Een merkwaardig geval van plagiaat
Over den omvang van de naschrijverij onder de dichters van sommige tijdperken kan een medewerker van het Woordenboek zich geen illusies maken. Telkens weer ziet hij, hoe beelden, epitheta, treffende rijmen, vooral van Vondel, maar ook wel van Hooft en van mindere goden, uit den treure herhaald worden. Desondanks komt hij een enkele maal nog wel eens voor een verrassing te staan. Want wie zou denken, als de Schoolmeester over het paard dicht:
je neemt hem 's Zondags in de narrensleê
Of in 't speelwagentjen met de famielje mee,
dat dan ook hij leentje-buur is gaan spelen bij Vondel? Toch is het onmiskenbaar: de CXXIste fabel uit de Warande der Dieren begint met de regels:
Een fier Deens Peertjen most zomwijlen eens braveeren
Met 't narrensleetjen, en speelwaghentjen zijns heeren.
Het komt mij voor, dat wij in dit vrij onschuldig plagiaat wel iets meer mogen zien dan een bloote curiositeit. Dat het ons een blik geeft op de werkwijze van den Schoolmeester. Al te licht zijn wij geneigd te denken, dat hij zijn gedichten losweg neerschreef, ten naaste bij improviseerde, dat het in elk geval invallen waren. Dat blijkt nu wel heel anders te zijn. Wij kunnen moeilijk aannemen dat de Schoolmeester zoo'n ijverig lezer van de Warande der Dieren was, dat bovengenoemde regels hem door het hoofd speelden. Neen, hij is blijkbaar gaan zoeken. Zoeken waar hij iets bruikbaars over het paard kon vinden. En het is dan alweer niet waarschijnlijk, dat hij alleen in dit eene geval zoo te werk ging. Zoo krijgt de vlotte grappenmaker de trekken van een moeizaam werker!
j.a.n. knuttel