: ‘De naam is afkomstig van den Halsdoek, die de Vrouwlieden oudtyds hier in 't land plaghen te draagen, en de jonge Kinderen nog wel aangedaan wordt, Labaar of Labaartje genaamd,’ Volgens Prick van Wely, Neerl. Taal in 't verre Oosten 99 bestaat in Indië nog een woord Labaar voor ‘een lange gekleede jas, naar men meent ontleend aan den familienaam van een bepaalden persoon, welke die kleeding placht te dragen.’ Dat de familienaam bestaat, ziet men b.v. in Veegens, Hist. Stud. 1, 45; ook in België, zie b.v. J. Labore, Konst d. poezije, | |
[pagina 313]
| |
1721. De nog in Amsterdam bestaande familienaam Labarre doet meer aan Fransche afkomst denken. Die gekleede jas in Indië heeft dus niet direct iets met vaandel of zakdoek te maken, tenzij de familienaam was ontleend aan het oudere kleedingstuk (verg. Borstlap, Hoedt, Jas, Kousbroek enz.).
's-Gravenhage c.h.ph. meijer |
|