Proost deze mededeling (Voet, bl. 67): ‘en de voornoemde Brugge, niet zonder schein van mirakel, afgeworpen en gebroken zynde, zyn de Vyandelyke Benden 't eenemael verdreeven en verslaegen. De Proost die de aenvoerder van den toeleg was, wierd alleen gevangen, en na de Oude Vismarkt, daer de plaets van zyne Doodstraffe nog gezien word (te weeten in 1605) gebragt. Daer hebben de Burgers, zoo mannen als vrouwen, hem in den Burgerlyken Oploop op de Vischbanken geleit, en van Lid tot Lid aen mooten gekapt’.
De mededeling omtrent de brug vindt men in de novelle geciteerd (bl. 204), terwijl de toedracht van de dood van den Proost op overeenkomstige wijze verhaald wordt (bl. 203).
II. De tweede bron die Bakhuizen gebruikt heeft is de ‘Origines Culenburgicae’, door Mattheus in zijn ‘Analecta’, dl. III, editie 1738, afgedrukt. Naar deze bron verwijst ook Voet. Men leest t.a.p. op bl. 647 onder Anno 1428: ‘Anno voorsz. op Sinte Emerentianen dach daeghs voor conversio Pauli avont namen die van Utrecht mit die Hoecksche party den Proost van Aken ende den Heer van Bueren in die Stadt van Culenborch, dair doot bleven die schoolmeester, Kantart die Cuper, Gerrit van Voorn, Goort Janssoon, ende van der ander party bleven doot die Proost van Aken, des Heeren broeder van Bueren, Dirck Buys Clarenburch, Willem Gerrit Lawenssoon, Sander Zuermont, mit veel dooden ende gevangens. T'samen die dooden waren seventien’.
Deze personen vindt men bijna alle in de novelle genoemd en daar Voet ze niet noemt, moet Bakhuizen ze wel aan de bron zelf hebben ontleend. Jan van Buren, Proost van Aken en St. Marie, wordt aldus genoemd op bl. 173. Kantart de Cuper geniet op bl. 201 de eer door den Proost in eigen persoon gedood te worden, terwijl over Dirck Clarenburch op bl. 195 en 196 gesproken wordt.
Er zijn nog enkele bizonderheden, die aantonen, dat Bakhuizen de ‘Origines’ voor zijn novelle heeft gebruikt.
1o. Hij laat Jan van Renesse van Renouwen optreden als