Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 55
(1936)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Woensdag
| |
[pagina 149]
| |
landse eu-vormen nog even te willen protesteren tegen de regel, dat ‘in het Nederlandsch [en dan eerst recht in het Hollands] lange klinkers nooit i-wijziging ondergaan hebben’Ga naar voetnoot1). Of hebben wij hier eenzelfde soort van ‘umlaut’ als in de groep veugel, weunen, zeumer enz. (waar de eu < u immers ook moeilijk aan i-wijziging kan worden toegeschreven)? Hoe men de klankontwikkeling noemen wil, doet trouwens minder ter zake, ons interesseert allereerst de eigenaardige geographische verspreiding der eu-vormen, die een grote ouderdom doet vermoeden van het verschijnsel, dat hier ten grondslag ligt. Bij het teruggrijpen naar zo oude tijd zal de taalgeograaf al vanzelf grote voorzichtigheid betrachten. In ons geval is er dubbele reden tot behoedzaamheid, daar wij over heel wat minder materiaal beschikken dan De Vries en Frings-Niessen; zo was het ons b.v. niet mogelijk, vaste isoglossen te trekken. Ik meen een zekere principiële verwantschap tussen de ‘Dinsdag’- en de ‘Woensdag’-kaart te zien, een verwantschap, die schijnt te bevestigen wat ik vroeger veronderstelde omtrent terugwijkende oostelijke isoglossen (hier: de grens van het Goensdag-gebied) èn een inkrimpend westelijk gebied (hier: de streken met Weun(e)sdag) tegenover het zegevierende zuiden (hier met Woensdag). Maar daar ik nog niet over voldoende gegevens beschik, wil ik mijn interpretatie voorlopig nog liever achterwege laten en mij hoofdzakelijk beperken tot het weergeven van wat de medewerkers van 1879 ons hebben opgetekend. Ik heb ditmaal ook nagelaten, eigen aanvullingen te gevenGa naar voetnoot2). Zo had ik voor Noord- en Zuidhollandse plaatsen natuurlijk gemakkelijk Woensdag- en Woenesdag-vormen bijeen kunnen garen, terwijl ik ook voor het oosten over wat meer gegevens beschik. Thans is echter in de eerste plaats het woord aan de mannen van 1879. Voor Friesland werden de volgende vormen opgegeven: | |
[pagina 150]
| |
Bakkeveen Weensdei, Bergum Waansdei, Bilt Weunsdag en Woensdag, Dantumawoude Waensdei, Drachten Waansdei, Heerenveen Woensdag, Leeuwarden Woensdag (ouderwets Wüünsdag), Schiermonnikoog Midswiek en Mitswîk, Sneek Woansdei en Woênsdig, Tjummarum Waansdi, Wolvega Weansdei en Woensdag. Zeer bizondere aandacht verdient het Schiermonnikoogse Midswiek, opgegeven door drie verschillende inzenders. Voor Groningen wordt uitsluitend (in het geheel voor 18 plaatsen) Wonsdag opgegeven, voor Drente eveneens, met uitzondering van Hoogeveen (Woensdag met lange oe) en Meppel (3 formulieren geven Wonzedag, 1 heeft Wonsdag). In het westen van Overijsel zegt men Wonsdag of Wonzedag (ook Wonsedag geschreven, maar vermoedelijk niet met stemloze spirant uitgesproken); vaak zijn beide vormen naast elkaar opgegeven. Voor Zwolle staat uitsluitend Wonsdag (in 2 formulieren), maar ik weet uit eigen ervaring, dat Wonzedag op zijn minst even gebruikelijk is. Opmerkelijk zijn Wonseldag voor Deventer, Enschede (met oe), Den Ham, Hardenberg, Holten en Wijhe en Woenserdag in Kuinre (de r lijkt niet onverklaarbaar voor hen, die weten, hoe de r van Zaterdag in de mond der bewoners klinkt, of liever: niet klinkt). In Twente en het onmiddellijk westelijk daarvan gelegen gebied zijn de vormen met g in de meerderheid: Enschede Woens- of Woensel- of Woons- of Goonsdag, Friezenveen Goundag en Gouendag, Hengelo Goosdag, Goenzedag of Goonsdag, Holten Gonzedag of Wonseldag, Oldenzaal Woonsdag of Goonsdag, Tubbergen Goonsdag. In Gelderland wordt rechts van de Leuvenumse beek evenals rechts van de Ysel, over 't algemeen Wonsdag en Wonsedag (een enkele maal Woensedag) opgegeven, links van de Leuvenumse beek: Woensdag. Voor de Betuwe wordt Woensdag opgegeven; opmerkelijk zijn echter Alphen, Dreumel en Hedel met Moensdag (overgang van w > m). De g-vormen zijn ook in deze provincie tot het uiterste oosten beperkt: | |
[pagina 151]
| |
Eibergen Goenzedag, Pannerden Goensdag naast Woensdag, Varseveld Goensedag, Winterswijk Gônsdag en Goonsdag, Opmerkelijk zijn de vormen Wonseldag en Wôngsdag [analogie naar Dingesdag?], die voor Warnsveld zijn opgegeven. Voor Noord-Brabant is het materiaal zeer onvolledigGa naar voetnoot1), ik kan dus het best alle gegevens even opsommen: Breda Woenstag, Dussen Woenstag, Eindhoven Woensdag, Grave Woënsdag, Helmond Woe-insdag, 's-Hertogenbosch Woensdag en Wuunsdag, Hooge Zwaluwe Woêsdag, Ossendrecht Woenstag, Tilburg Wuunsdaag. In Limburg blijkt algemeen het type Gonsdag (Gounsdaag, Goenstig, enz.) te heersen. Alle 13 plaatsen, waarvoor materiaal is ingezonden, hebben de g-vorm. Utrecht is, als steeds, het slechtst yertegenwoordigd; voor Amerongen, Amersfoort en Renswoude wordt Woensdag opgegeven. De vormen voor Holland en Zeeland vindt men op het kaartje. Om het cliché zo goedkoop mogelijk te houden, moesten de volgende plaatsen er buiten vallen: Hilversum Woonsdag, Laren Woensdag, Terschelling Wonsdei, Urk Woensdag. Volledigheidshalve zij vermeld, dat de vorm voor de Beemster werd geschreven Weunezig. Uit het kaartje krijgt men de indruk, dat in Zuid-Holland en Zeeland de tweelettergrepige vormen de gewone zijn; kenmerkend voor Noord-Holland is de vorm van drie lettergrepen. In dit verband is misschien de boven reeds vermelde Biltse vorm Weunsdag van belang. Deze Biltse umlautsvorm en die voor Leeuwarden vallen buiten het kaartje. Men mag zich afvragen, of deze vormen wel over één kam geschoren mogen worden. Weunsdag als | |
[pagina 152]
| |
geïmporteerde Hollandse vorm in Het Bilt klopt natuurlijk volkomen met wat wij van de ontwikkeling der Hollandse taal in Het Bilt weten. De Leeuwarder vorm Wuunsdag echter maakt op het eerste gezicht niet de indruk van een Hollandse ontlening. De vorm is als ‘ouderwetsch’ opgegeven door Johan Winkler, zoals hij ook muder ‘in zeer ouderwetsche kringen’ opgeeft naast moeder. Beide woorden zullen behoren tot de groep, die laatstelijk uitvoerig is besproken door C. Wilkeshuis in N.T. XXVIII (1934), blz. 85-91. Wilkeshuis zal wel gelijk hebben met zijn betoog, dat bij deze groep speciaal-Stadsfriese klankwetten zijn waar te nemen (al behoeft de primaire aanleiding tot hun ontstaan niet autochthoon te zijn). Enige voorzichtigheid is geboden ten opzichte van de Tilburgse (en Bosch'se) vorm Wuunsda(a)g. Men zou enig verband kunnen vermoeden met de vormen Woënsdag uit Grave en Woe-insdag uit Helmond: we zullen het oordeel van Brabanders uit dit gebied moeten afwachten. Dat de Tilburgse umlautsvorm dezelfde voorgeschiedenis zou hebben als de Hollands-Zeeuwse Weun(e)sdag-vormen, lijkt mij niet waarschijnlijk. De Weun(e)sdag-vormen zijn antiquiteiten, die slechts met grote moeite, en dan juist in de allerconservatiefste dorpen, opgedolven kunnen worden. Men kan zich moeilijk voorstellen, dat er oudheden van hetzelfde soort in steden als Tilburg en 's-Hertogenbosch open en bloot zouden liggen. Ten overvloede zij hier opgemerkt, dat ‘umlaut’ in ‘Woensdag’, naar men tot dusver aanneemt, géén binnenlands verschijnsel is, vgl. Frings t.a.p. blz. 304: ‘Umlaut, der zum Englischen und Friesischen stimmt, hat nur der äusserste Küstensaum mit Antwerpen, Scheldeinseln (Zuid-, Noord-Beveland), Maasmündung (West-Voorne, Sliedrecht)’. [Dat de lijn over het vasteland van Zuid- en Noord-Holland naar Friesland doorgetrokken kan worden, kon Frings toen nog niet weten.] Mede in verband met het Engelse Wednesday zullen we Weun(e)sdag als een Ingvaeonisme mogen beschouwen. Gelijk | |
[pagina 153]
| |
zo vaak kan men zich ook hier de betrekkelijk nog sterk Ingvaeoonse Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden door een lange smalle brug langs de Noordzee via Scheveningen, Katwijk en Noordwijk met het oorspronkelijk toch ook wel grotendeels Ingvaeoonse Noord-Holland verbonden denken. Van Aalsmeer zou men kunnen aannemen, dat het als enig Ingvaeoons eilandje tussen Amsterdam en Rotterdam boven water is gebleven. Maar ik kan de gedachte nog steeds niet van mij afzetten, dat de taal van Aalsmeer uit noordelijker streken is geïmporteerd. De verwantschap met Waterland en de Zaanstreek, ook in woordgebruik, is zo frappant, dat ik geneigd ben, aan Waterlandse herkomst der Aalsmeerse (oorspronkelijk grotendeels doopsgezinde) bevolking te gelovenGa naar voetnoot1). Ten opzichte van de Beemster zou ik m.m. dezelfde redenering willen toepassen, als vroeger ten aanzien van de ee voor â: ‘Het feit dat de Beemster (drooggemalen in 1612) zich met skeep-sprekers gevuld heeft spreek... duidelijk voor de algemeenheid van deze uitspraak’Ga naar voetnoot2). Ook de vorm Weunesdag moet dus m.i. in deze buurt in meer dorpen bekend geweest zijn. In dat verband zou ik wel eens willen weten, wat de conservatieve Markers en Volendammers van '79 zeiden; helaas laten ook mijn eigen notities voor de tegenwoordige taal mij hier in de steek. De vergelijking met de verspreiding van een ander Ingvaeonisme, de vorm uis voor 'ons', doet ons zien, dat we thans een stapje verder gekomen zijn. In Nederland constateerden wij uis (uus) alleen: 1o. in het gebied van Zaanstreek, Volendam en Marken, 2o. op Goeree, 3o. op Zuid-Beveland en 4o. in de uiterste westhoek van Zeeuws-VlaanderenGa naar voetnoot3). Sporen van een continentaal-Zuidhollandse trait d'union meenden we toen te mogen reconstrueren uit de Zuidhollandse plaatsnaam Leimuiden en het bekende appellatief mui, dat naar ik meen langs de hele | |
[pagina 154]
| |
kust bekend is. Ook de vorm uws voor ‘ons’ bij Montanus deed ons besluiten, dat de nasaalloze vorm in Zuid-Holland niet onbekend was, al valt moeilijk uit te maken waar Montanus hem gehoord heeft. Drie van de vier bovengenoemde Ingvaeonismen-haarden keren op de ‘Woensdag’-kaart terug: de Beemster ligt in de onmiddellijke nabijheid van de Zaanstreek, Goeree is thans vergroot tot het gehele eiland Goeree en Overflakkee. Waren op Zuid-Beveland nog slechts enkele uus-resten te constateren: thans bedekken de Ingvaeonismen Zuid-BevelandGa naar voetnoot1) èn de naburige eilanden; wat Noord-Beveland betreft, de opgave Weunsdag in het formulier A.G. geldt strict genomen alleen voor Kats, maar Verschuur noemt in zijn ‘Klankleer van het Noord-Bevelandsch’, blz. 139 geen andere dan de eu-vorm. Arnemuiden op Walcheren zegt, zoals het een plaats met Ingvaeoonse naam betaamt: WeusdagGa naar voetnoot2), een mooi voorbeeld van overeenstemming tusschen toponymie en dialectgeographie. Van Zeeuws-Vlaanderen valt helaas niet veel te zeggen; Aardenburg is de enige plaats, waarvoor materiaal is ingezonden (Woensdag). Aan nieuwe haarden van Ingvaeonismen zijn er thans echter nog bijgekomen: 1o. Vlieland, waar de eu nog ontrond is tot ee. 2o. Tessel. Op grond van de plaatsnaam ‘De Muy’ had ik trouwens reeds vermoedGa naar voetnoot3), dat het een oorspronklijk Ingvaeoons eiland was. Men deelde mij indertijd op aanvrage mede: ‘De Muy wordt op Texel als Mui uitgesproken. Het is een zoetwatermeertje, liggend achter de eerste groote duinrichel, maar ook achter een dijkje en wat lage duintjes, die het van de Slufter afscheiden, een eenige kilometers groote zee-inham’. 3o. Schagen en De Zijpe. 4o. De Zuidhollandse eilanden benoorden Haringvliet en Hollands | |
[pagina 155]
| |
[pagina 156]
| |
Diep. Dit was voor mij een verrassing omdat we hier juist in de streek van de vele monde-plaatsen zijn. Er is nu alle reden om er nog eens de aandacht op te vestigen, dat er toch ook mude-toponymica uit dit gebied zijn overgeleverd, n.l. a. Mudercamp bij Monster. Vgl. Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXII (1901), blz. 228. b. Masemude. Vgl. Beekman in Tschr. Aardr. Gen. II. Serie, Dl. XXXVI (1919), blz. 284. c. Muiden onder Kralingen (Schönfeld, N.T. XVII (1923), blz. 199). De oostelijkste Weunsdag-plaats is Sliedrecht. Vroeger zou ik niet gedacht hebben, nog zover oostelijk levende Ingvaeonismen te zullen aantreffen. Maar de typisch Ingvaeoonse uitgang -drecht staat er ons borg voor, dat we Weunsdag hier wel degelijk als de echte autochthone vorm mogen beschouwen. Vermelding verdient, dat we hier nog slechts door een zeer smalle strook gescheiden zijn van het oostelijke gebied, waar echte umlaut van lange ô regel is (maar waar umlaut van ‘Woensdag’ juist niet voorkomtGa naar voetnoot1). Men vindt die grens aangegeven op kaart 32 van Heeroma's ‘Hollandse Dialektstudies’. Hebben we hier dus Ingvaeoons Zuid-Holland op zijn breedst? De toponymisten zullen ons vermoedelijk het beste antwoord op deze vraag kunnen geven. Het hierbij afgedrukte fragment van een voorlopig ‘Woensdag’-kaartje moge de dialectonderzoekers opwekken om het oude materiaal van '79 aan te vullen. Zo heb ik op grond van de mededeling in een der formulieren, dat Woensdag ‘Schouwsch’ was, het gewaagd om Schouwen op de kaart met Woens te voorzien. Behoort dat eiland inderdaad tot die Zeeuwse streken, die arm zijn aan Ingvaeonismen? Blijkbaar is de Ingvaeoonse inslag niet op alle eilanden gelijk. De aandacht van de ijverige ‘Zeeuwse Vereniging voor Dialectonderzoek’ zij op dit woord gevestigd.
Leiden, Januari 1936 g. kloeke |
|