| |
| |
| |
De friese woorden bij Kiliaan
Voor de kennis van de woordenschat van onze Middeleeuwse dialecten is het Etymologicum van Kiliaan, waarvan in 1599 de derde en laatste door de schrijver zelf bewerkte, druk verscheen, een onschatbaar hulpmiddel. Hij geeft hierin immers, niet alleen de gebruikelike taal van Brabant, maar ook vele andere woorden die hij localiseert als hollands, vlaams, fries, enz.; zelfs uit plaatsen als Leuven, Emden, e.a. vinden we woorden opgetekend. Hierdoor is dit woordenboek niet alleen van belang voor de kennis van de 16de eeuwse taal, maar ook voor de moderne dialectgeografie, indien tenminste de aanwijzingen van Kiliaan betrouwbaar zijn.
Aan de betrouwbaarheid van zijn werk is wel eens getwijfeld. Dr. Kluyver stelde in zijn Proeve eener Critiek op het Woordenboek van Kiliaan, zoals bekend is, al vast dat Kiliaans etymologieën onbetrouwbaar zijn, wat gezien de taalkennis van de tijd waarin hij werkte, geen verwondering wekt, maar ook dat hij, geleid door een vermeende etymologie de betekenis van de woorden vaak gedeeltelik onjuist weergeeft, dat altans de eerste Latijnse omschrijving vaak een verkeerde etymologie en betekenis wil opdringen; verder, dat Kiliaan wel eens nieuwe woorden vormde om samenstellingen te verklaren, of voor 't zelfde doel woorden uit 't Duits en 't Eng. overbracht. Ook zijn dialectiese aanwijzingen hebben wel eens wantrouwen gewekt; we vinden in het Middelnederl. Woordenboek en in 't Nederl. Wdb. zijn localiseringen soms van een vraagteken voorzien; uit een onderzoek dat Dr. L. Goemans instelde naar de woorden als Leuvens aangeduid, gepubliceerd in 't Album-Vercoullie, bleek inderdaad dat vele woorden door Kil. te eng begrensd waren en dus ook buiten Leuven voorkwamen en -komen. Vroeger had D. Claes hetzelfde
| |
| |
reeds geconstateerd voor andere woorden in zijn Lijst van bij Kiliaan geboekte en in Z.N. voortlevende woordenGa naar voetnoot1).
Het oordeel over de nauwkeurigheid van het woordenboek zou vergemakkelikt worden, als de bronnen waaruit geput is, bekend waren. Niet natuurlik alsof dan de kwestie beslist zou zijn, want dan bleef de vraag hoe betrouwbaar de zegslieden waren. Als we weten dat Kiliaan, zonder verder onderzoek, een artikel overneemt uit Plantijn's Thesaurus, dan zijn we daarmee niet verder gekomen, integendeel, dan hebben we in plaats van twee bewijzen voor 't bestaan van een woord, of woordbetekenis, slechts één. Het onderzoek is dan verplaatst naar de nauwkeurigheid van 't geraadpleegde woordenboek. Zouden we kunnen constateren dat de bewerker Middeleeuwse teksten of betrouwbare lijsten had geëxcerpeerd, dan was daarmee veel gewonnen. Een onderzoek naar de nauwkeurigheid van het Etymologicum sluit derhalve in een opsporing van de bronnen.
Een dergelijk tweeledig onderzoek stelde ik in naar de woorden die Kiliaan als fries, fries-hollands, fries-saksies, enz. aanmerkt. Met behulp van de aan mij bekende en voor mij bereikbare woordenboeken en idiotica onderzocht ik of het opgegeven woord in de genoemde dialecten of ook daarbuiten werd of wordt gebruikt. Van zeer grote waarde waren voor mij het Middelnederlandsch en het Nederlandsch Woordenboek, die door hun bronvermelding mij enigszins in staat stelden de geografiese verbreiding van een woord te bepalen. Voor 't oudfries gebruikte ik de woordenboeken van Nauta en Holthausen. Komt een woord niet voor in 't oudfries, dan kan Kiliaan toch nog gelijk hebben met zijn aanwijzing, want het oudfriese woordmateriaal bestaat voor een groot deel uit rechtstermen, immers vrijwel alleen de oorkondentaal is ons overgeleverd. Is een door Kil. vermeld woord nog fries, dan kan op goede grond worden aangenomen, dat het in de zestiende
| |
| |
eeuw ook zo voorkwam. De klankleer kon ons bij dit onderzoek niet dikwijls van dienst zijn, daar al spoedig bleek, dat Kiliaan de woorden vaak niet met de friese klank weergeeft, maar ze in verhollandste of verbrabantste, altans in niet-friese klanken opgeeft. Zo geeft hij b.v. als fries 't woord troostel-bier dat in deze vorm geen fries is, het oudfri. zou *trâstel-biar moeten zijn; de nieuwfriese vorm, die in 't laatst van de zestiende eeuw zeer waarschijnlik reeds bestond, zou *treastelbjear luiden. Zo vinden we ook schaep-entel, fimus ovillus, dat zeer waarschijnlik wel fries geweest zal zijn, maar niet in deze vorm kon voorkomen. Heeft Kil. zelf de woorden deze verandering doen ondergaan? Ik vermoed van niet. Mocht hij zijn woorden gehoord hebben van personen uit Friesland in Antwerpen, dan is 't waarschijnlik dat ze door die Friezen zelf omgevormd zijn en zo verstaanbaar gemaakt werden. Vinden we een woord niet in 't oudfries, noch in 't nieuwfries dan is enige conclusie, tenzij 't woord elders voorkomt, niet mogelik. Inderdaad zijn er enkele woorden aangetroffen die alleen bij Kiliaan, en soms ook bij Plantijn vermeld worden.
Dikwijls bleek bij ons onderzoek dat een door Kil. als fries. of fries en saksies opgegeven woord niet middenfriesGa naar voetnoot1) was, maar wel voor kwam in Ten Doornkaat Koolman's Wörterbuch der Ostfriesischen Sprache. Nu is 't heel goed mogelik dat een dergelijk woord in 't middenfri. verloren is gegaan, maar in vele gevallen zal het uit 't nederduits zijn. Ten Doornkaat Koolman geeft in zijn woordenboek de taal van Oostfriesland van ± 1870, die nederduits is met friese resten. Echter zijn er ook in opgenomen de ‘zuivere’ oostfriese woorden in 1691 door Cad. Müller opgetekend. Vinden we dus een woord bij Ten Doornkaat Koolman en Kiliaan opgenomen, dan hoeft 't nog niet fries geweest te zijn, maar kan het nederduits zijn geweest. Dit is b.v. ongetwijfeld het geval met aver, super, dat K. als saks.
| |
| |
en fri. geeft. Het zou onjuist zijn K. hier onnauwkeurigheid te verwijten: hij kon toch 't fries en saksies klankwettig niet onderscheiden; hij zal dit nederd. woord van iemand uit Oostfriesland of midden-Friesland gehoord, of bij een Friese schrijver gelezen hebben en het zo, van zijn standpunt terecht, als fri. hebben aangemerkt. Hiermee vervalt echter een mogelikheid Kiliaans betrouwbaarheid te controleren; hij kan immers, van zijn standpunt gezien, uit onnauwkeurigheid een woord fries hebben genoemd, dat we nu in 't oostfries, dus nederduits, aantreffen, waardoor we veronderstellen dat Kiliaan goed geluisterd heeft, terwijl hij inderdaad onattent was.
Willen we Kiliaan rechtvaardig beoordelen dan zullen we moeten aannemen dat hij met de toevoeging fris. bedoelde ‘in friese streken in gebruik’. Wat verstaat hij onder Friesland? Hij maakt 't gemakkelik hier een antwoord op te geven, daar hij een lijst van plaatsnamen aan zijn werk toevoegt. Zo noemt hij Delfsil een ‘pagus Fris.’, Emden, Vollenhove, Hasselt en Groningen Friese steden, daarentegen Enkhuizen en Medemblik Hollandse. Hij wijkt hierin dus niet af van zijn tijdgenotenGa naar voetnoot2), maar voor een juiste beoordeling van z'n werk is 't van belang hierop te letten. In de eerstgenoemde steden was 't fries al vrijwel geheel verdrongen door 't nederduits. (Zie Siebs in Grundr. der Germ. Phil. 1167, 68). Een woord van een Groninger gehoord of bij een Gronings schrijver gelezen zal Kil. fries noemen, hoewel saksies in de meeste gevallen juister zal zijn. En ook in midden-Friesland werd 't fries bijna niet meer en nog niet weer geschreven; Friese schrijvers bedienen zich meest van een oostelik gekleurd nederlandsGa naar voetnoot1). Het is dus niet te verwonderen dat vele woorden die Kiliaan fris. noemt, alleen in saksiese streken gevonden worden.
Ons onderzoek bevestigde de bovengenoemde enquêtes van Goemans en Claes: een groot aantal van de onderzochte woorden
| |
| |
is door Kiliaan te eng begrensd. Zo noemt hij b.v. gruyte, hende, koren alleen fris., hoewel ze ook in de Teuth. of in holl. teksten voorkomen. Uit de hierachter volgende woordenlijst blijkt duidelik dat dit zeer vaak het geval is. Wel zijn de meeste woorden beperkt tot het Noorden en Oosten. Hoewel Kil. dus schijnbaar de dialecten onderscheidt door zijn nauwkeurig lijkende opgaven van fries, hollands, fries en hollands, fries en saksies, is dit in werkelikheid niet 't geval. Woorden als drillen, enster, gaps, klufte, kneppel, krimpe, motte, stobbe, die Kil. fris. noemt en die 't zijn, komen ook buiten 't friese taalgebied voor.
Ook 't omgekeerde komt voor, d.w.z. Kil. geeft een localisering op van een woord, noemt 't dus holl. of saks., maar geeft niet aan dat 't ook fries is, hoewel 't in zijn tijd en nu nog, zo voorkomt. Dit blijkt niet uit 't bijgevoegde materiaal; ik heb deze woorden ook niet stelselmatig aangetekend, daarvoor zou een onderzoek naar alle Noordnederlandse woorden nodig zijn geweest, maar en passant noteerde ik er enkele. Zo brijne. fland. j. pekel, hilligh. sax. j. heyligh, noegh. vet. j. ghenoegh, pet. holl. j. put, podde. holl, snees. holland. vicenarius, viginti, kroesbaeije e.a. Hieruit blijkt dat hij 't fries niet kende, wat trouwens niet verwacht kon worden, maar ook, dat zijn zegslieden, wie 't dan ook geweest zijn, hem niet nauwkeurig ingelicht hebben. Heeft hij zijn woorden alleen van ‘horen zeggen’ gekregen, dan zou 't niet te verwonderen zijn, dat hij bovenbedoelde woorden nu eens niet uit friese mond heeft vernomen.
Uit de lijsten blijkt wel dat Kiliaan dikwijls onnauwkeurig is in zijn opgaven, wat hij wel had kunnen verhelpen. Zo noemt hij b.v. kiete, kuyte. ova piscium. vlaams, fries, hollands, maar als hij bij 't art. kuyte komt, schrijft hij kuyte, kiete fries, sicamb., holl., vlaams. Hij neemt dus niet juist over wat hij even te voren had neergeschreven. Het is mogelik dat hij 't niet nodig oordeelde, waarschijnliker lijkt 't me dat 't een onwillekeurig verzuim is. Soms is hij daarentegen zo pijnlik precies dat de zin er van, wanneer het altans
| |
| |
opzettelik is en geen onjuistheid, me ontgaat. Lochene. flamma, flammula b.v. noemt hij fris., daarentegen loechene vet. sicamb.; zo vinden we kleye, klije. furfur als ger. sax. sicamb. fris. aangeduid en klije fris. j. kleye, semele. furfur. Bij deze woorden hebben we ongetwijfeld alleen met een verschil in spelling te doen, en dit zou ons doen vermoeden dat Kil. schriftelike bronnen heeft gebruikt. Dat beide woorden niet fries zijn doet in dit verband niets ter zake.
Hiermee zijn we gekomen aan 't onderzoek naar de bronnen van Kiliaan. Uit de woordenlijst blijkt, dunkt me, dat hij geen friese uitgaven of handschriften heeft geraadpleegd. 't Aantal woorden was dan ongetwijfeld groter geweest en waarschijnlik had hij ze dan niet in verbrabantste of verhollandste vorm gegeven. Ook woordenlijsten zal hij om dezelfde redenen niet ter beschikking hebben gehad. Een werkje dat hij, afgaande op 't voorwerk in 't etymologicum en zijn eigen schrijverslijst, wel kende, en waarin hij enkele friese woorden had kunnen vinden, heeft hij hier voor niet gebruikt. Ik bedoel Conrad Gesner's Mithridates. De differentiis Linguarum tum veterum tum quae hodie apud diversas nationes usu sunt (1555). Hij citeert hier uit in de aanvang van 't woordenboek. Dit boekje bevat enkele friese woorden uit 't Onze Vader: uus, brea, sonen of sunen (zonden) veriou. Deze woorden ontbreken bij K., uitgezonderd uus, dat niet alleen fri. was.
Een woordenboek dat hij wel gebruikt heeft voor zijn Etymologicum is de Nomenclator van Hadrianus Junius; Dr. Kluyver heeft dit aangetoond in de reeds genoemde Proeve eener critiek. Voor 't holl. had Kil. hier een grote steun aan. Hij volgt voor zijn holl. localiseringen echter niet altijd deze bron: hij geeft wel eens een woord niet, dat Junius wel noemt en noemt ook woorden holl. die bij deze niet voorkomen, en die toch holl. zijnGa naar voetnoot1). Junius onderscheidt de woorden niet naar de dialecten
| |
| |
en geeft slechts van enkele woorden op dat ze fries zijn b.v. karutz, iaute, pudde en schaep-entel. Bij Kil. vinden we ze terug; de andere woorden geeft de Nomenclator echter als B(elgice). Hoe kwam Kil. er achter dat ze fries waren?
Uit de woorden die Kil. alleen fris. noemt, blijkt, dat hij woorden behandelt die ons alleen uit Plantijn's Thesaurus bekend zijn; dat zijn meestal zulke, waarvan 't friese karakter niet duidelik blijkt, of waarvan 't zeer onwaarschijnlik is dat ze fries zijn b.v. knoef, knoopnadel, soebe. De omschrijving die Kil. geeft, staat onder invloed van die welke Plantijn gebruikt. Bij de holl.-friese woorden treffen we schocke. j. schitte aan. Plantijn geeft hierbij uitdrukkelik aan: schocken, oft dijen fimus bovis siccus ad ardendum in Frisia aptus. Bij 't friessaks. woord loogh j. dorp. pagus. vinden we bij Plantijn: loogh oft dorp, village, pagus. Ook dit was een woord dat in 't zuiden vermoedelik minder bekend was. In 't Mnl. Wdb. is 't altans alleen opgetekend uit de Fri. Stadr. Het Wdb. der Ned. Taal vestigt bij 't woord handgebaar III de aandacht er op, dat Kil. dit woord ws. ontleende aan Plantijn. Een tweede bron voor Kil. zal dan ook vermoedelik de Thesaurus geweest zijn, wat heel niet zo vreemd is. Kiliaan heeft immers een werkzaam aandeel gehad in het tot stand komen van dit boek. Het zou nu van belang zijn te weten of de door mij behandelde woorden reeds voorkomen in het Dictionarium van 1574, de voorloper van het Etymologicum, en dat een jaar na de Thesaurus uitkwam. Afgaande op de mededelingen van Dr. Kluyver vermoed ik van nietGa naar voetnoot1). In het Dictionarium komen geen localiseringen voor, ik neem daarom aan dat deze woorden ontbreken, hoewel ik dit niet heb kunnen nagaan. Pas in de tweede en derde druk geeft K. localiseringen en
‘vetus’-woorden. Hoewel hij de door mij bedoelde woorden kende uit de Thesaurus, neemt hij ze niet op in de eerste druk als mijn
| |
| |
vermoeden ten minste juist is. Wist hij toen al dat ze oostelik en fries waren? Of hij ze zelf voor de Thesaurus heeft verzameld is niet zeker. Er is een vermoeden dat altans voor de oostelike vormen een andere medewerker heeft gezorgd.
Dr. J. Storme schreef in 1914 een antwoord op de door de Kon. Vlaamsche Academie gestelde prijsvraag: ‘Een critiek op de Schat der Nederduytscher Sprake van Chr. Plantijn’. Het werk is niet gedrukt maar Dr. N. de Vreese gaf er in de Versl. 1914, pp. 442 vv. een uitvoerig overzicht van. Storme neemt aan dat voor dc Thesaurus geen Duits woordenboek is is gebruikt, maar dat een medewerker van Plantijn Augustin van Hasselt voor de oostelike vormen heeft gezorgd. Deze Augustin zou met Hendrik Niclaes een drukkerij te Kampen hebben gehad, waar de werken van de laatste gedrukt werden. Deze mystieke geschriften wemelen van Oostelike vormen. Misschien heeft deze Augustin van Hasselt ook voor de friese woorden gezorgd. (Hasselt was een ‘friese’ stad, als tenminste niet het zuidned. Hasselt bedoeld is. De drukkerij te Kampen doet wel vermoeden dat Augustin uit 't ‘friese’ Hasselt kwam.) Kiliaan, een andere medewerker aan de Thesaurus, kan hier van op de hoogte geweest zijn en zo aan een deel van zijn fries woordmateriaal zijn gekomen. Hij heeft 't dan nog aangevuld, want hij geeft ook woorden die bij Plantijn niet voorkomen. Ik geef onmiddellik toe dat deze veronderstelling niet meer is dan dat.
Dr. De Vreese neemt ook aan dat Kil. voor zijn Etymologicum aan Pl. ontleende. Van het zelfde gevoelen is ook Prof. R. Verdeyen in zijn studie Colloquia et Dictionariolum septem Linguarum Antwerpen - 'sGravenhage 1926. Hij beschouwt het Vocubulaire van Noël de Berlaimont als een hoofdbron van de Thesaurus en van het Etymologicum (p. 81 en 83 vv.) De vergelijkende woordenlijst waar uit dit moet blijken, is nog niet verschenen, zodat ik niet heb kunnen nagaan of de door mij onderzochte woorden er in voorkomen.
Ook het Naembouck van Ioos Lambrechts waarop Prof. De
| |
| |
Vooys wees (Tijdschr. v. Ned. Taal en Letterk. 43, 196-199) is vermoedelik een bron geweest voor Kil., zoals Prof. Verdeyen bevestigt (t.a.p. 89).
Het merkwaardige woord suyde, plantago marina bracht me op de gedachte of misschien Kil. zijn plantennamen aan het bekende Cruydtboeck van Dodonaeus zou ontleend hebben. Ik raadpleegde een druk van 1618, Kiliaan heeft een vroegere kunnen gebruiken. Inderdaad vond ik zuyde, zeewegbree der Vriesen; ook schaep-entel. bryonia stond als friese naam vermeld; dit laatste heeft Kil. blijkens de omschrijving uit Junius' Nomenclator genomen. Het eerste woord kan hij heel goed aan Dodonaeus ontleend hebben. Dat Kil. 't met een s spelt, hoeft geen bezwaar te zijn, daar hij de z in zijn woordenboek niet heeft. Andere, door Kil. als fris. aangeduide, plantennamen kwamen niet bij Dodonaeus voor. Toch vermoed ik sterk dat hij verschillende woorden hier uit gehaald heeft. Zo schrijft Kil. seeuwsche boone . fabula,.. bona Zelandica Remb. Dodonaeo, inderdaad komt 't woord in 't Cruydtboeck zo voor, evenals de andere namen peerds-boone en boone. Kil. noemt hierbij Dodonaeus, maar in andere gevallen doet hij dit weer niet b.v. segghe. Fland . Gramen palustre maius, toch zal dit wel uit 't Cruydtboeck zijn, waar staat zegge oft water Rietgras in Lat. gramen pal . maius, soo in Vlaanderen geheeten. We weten dat Kil. vaker zo handelde, nu eens zijn bron vermeldde en dan weer niet (Kluyver t.a.p. 25). Hoewel hij bij suyde en bij segghe geen bron noemt, hoeft dit nog geen reden te zijn om te menen dat hij 't niet aan Dodonaeus ontleend kan hebben. Heeft de afwijkende spelling bij suyde en bij segghe hem er toe gebracht Dodonaeus niet te noemen? Maar een dergelijke listigheid is wellicht te ver gezocht. Kil. noemt hem ook in de lijst van schrijvers, die hij gebruikt heeft naar men meest
aanneemt, om er een Lat. omschrijving of een etymologie aan te ontlenen. Toch wordt in de woordenlijst nog eens een auteur genoemd bij wie Kil. een fries
woord kan gevonden hebben (bv. Kaedijck. holl. fris.).
| |
| |
Andere bronnen voor Kiliaan's werk dan hierboven genoemd, heb ik niet kunnen vinden. Er blijft dus voorlopig niets anders over dan te veronderstellen dat Kil., of zelf ons nog niet bekende boeken excerpeerde, of de woorden in Antwerpen hoorde. Daar kwamen veel Friese schippers, die voor een deel de vrachtvaart tussen Antwerpen en de Oostzee in handen hadden, zodat Kiliaan van hen de Friese woorden, die hij toch in een merkwaardig aantal bijeen heeft weten te brengen, kan gehoord hebben. Ook zullen er wel personen uit Friesland of Oost-Friesland gewoond hebben. Misschien is 't feit dat Kiliaan zo veel woorden heeft die vooral oostfries zijn, mede te danken aan de omstandigheid dat Antwerpen stellig bewoners had, die of zelf, of met hun ouders als balling in Emden geweest waren.
Hieronder volgen de woorden door Kiliaan als fris. aangeduid. Ik heb ze in vier groepen ingedeeld:
A. | Woorden die inderdaad fries zijn. Hierbij zijn ook zulke opgenomen die door Kil. of zijn zegslieden in verbrabantste, altans niet-friese, vorm zijn gegeven; benevens de woorden die ook buiten 't friese taalgebied voorkomen. |
B. | Woorden die door gebrek aan gegevens moeilijk zijn in te delen; waarbij dus twijfel aan 't friese gebruik bestaat. |
C. | Woorden die stellig geen fries zijn. (meest wel in gebruik in streken die K. fries noemt). |
D. | Woorden die onbekend zijn. |
Behalve de gewone afkortingen, gebruikte ik:
Draaijer = |
Woordenboek v.h. Deventersch dialect. |
F.W. = |
Franck - Van Wijk, Etymologisch Woordenboek. |
Gallée = |
Woordenboek v.h. Geld. - Overijs. dialect. |
G.J. = |
Gysbert Japicx' Friesche Rymlerye (1821). |
J. = |
Halbertsma, Lexicon A - Feer. |
K. = |
Kiliaan, Etymologicum 1599, 1777. |
Ko. = |
Ten Doornkaat Koolman, Wörterbuch der Ostfries. Sprache. |
t.L. = |
ter Laan, Nieuw Gron. Woordenb. |
Löfstedt = |
E. Löfstedt, Nordfriesische Dialectstudiën. 2 dln. |
| |
| |
|
Het eerste deel heet: Die nordfries. Ma. des Dörfes Ockholm u.d. Halligen. |
L.B. = |
Lasch u. Borchling, Mittelniederd. Hwb. (a-gödeslasten) |
P. = |
Plantijn, Thesaurus. |
Sch.u.L. = |
Schiller und Lübben, Mittelniederd. Wörterbuch. |
V = |
Verdam, Middeln. Woordenb. |
W. = |
Woeste, Wörterb. der Westfäl. Mundart (2e dr.) |
Wdb. = |
Woordenb. der Ned. Taal. |
+, - = |
't Woord komt in 't bedoelde woordenb. al of niet voor. |
Wanneer een woordenb. niet geciteerd is, of niet genoemd is bij de hierboven staande afkortingen, wil dit nog niet zeggen, dat 't niet geraadpleegd is. 't Fries Wdb. gebruikte ik b.v. voortdurend. Om plaatsruimte te besparen, beperkte ik me zoveel mogelijk in 't noemen van de voor 't bewijs niet strikt nodige plaatsen. Bij 't noemen van plaatsen uit de woordenb. gebruikte ik de daar gevonden afkortingen.
| |
A. Woorden die inderdaad Fries zijn.
1. | Aeghe. j. ooghe. insula. - H. verwijst naar K. Ofri. -, J. -, V. -. Toevallig vond ik het woord ach in Oorkondenb. v. Gron. en Drente I no. 429 (jr. 1354): insula, que vulgariter dicitur Ach. (Rottumeroog).
K. heeft ook ooghe. Hij noemt 't sa. fri., en geeft de volgende vormen: ooghe, oghe, aeghe, aughe. Insula. hinc Schiermonickoghe, Rottumoge, Langheroge, Spikeroge, Wangheroge, ad litus Frisiae loca. ut scribit Pancratius Castricomius Alcmarius.
K. heeft dus bij dit art. het fries en het nederd. niet gescheiden, in 't oostfri. echter naderde de â de ô. Siebs § 60; echter v. Helten. Altostfri. Gr. § 23 Anmerk. |
| |
2. | boesman. j. bietebauw. - Ofri -. G.J. buwzeman. H. busseman. J.-. Ko. bûman, bûseman. Wdb. i.v. boeman zegt dat 't in gebruik is in Amsterdam en hier en daar in Brabant en Westvlaanderen. F.W. i.v. boeman zegt dat 't uit 't nederd. is.Ga naar voetnoot1) Zo ook Löfstedt II p. 163.
|
| |
| |
|
Daar 't woord in 't fries in gebruik was, hoewel uit 't nederd. ontleend, heb ik 't hier in deze groep gebracht. K. trekt de grenzen echter te eng. |
| |
3. | bornen. j. drencken. aquare. Nfri. boarne. V. -; K. -; H. +; W. börnen. Sch. u.L.: queck bornen. L.B. börnen. Uit K.'s mededeling volgt niet dat de fri. breking -or-> -oar- voor 1600 nog niet had plaats gevonden, daar hij de woorden soms ‘verbrabantst’, ook niet 't tegendeel dus. Zie over deze breking Gosses: De Fri. Oorkonden p. 105. |
| |
4. | drille, trille. j. spoelwiel. rhombus quo fila deducuntur. |
| |
5. | drillen, trillen. j. spoelen. - H. verwijst naar K. Nfri. drilje: het gesponnen garen op klossen winden. Zaans: drijlen id. V. geeft 't ww. niet, en van drille een plaats waar de bet. onzeker is. Teuth. trille. schijve. P.: spoelen, trillen en spoelwiel, trille. J.: spoelradt, haspel, een wielken. Ko. alleen 't vb.: draaiend heen en weer bewegen door een snoer. W.: drillen: eigentlich rund herum drehen; trîle, trille. 1) scheibe in der butterkirne, 2) scheibe, rolle. L.B. +. Gallée: ronddraaien. Zeer waarsch. een woord dat in 't no. e. oost. voorkwam. K. trekt de grens te eng. |
| |
6. | drillen, trillen. j. beven. tremere, motitare. - Nfri. drille, na trilje, vgl. drilkje en trilkje: een schuit voortduwen met een paal.
V. Sp. d.S.; Hooft o.a. Granida r. 39. Ook in Drechterland, zie G. Karsten: Het dialect v. Drechterland. Ws. een woord dat zich uit 't n. en o. naar 't z. heeft verplaatst. In 't fri. nog: trillebil: gestold vleesnat, gron. tril: driljus. |
| |
7. | drumpel. zie drempel bij de holl. friese woorden. |
| |
8. | duydschen. fingere, comminisci. - H. verwijst naar K. en noemt 't stadsfri. Volgens H. op Wangeroog: clare alicui arguere. Het woord is mij in de bet. v.K. niet bekend. Bij Theissen: Centraal gezag en Friesche vrijheid (p. 321) vond ik in een door de steden v. Friesland ingediend en daar geciteerd stuk: kenlyken ende verduyst geweest. Hier betekent verduytsen dus meedelen. Deze bet. is wel nieuwfri., ook bij Ko. en in 't Gron. De kl. en anl. cons. zijn niet fries en wijzen op overneming.
V. kent duutscen als in 't ned. vertalen. K. geeft dit zonder opm. i.v. verduydschen. Dit verduutsen is algemeen, hieruit heeft zich boven bedoelde bet. in 't fri. ontwikkeld en misschien daaruit K.'s betekenis? |
| |
| |
9. | duynen. tumere, tumescere. - K. duyninghe zonder opm. H. opduenje, nfri. opdúnje. V -. Ko. dinen; dining. Hiermee verwant fri. tine. Het woord zou oorspr. fri. zijn en in 't nederd. zijn overgenomen (om de anl. d.) en vandaar weer in 't fries zijn gekomen. vgl. Noordfri. (sylt) düüning. Wang. thining. Löfstedt II, p. 157 en 158 brengt 't in verband met ags. Dindan. Vgl. F.W. deining. W. heeft düənen: sich häufen. |
| |
10. | eft. j. oft. aut, si, an. - Nfri. verouderd. V.: ef dialectvorm voor of Overys. R. Ook buiten 't friese gebied. |
| |
11. | enster, ensser, entster, unster. j. unsel. statera. - G.J. eynser. Fri. Wdb. ingster. Ko. enster. Zie ook F.W. Versch. vormen zijn in gebruik. K. noemt zulke die inderdaad in fri. streken gebruikt werden. Hij neemt de grens te eng. |
| |
12. | gaps, gaspe j. handvol. manipulus. - Ook gasp, gaps. Nfri.: gaps handvol; gasp: zoveel als tussen twee gevouwen handen kan. Wdb.: vooral in Gron., Overijsel en Gelderl. bekend. Ook nederd. Gallée +; t.L. +; W. - Sch. u.L. -. Ko. +. V. noemt alleen K. De grens van K. nu altans overschreden. Toch wel noordelik geweest. |
| |
13. | ghebbe. j. gheepe. acus. - Nfri. gib. J. geepe. Ko gpe e.a. Wdb. noemt gibbe als fri. vorm. |
| |
14. | grietenije, grietman. - Ofri. grêtman, gretene. Nfri. grytman. Wbk.: Onder invloed van rom. of gerom. woorden wordt gretene: grietenije en komt in niet-friese stukken op in 't laatst der 15de eeuw. |
| |
15. | harcken. j. horcken, auscultare. - Ofri. harkia. Nfri. harkje. Ko. harken. W -; t.L. -; Sch. u.L. -. Verdam: Sp. II2; A. Bijns heeft hercken; Gallée horken. |
| |
16. | herm. tristis, lugens, dolens. - v. Hasselt heeft foutief harm. Ofri. herm substantief. Nfri. onbekend. V.: in 't mnl. alleen in duits gekl. geschriften. Ko. harm. Leid, noordfri. härm: bekümmert, verdrieszlich. K. vermoedelik gelijk. |
| |
17. | horen - bie. crabro. - Nfri. hoarnbij V. -. J. -. Wdb. hoornbij Berkhey (N.H.). |
| |
18. | ichten. j. ghichten. fateri. - Ofri. iechta. Nfri. jechtsje (dichterw.) Ko +. Bij V. de plaatsen met j. ver in de minderheid. Ook bij Sch. u.L. |
| |
| |
19. | jaute. scyphus ligneus et donum. - Ofri -, Nfri. niet in 't Wdb., 't komt voor in Winsemius Chronique p. 411, joauta = dronk, van 't verb. jova: gevenGa naar voetnoot1), verg. broute ‘brouwsel’ van ‘briūwa’. 't Fri. jefte, evenzo gevormd van jeva. K. ook waerme-sante, warmeiaute, waermegifte fris. K. heeft 't woord ontleend aan Junius zoals hij zelf aangeeft i.v. Kandeel, suypen. J.i.v. cyceon arnob. miscellanea potio. B(elgice): suypen, candeel, quae vox à ϰχνδυλη. Graecorum non abludit olim in deliciis: cuiusmodi est Frisiis recepta warme iaute, quod sonat calidum donum sive calidum scyphum, quasi θερμοδωρον.
De bet. beker vermoedelik verzonnen. |
| |
20. | kamerhouder. j. rooderoede. quaesitor, etc. - G.J. keamerhouwer. Epkema verklaart dit woord uit K. Houwer is geen fri., dit heeft de d bewaard. Epk. noemt 't stadsfri.; keamer echter wel landfri. Halbertsma Naoogst, 262. K. heeft weer de ‘verbrabantste’ vorm. |
| |
21. | karen, koren. j. keeren. vomere. - Ofri. -; nfri. koarje, stadsfri. kore. V. Teuth.; Pass. S. (1489) Hs. Cyrill. Barth. Hild. Wdb. ontbreekt karen; koren nog niet behandeld. Boekenoogen koren; Bredero Kl. v.d. M. 151. Ko +; t.L. + (westerkwartier, verouderend). Sch. u. Lu. +. In 't N. en O. dus algemeen. |
| |
22. | kel. perteritus, pavidus. - Nfri. kel. kjel. V -, P +. Wdb. Kel, 'n plaats uit Leeuwarden. Ko. +. t.L. +. W. -. |
| |
23. | klitse. j. teve. canis foem. - Nfri. klitse: onzindelike en onzedelike vrouw, vrouwtjeshond. V -, J -. Ko klitse, klits: als in 't fri en bz. eine Hündin. W -, Sch. u.L -. Draaijer klitse: lichtekooi. |
| |
24. | klufte. multitudo et tribus. kluften. congregari, convenire, coire. - oudfri +, nfri kloft: hoop, menigte. Zie vooral V. en A. Lasch, Aus alten niederd. stadtbüchern p. 155. 't Woord komt in friese en nederl.-saksiese en duitssaks. streken voor, ook dus in Gron. en Overijs. |
| |
25. | kneppel. j. kluppel. Nfri +. V. Hild. en Wfri. stadr. Nog noordh. (Karsten, Dial. v. Drechterl. p. 25). Boekenoogen. +. t.L. heeft knuppel. |
| |
| |
26. | krimpe. j. pletse. aquarium, lavatrina, locus angustus inter parietes. - Nfri. krimpe: ruimte tussen twee rechth samenk. buitenmuren v.e. huis, of tussen twee schuin oplopende daken.
Wdb. 1) bij 't scheprad v. watermolens: tussen twee nauwsluitende muren. 2) als in 't fri. Landr. v. Ommel. t.L. +. V -, P -, Ko +, W. krimpe: eckchen z.b. des Auges. Het is dus ook in saks. streken in gebruik geweest. Alleen de laatste bet. die K. noemt, gevonden. |
| |
27. | leen. beneficium sacerdotale. vulgo praebenda. - Ofri. lên, nfri. lien. Wdb.: deze bet. speciaal fries. Ko +. |
| |
28. | luttick. fris., maar luck, luttick holl. fris. Zie bij de holl. fri. groep. |
| |
29. | marckeldaghen. j. nieteldaghen (de 12 dagen na de geboorte van Christus of na 1 Jan. die volgens 't volksgeloof van invloed zijn op 't weer in de 12 mnd.) Wdb. -, P. Baardt kent 't. Zie Halbertsma, Hulde II, 252. Echter ook W. merkedag, merktag, ook notteldag. |
| |
30. | marghe. j. bolinck. worst. - Nfri. marge: varkensbeuling, nog bargemarge (Spijsl. St. Anth. Gasth.). |
| |
31. | messelen. j. maselen. - Nfri. mûzels. Ko. messel, Cad. Müller meysel. Wangeroog meizel. t.L. +, Sch. u.L. maselen, meselen, messels. W -. Is in 't n.- en oostfri. gebruikt. Zie ook F.W. |
| |
32. | motte. V.: Teuth. Overijs. R.
Wdb.: Draaijer, Gallée. t.L. motte. Mnd. mutte. 't Woord komt in ruimer gebied voor als K. aangeeft. |
| |
33. | moude, melckteyle etc. - zie moude holl. fris. |
| |
34. | naer. j. banghe. lassus, languidus, debilis. - Ofri. nare subst. dwang, hechtenis. Nfri. near: naar, donker; benauwd, nauw. V. In 't mnl. zeldz. Wdb.: oorspr. bet. tans nog in 't fri.; ook in nederd. dial. Gallée +; Draaijer. -. J -. Ko +. |
| |
35. | onhuer. turpis, horridus, deformis. - Nfri. onhuer: afzichtelik, vuil, onguur. Wdb. ontbreekt. V. zet fris. met? Geen plaatsen. De klinker is in 't fri. verdacht. t.L. onhuur (Hogeland en Westerkw.). Gallée +. P. +. |
| |
36. | paesch-achten. j. beloken paesschen. - Nfri.
|
| |
| |
| peaske achtGa naar voetnoot1). V. in 't oostmnl in gebruik. Pro Excol. Warfsconst. Ko +. Ook nederd. |
| |
37. | palt. j. stuck. - Nfri. wel palten: dikke stoppen en lappen in kleren. Wdb. 1) lap, vod, lomp. 2) klein of grooter stuk, homp, brok. P. een palt broodts; dit ook bij K.t. L palt en polt. Gallée +. Ko +. Ook nd. De klinker is verdacht in 't fri., ws. uit 't nd. overgenomen. |
| |
38. | pijsel. j. kokene. culina. pisel j. pijsel z. opm. ofri. pîsel = kamer nfri. pizel: keuken, dikwijls ook woonkamer. V. missch. in 't mnl. bekend geweest. P. +; J. -; Ko +. Wdb. ook op Zholl. eil. en L.v. Waes, Schuermans, echter andere bet. nl.: graanzoldcr, in Zeel. kast, zie K. pijseel (lees pijsel) zeland. theca vestiaria. |
| |
39. | pisimme, pisemme. j. pismiere. formica. - Nfri. piseameler. J. -. t.L. pisiem, pishoamer. oostfri. en nederd. miegeemke (Wdb.). |
| |
40. | puyl. j. buydel. sacculus. - Nfri. pûle o.a. bij G.J.F.W.i.v. puilen. Gallée pültjen. t.L. puil (Hogeland). |
| |
41. | pudde. mustela piscis. - Nfri. wel podde = pad. V. puitaal en puut(kikker). J. 79b: een aelpuyt, pudde Frisiis = mustela. Al. Frusch. Ko. padde, pudde, pûre, kröte. Zie Wdb. kwab 3): Ws. hebben puit en kwab oorspr. kikvorsch of pad beduid. t.L. pod = pad. Wang. pud. Boekenoogen: pod. Löfstedt II, 87. Zie F.W. podding en Wdb. Podde noemt K. holl., 't was ook fries. Wat K. precies bedoelt met zijn mustela piscis is niet duidelik. |
| |
42. | repen. gesticulari, inquietum esse, et nimia inquiete vestes terere etc. - Nfri. de klean fen 't liif repe. V. repen II: rukken, scheuren. Aanm., ook stoeien, wild zijn. t.L. reepm. W. rêpen flachs raufen. v. Dale reepen: afh. v. boonen. Deze laatste twee geven wellicht andere woorden; ‘reepen het vlas’ ook bij K. |
| |
43. | reppen. movere et festinare, expedire. - Ofri. reppa, nfri. reppe. Zie V. versch. bet. t.L. repm en zok repm. Ko +. W +. Teuth. Komt op ruimer gebied voor dan K. aangeeft. Zie ook v. Hasselt in noot. |
| |
44. | rif. rivus. rifken. rivulus. - V. rif. Aanm. fri. en westfri. Wdb. rif V benaming voor versch. weteringen in Zaan- |
| |
| |
| land. Zie Boekenoogen: ‘'t Woord schijnt van ouds in friesche streken thuis te behooren’. |
| |
45. | schaep-entel. fimus ovillus. - Schaap is verbrabantst. Zal bestaan hebben om 't volg. art. |
| |
46. | schaep-entel. Bryonia, vitis alba: ampeloleuce: herba dicta a similitudine fimi ovilli, quam acini referunt. - Overgenomen uit J.: scaepentel Frisiis 137b. Zie Wdb. Dodon. geeft 't ook als fries. |
| |
47. | schal. coleus, testis. - Ofri.: Nauta skal, Holth. skall, en samenst.: skallsine, skallslêk. Zie F.W. Schallebijter en K. Schalbijter, waarbij een noot v.v. Hasselt. |
| |
48. | schantse, schentse. j. mutsaerd. - Nfri. skâns, takkebos. en samenst. Zie over de afl. F.W.i.v. schans, en V. Wdb.: in oostelike dial. 't Woord is ws. uit md. W +; Ko +. K. neemt 't gebied weer te eng. |
| |
49. | scheucke. scortum, meretrix. - K. schuecke zonder opm. Nfri. skeuk: iem., die scheukt, zich scheukt, ook schooier, bedelaar en ontuchtig vrouwspersoon (Fri Wdb.). V. Mar. v. Nieum. 9. 176. ook i.v. schocke mnd. schoke, schuke. J -. P. +. Wdb. ws. geen afl. van scheuken; versch. pl. Coster, Hooft, Bredero, v.d. Venne. Zeer ws. wel noordelik woord, doch niet alleen fri.Ga naar voetnoot1). |
| |
50. | slope. j. slowyne (lees flowijne V.). - nfri. sloop. F.W. reeds mnl. noordh. 15de eeuw V. rekeningen der test. v. Jac. v.B. Grens dus te eng. |
| |
51. | soepen. j. botermelck. - Nfri sûpe = karnemelk. t.L. zoepm. V. Wvl. Antw. Zaanl. zuipen. In de aangeh. plaatsen ruimer bet. Ko. + b). wat men drinkt b.v. Buttermilch. |
| |
52. | stickel. j. prickel. aculeus, stimulus. - Nfri. stikel, distel en andere bet. ook G.J.V.: wapen met een scherpe punt: Stadr. v. Gr. en Leid. Keurb. Wat K. bedoelt is niet duidelik, bij stekel, staeckel geeft hij dezelfde lat. omschrijving. P +. |
| |
53. | stippe. offa panis: panis uri intinctus. - Nfri. wel stip = saus. Onder offa panis verst. K. ws. broodsoep, fri. weake
|
| |
| |
| bolle vgl. K. soppe. panis è iure, etc. t.L. stip, saus. Draaijer idem. Ko. + id. De bet. die K. geeft lijkt mogelik. |
| |
54. | stobbe. j. strobbe, stronk. - Nfri. stobbe. V. vooral oostmnl. O. Marker. Kl. v. Diepenv. P +. Draaijer +, Gallée +, t.L. +, Ko. stubbe. K.'s grens weer te eng. |
| |
55. | stouwen. compescere, cogere, coercere. - Nfri. stouwe: stuwen, in een schip pakken, ook opstuwen v. 't water. V.i.v. 4) tot staan of stilstand brengen, stuiten, tegenhouden. Teuth. Van water een pl. O. Vaderl. R. 4. 181. 7. 't Woord komt ook elders voor. |
| |
56. | suyde. plantago marina. - Dod. Kruidtboek: Zeewegbree oft Zuyde der Vriesen is een soorte van de Gemeyne wegebree die wij hier voren beschreven hebben. K. verm. aan Dod. ontleend. Bij Löfstedt: Die Nordfries. Mundart des dorfes Ockholm und der Halligen. I p. 33 sude: ‘die Blätter der Meerstrand wegerich’ op de Halligen, en in een noot: ‘Diese werden gekocht und als gemüse verwendet’. Fôhr südj, Sylt süd, Holst. süd. - Ws. verwant met sodde, sodze, zudde, soedse (rusch). Zie voor deze woorden Junius, Kiliaan en Boekenoogen. |
| |
57. | swetten. attingere limites agri, conterminum sive confinum esse. - Ofri. swethe, subst. Nfri. swette, swetten vb. t.L. +. V. Landr. v. Dr. P +. Sch. u.L. +. |
| |
58. | teppen. j. teesen. carpere, vellere. - Nfri. teppe: raepteppe, flaechsteppe, oan 't hier teppe. V. +. t.L. tep, tepṃ (Westerkw.). |
| |
59. | toeslagh. j. toemaete. mantissa. - Nfri. taslach, ook tawicht, tamiette. V. -. J. geeft dit niet, wel: toemate, toewerp, toeghifte, toeware. |
| |
60. | troostelbier. convivium funebre. - treastel-, leedbier Fri. Volksalm. 1884, 115 d.i. bier dat op begr. geschonken werd. 't Is niet duidelik of 't ook 't begrafenismaal kon betekenen. Wel kon leed dat. Van Hasselt geeft een plaats uit n.o. teksten. P +, V. stadr. v. Gron. Ko + tröstelbêr. K. geeft dus een verbrabantste vorm. |
| |
61. | tweenterdier, twinterdier. animal bimum. Nfri. twinter. t.L. +. Boekenoogen +. V -. |
| |
62. | waerme sante, zie iaute. |
| |
| |
62a. | vlieten. tollere pinguedinem supernatantem. - Zie vlieten, vloten bij holl. sax. fris. |
| |
63. | world. j. wereld. mundus. - Ook ang. Ofri. komt warld voor. Een vorm world is ook mogelik. Kil. zou ook bedoeld kunnen hebben alleen de eng. vorm te geven, maar dan zou hij, indien hij wist dat de fri. afweek ook die gegeven hebben. Zie ook K.'s art. wereld, aan 't slot waarvan hij worldt als fris. en world als ang. noemt. Hij geeft zoveel versch. vormen bij een woord. Nfri. is wrâld. |
| |
B. Woorden die door gebrek aan gegevens moeilik in te delen zijn.
64. | Bewist. certus. - Ofri. -. H. wel bewissen, waarvan dit woord 't verl. dw. kan zijn, volgens 't Wdb. V. één plaats met bewissen uit de Warfsconstit. Sch. u.L.: bewissenen: Sicherheit geben. L.B. bewissen. P. bewist sijn. F.W. noemt bewist i.v. bewust oudnbd. en zegt dat 't ook oudnnl. voorkomt, maar geeft geen plaatsen.
Voor 't fri. ontbreken de bewijzen.Ga naar voetnoot1) |
| |
65. | bijslach. j. stoepe. exedra. - Ofri. -, H. -. V. bislach: al wat aan een gebouw wordt gebracht, stoepen, luifels e.d.g.
P. byslach oft veurberdt. Dit heeft K. ook, maar daarna apart bovengen. art. Ko -. t.L. -. W.: nebenbau. Sch. u.L.: eine feste steinerne bank vor dem Hause. K. verstaat onder stoepe, dat hij holl. sicamb. noemt, exedra, sedile pro foribus, sedile vestibuli. J.: stoepen, banxkens Ko. -.
Voor 't fri. geen bewijzen. Ws. heeft K. 't uit 't oostfries d.w.z. nederd. |
| |
66. | horcken. contrahere membra ut calefiant. - Ofri -; Nfri. -. Harcken, horcken j. hucken, inclinare se, noemt K. holl. W. hurken: 1. brüten, 2. wärmen. 3. sich wärmen. Geen gegevens. |
| |
| |
67. | knoef. spiculum obtusum aut abruptum. - Nfri. -. V. -. P. +. J. -. Ko +. W. +. In 't fri. wel knuffel: groot onbehouwen stuk. t.L. -, Sch. u. Lu -. Is verm. nederd. |
| |
68. | knosen. quassare, frangere. - Geen voldoende bewijspl. met ō. 't Nfr. -. |
| |
69. | lugghen. ignave et segniter agere. |
| |
70. | luggherigh, luck. ignavus, segnis. luck noemt K. germ. sax. sic. j. luggherigh.
Ofri. lug; nfri. G.J. log, logge. P. +. Ko. lug.
Teuth. luggich. Mnd. luggich. Zie ook F.W.i.v. log. V. geen bewijspl. buiten de woordenb. Verm. mnd. maar 't adj. kwam in fri. streken voor. |
| |
71. | moes. j. moete. segmen salmonis. - K. noemt 't fris.; moete, moes holl. Ofri. môs = moes, eten ms. 't zelfde woord volgens Wdb. Nfri. -. Verdam: moot niet opgetekend in 't mnl. moes in 't Stadr. v. Kampen. Rek. biss. van Utr. P +.
De pl. bij V. wijzen naar 't saksies.
J. een snee oft moete. Hier heeft K. moete dus kunnen vinden. Moat is nfri; volgens F.W. een ander woord. |
| |
72. | pluckvoghel. parasitus, alienis inhians patinis: in famis propter rapacitatem et impudentiam. - Nfri. -. 't Woord is geen fries, K. zou 't verbrabantst kunnen hebben. 't Komt bij P. voor. Wdb. geeft twee voorb. als titel en noemt Halma. |
| |
73. | potvleesch. j. hutspot. P. +; Nfri. potfûgel: big, speenvarkentje. t.L.: potvogel, kip of eend, of klein stuk slachtvee.
Geen bewijs. |
| |
74. | sarck. cisterna. - Ofri. serk, nfri. sark, serk = zerksteen. V. sarc III. Het een of ander steenen of ijzeren voorwerp om een vloeistof, vooral water in te doen. Ook regenbak. Teuth. Mhd. sarc = badkuip. Ook in Beiersche tongv. Noordfri. serk = hemd. Geen pl. in 't fries. voor K.'s betekenis. |
| |
75. | stempen. j. stampen. tundere - Nfri. stimpe, ook stampe. F.W. mnd. stempen; mnl. oudmnl. stempen V. zet achter fris. een vraagteken. |
| |
| |
76. | stomper. homo obtusus etc. stomperije. ignavia et abusus. Nfri. stimper nu stumper. V. achter fris. een? Brab. Y. Nat. Bl. M. Loop. P +. Geen bew. voor 't fri., wel daarbuiten. |
| |
77. | stubben. verrere, pulverem discutere, aranearum telas tollere: et ornare, accommodare. - Ofri -: Nfri -. P +. Ko. stübben, stäuben Wdb. stoffen (en ragen), vegen. Nog in Z. Limb. en Gron. (Molema) (ook bij t.L.) De bet. ornare, accomodare kan uit bovengen. zijn voortgekomen. W: stübbe. staub, stübben, wegjagen. Voor 't fri. geen bewijzen. |
| |
78. | sweken. j. swijcken. in firmare, labefactare, deficere. - ofri. swîka, nfri. beswykje. P +. Geen bew. voor de ē-vorm. |
| |
79. | tassche. appendix domus - Nfri. wel: in tas fen in faem.: In Wdb. i.v. tas II: in Z.H., Zeel. en een deel van Zd. Ned. afgeschutte ruimte in schuren, enz. ook wel de gehele korenschuur.
V. zegt: nog heden is tas vooral in N.H. de naam van een in bep. vorm gebouwde boerderij met stallen onder hetz. dak. Gallée -; Draaijer -; t.L. -. |
| |
80. | tudder. j. tuyer. - Nauta (ofri.) tiâder, nfri tsjur, tsjûr, tsjoar. Ook 't vb.: tsjûrje, tsjoarje. V. tuder. Geen znd. bronnen; tuyer ook niet, maar wel in de zuidned. dial. later. P. tuyer off tudder Oostfri. Cad. M. 51b tuddern. t.L. tuur, tren vb. Gallée tr. Draaijer tren vb. W. tüderhault (paal) en türpal. - De vorm zonder d zal in K.'s tijd ook al fri. geweest zijn. Wellicht dus weer oostfri = nederd. Zie ook F.W.i.v. tui. |
| |
81. | veyn, veynt. rusticus, operarius, agricola et adolescens etc. - Nfri. in tal v. betekenissen: jongeling, vrijer, knecht. K. heeft ook vent. j. veyn zonder opm. wat echter niet zeggen wil dat vent algemener is. K. vergeet(?) vaak bij de woorden die hij reeds behandeld heeft, de localisering te herhalen. Toch kan de bedoeling ook zijn, dat inderdaad vent alg. is. In de niet-friese Oork. v. St. Anth. G.o.a. dl. I p. 387 komt feindt als knecht voor. V. twijfelt aan de juistheid van de localisering. 't Komt ook in Trou moet blycken voor. P +. Gallée +. t.L. +. Ko +. |
| |
| |
| |
C. Woorden die niet fries zijn.
82. | drecktorre. scarabeus. - Wdb. i.v. drektor: Berkhey N.H. Drek is geen fri. |
| |
83. | eyloof. j. eyckloof. hedera. - Nfri. klimmerbeam. J. eecloff 169b, V. +. Ko. ilof, eilof. t.L. aailoof. L.B. eilôf (Köln. Bib.). Geen fries, wel nederd., maar ook holl. en zuidned., zie ook 't Wdb. Junius is hier geen bewijs voor 't holl., omdat K. blijkbaar de vorm zonder k bedoelt. 't Wdb. noemt o.a. Berkhey. |
| |
84. | gadde. j. wytingh. apua. P. gade vide wytingh. 't Woord komt voor in Charterboek II 570 (1530) ‘een kynthyen gadden’. Alleen gevonden in L.B. gadde. Fisch der gattung gades, Schellfisch (n. algemeen). Het is dus wel in noord. streken bekend geweest. De geslachtsnaam in 't lat. is gadus. In 't fra. bestaat gade, volgens Hatzfeld et Darmesteter: emprunté du grec γαδος (pas in 1788 opgetekend in Encycl. Méth.). |
| |
85. | grouwen ende snauwen. intonare, verbis protelare. - Nfri. grauwe en snauwe. 't Lijkt me echter ongemotiveerd deze uitdrukking spec. fri. te noemen. |
| |
86. | gruyte, grute. j. heffe, droesem. - Niet meer nfri., maar zal wel bestaan hebben. Ook Theuthon. ophoeven of gruyt. Zie F.W.i.v. gort. Geen reden dit fri. te noemen. |
| |
87. | hand-ghe-beer. exercitatio, occupatio. - Nfri -. 't Prefix ghe- maakt 't verdacht voor 't fri. Bij Hooft en Coster (zie Oudemans) komt hantgebaar voor. Wdb.: bij Plantijn, waaruit K. 't ws. ontleende. |
| |
88. | handpenninck. arrabo, arra. - Hoeft niet spec. fris. genoemd te worden. |
| |
89. | hende. prope et vicinus, a, um. - Ofri. hend. Nfri. hein, ook hinne, hyn.
Ook holl. V. Hild. Oudste keur v.D., K.v. Br.
F.W. heinde. Hoeft niet spec. fri. genoemd te worden. |
| |
90. | kamerlooghe. j. pisse. lotium. - Nfri. -; V. -; Wdb. geeft een plaats van A. Bijns. P. +. Sch. u.L. +. Niet fries, ws. door K. gehoord uit oostfriesland. |
| |
| |
91. | kleyen. j. kretsen. unguibus scalpere. - Een nederd. woord. Zie Grimm, Ko., W., en Sch. u.L.K. heeft 't verm. uit oostfriesl. Klei = Klauw, zie Grimm. |
| |
92. | klije. j. kleye. semele. Maar kleye, klije. ger. sax. sicamb. fris. Zie aldaar. |
| |
93. | klick. verber, ictus, tax: colaphus, alapa. - Hier komen tal v. bet. van voor in 't fri., holl., gron., nederd. (Ko.). Hoeft m.i. niet speciaal fri. genoemd te worden. |
| |
94. | knoefloockGa naar voetnoot1) j. knooploock allium. - t.L. knoefloof, Sch. u.L. knûflok; Westfaals en elders, in nederd. streken. Ko +. W. +. Gallée: knoflook. |
| |
95. | knoopnadel. j. spelle acicula. - P. +. W.: knôpnatel. Sch. u. Lu. knôpnadel. |
| |
96. | kolde-schaal. fris. Emden. j. koud bieren-brood. - Nederd. |
| |
97. | lochene. flamma, flammula. - Ofri. loga, nfri. lôge. Loechene noemt K. vet. sic. Deze plaatsbep. lijkt me juister als van lochene. Lochene is nederd. P. lochene. t.L. lôgm. Sch. u.L. lochene, logene, loche. |
| |
98. | onsuen. informis, squalidus. - In 't nfri. bestaat unsjoch een nieuwe vorming, onsuen is de nederd. vorm, 't oudfries heeft -siune.
t.L. heeft onsjoch (Hogeland en W.k.) en onzuun. Gallée onzün. Sch. u.L. onsune. W. +. Ko +. P. +. V. geen plaatsen. |
| |
99. | ontomigh. j. onledigh. occupatus. - P. ontomich. Anders niet gevonden. Zie tomigh. |
| |
100. | oorvijghe. j. oorband. alapa. - V. -; Ko. ôrfîge. Wdb. oorvijg ouder dan oorveeg. Oor is geen fri. |
| |
101. | peckdraed. j. borsteldraed. - Nfri. piktrie. Ko. pikdrât. W. pekedrât. |
| |
102. | pipse. j. snot. pituita, mucus, pipsigh. valetudinarius etc. - Is nu alg. ned. zie Wdb., ook F.W.W. geeft 'n plaats uit 1580 waar 't reeds influenza bet. |
| |
| |
103. | poltergheest. genius malus homini insidians. - Ko. pultern uit hd. W. pülterken: gespenst. t.L. poltern met versch. bet. Uit hd. in 't nd. overgenomen. |
| |
104. | rinsen. j. hemmen. - V.: een uit 't nederr. opget. woord: rochelen. Teuth. Zie Verdenius T.v.T. en L. 42, p. 132 hem reinsen. |
| |
105. | roebe. j. roepe. - V. roebe: nederr. (d.i. mfrank) vorm van roeve. Teuth. Ko röve, röfe. Gron. t.L. ruif (hollandse ruifn.) Graafsch. röve. Dod. vermeldt 't niet. |
| |
106. | rosdomp. j. roerdomp. ardea stellaris. - Nfri. reiddomp. Gallée roosdom F.W. laatmnl. roesdom, roesdommel, om Kampen, rôzndomp, achterh. roosdom. t.L. raidomp. Ko. rordump. |
| |
107. | stock-legginghe. j. halmgoedinghe. infestucatio. - V. stockleggen: R.v. Drente, Etst. v. Dr. Pro Excol. stock = steel = halm. t.L. stokleggersbraif 't Woord is meer in saks. streken als in friese in gebruik geweest. Het is in 't ofri. niet opgetekend, hoewel deze soort litt. goed vertegenwoordigd is. Gron. rekent K. tot Friesland. |
| |
108. | tomigh. otisous, vacans. - P +; Draaijer tömig. Molema +. Ko +. Nederd. |
| |
109. | trame. j. sporte. climacter, gradus scalae. - Nfri. trime. V. trame. mhd. trame, mnd. trame. Plaatsen Serv. leg. (Limburg.), bet. balk, lat; Inv. v. Br. Hs. Leeuw.: onderlaag, onderstel.
De Bo traam, Loquela id. Boekenoogen triem, Schuermans treem. t.L. triem (w. Westerkw.) Ko. trame, trâm en trime, trîm. |
| |
110. | ulck, ullick. j. visse. ictis. ullinck sic. j. ulck. - Nfri. mird P +, bovendien meerte, dit is 't fri. mird. In 't fri. ulk onbekend wel Gallée, Draaijer, Ko.: ulk, ülk, ülke. t.L. alleen in: stinken as 'n ulk. W. üllerck. Nederd. |
| |
111. | verspillen, verspilden. j. verquisten. - Nfri. - V.: Eng. hss. Br. m.h. kwart v. Zutfen, id Veluwe; P +, Ko +.
|
| |
| |
|
Spillen, spilden heet bij K. vetus. Holl. Voor spillen is dit onjuist. Voor verspillen geen fri. bew. |
| |
112. | vlaeck. j. horde. Ofri -; Nfri -; V. vlake, mnd. vlake: Stadb. v. Gron. Overijs. r. Ko. flake. W. fleke. De Bo: vlake. Zie F.W.i.v. vlak. |
| |
113. | wrant. homo mussitator, litigator, altercator, morosus - P +. V. geen plaatsen. Oostfri. wrante, wranten. |
| |
114. | wranten. mussitare, litigare. - V. mnd. wranten. P +. oostfri. +. |
| |
115. | wrantigh. litigiosus, etc. - Nfri. wrantelich: verdrietelik, wrevelig. V. oostfri. wranterig. Ws. ontleend aan mnd. Zie Löfstedt II, 193. |
| |
D. Woorden die onbekend zijn.
116. | demstigh. j. deemster. - Dit laatste woord noemt K. holl. fris. fland. Het eerste heb ik nergens gevonden. |
| |
117. | dreijghbrood. panis vetus, unde minus perit aut in micas redigatur. |
| |
118. | ghifte. scutella alta ex solido ligno excavato. - De begincons. maakt 't onwaarschijnlik dat dit woord, dat ik niet teruggevonden heb, fri. zou zijn. |
| |
119. | hagghen. rixari. - P. +; Sch. u.L. haggen: sich zanken. W +. Misschien verwant met hagje I bij F.W.? |
| |
120. | hands-wijle. vicissim. - Zie Wdb. i.v. handwijl Aanm. |
| |
121. | iette. tunica. |
| |
122. | soebe. palla, muliebrie vestimentum. - P.: soebe oft vrouwentabbaert. |
| |
123. | touw. j. werck. stupa. - In deze bet. mij onbekend. |
| |
124. | voetnaegel. j. minckyzer murex. - 't Fri. voor nagel is neil. In deze vorm kan 't woord dus niet fri. geweest zijn. Ik heb 't ook niet aangetroffen. |
* * *
Samenvattend zien we dat van de 124 woorden die Kil. als fris. heeft vermeld 64 inderdaad fries zijn, hoewel dikwijls in niet-friese vorm opgegeven; vele er van komen ook buiten
| |
| |
't friese taalgebied voor; 17 (no. 65 t/m 81) waren moeilik in te delen, deze zijn voor 't merendeel nederduits, evenals de overige 34 (no. 82 t/m 115). De no. 116 t/m 124 zijn alleen door de vermelding door K. of P. bekend. Voor ongeveer de helft zijn dus Kil.'s opgaven, met de nodige restricties, betrouwbaar. Stelt men zich op 't standpunt van Kil. en verstaat men onder ‘fris.’: in friese streken in gebruik, dan wordt de verhouding veel gunstiger.
Alfen a/d Rijn.
k. fokkema. |
-
voetnoot1)
- Zie ook C.G.N. de Vooys. Verz. Opst. II, 426.
-
voetnoot1)
- Onder middenfries te verstaan de taal van het tegenwoordige Friesland.
-
voetnoot2)
- Verg. o.a. Het Wilhelmus, coupl. 4. (corr. noot).
-
voetnoot1)
- Zie J.A. van der Hake: Een zestiend'eeuwse taal voor literair verkeer. N.T.V., 225.
-
voetnoot1)
- Dit deel van 't onderzoek werd vergemakkelikt door een verzameling van alle Nederl. woorden die bij Junius voorkomen, die te mijner beschikking stond. De verzameling is gemaakt door C.C. de Bruin en berust op 't Ned. Inst. te Utrecht.
-
voetnoot1)
- Het boek is zeer zeldzaam.. Het mus. Plantijn-Moretus bezit een verminkt ex. (Kluyver p. 4).
-
voetnoot1)
- Ook in 't deens uit 't nederd.: bussemand (Red.).
-
voetnoot1)
- Zie ook Oork. St. Anth. Gasthuis (uitg. Eekhoff) I, 364: ‘een halff jauwte butter’, waar jaute al tot inhoudsmaat is geworden. (corr. noot).
-
voetnoot1)
- Zie nu ook Ts. LIII, 126, (corr. noot).
-
voetnoot1)
- Ik vond na 't opstellen van dit artikel in de niet-friese Oork. van het St. Anth. Gasth. II, 664: opdat zij versekert ende bewist sullen wesen.... De conclusie moet dus gewijzigd worden. (corr.-noot).
-
voetnoot1)
- Van Hasselt's uitgave geeft dit woord als fland., maar 't Etym. v. 1599 als fris.
|