Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 54
(1935)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
WiltenburgGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 2]
| |
die bij BedaGa naar voetnoot1) (1e helft 8ste eeuw) V 11: Donauit autem ei (sc. Uilbrordo) Pippin locum cathedrae episcopalis in castello suo inlustri, quod antiquo gentium illarum uerbo Uiltaburg, id est Oppidum Uiltorum, lingua autem Gallica Traiectum uocaturGa naar voetnoot2). Beda beweert dus, dat de oude inheemse naam voor Utrecht is Wiltenburg. Is er enige grond, om de juistheid van dit bericht aan te nemen dan wel te betwijfelen? Behalve in enige, hieronder te bespreken, op Beda berustende bronnen, komt de naam voor 't eerst weer voor in een oorkonde van 1162Ga naar voetnoot3), waarin de tegenpaus Victor IV de abdij van St. Marie op Walcheren in haar bezittingen bevestigt, o.a. van twee hoeven land in de hof Vechten bij Utrecht, van de kerk van St. Marie te Wiltenburg enz., benevens in het recht van begraven en andere rechten aldaar: duos mansos terrae juxta Traiectum in curte de Vechten; in Wiltenbur (sic!) oratorium beatae Mariae et sepulturam ipsius loci. Even jonger is een charter van 1169Ga naar voetnoot4), waarin proost Boudewijn (Balduuinus) van St. Marie te Utrecht aan zijn kapittel schenkt de grote en kleine tiend en het gerecht van Wiltenburg, die Herman van Wedene van hem in leen had: qualiter decima in Wiltenburg, quam Herimannus de Wedene (nu Waaijen onder Oud-WulvenGa naar voetnoot5) ... sub jure pheodi tenuera(n)t.. prefatam decimam in Uuilteburg maiorem et minorem et secularem justiciam, decimam quoque in quibusdam circa Uuilteburg adjacentibus locis... Uit deze plaatsen volgt ten duidelijkste, dat Wiltenburg gelegen was nabij Vechten, en hier is het ook, dat de | |
[pagina 3]
| |
latere traditie de naam kent. Zo leest men b.v. in de ‘Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden’Ga naar voetnoot1): ‘ter linkerzijde des Rijns... Hier is de oude naam nog bewaard in de Hofstad Wiltenburg, thans een hooge bouwakker’, en op de kaart aldaarGa naar voetnoot2) vindt men Wiltenburg afgebeeld onder Vechten. En S. Muller Hzn.Ga naar voetnoot3) verklaart, dat een boomgaard onder Vechten nog (d.w.z. in 1915) Wiltenburg heet(te). Had men alleen de latere gegevens, dan zou men aan verkeerde geleerdentopografie kunnen denken, maar, naar de juiste opmerking van de zoeven genoemde geleerde, verbiedt dit de ouderdom van bovenstaande oorkonden. Wij mogen dus veilig aannemen, dat Beda's Wiltenburg identisch is met het latere Wiltenburg-Vechten. De vraag, of Beda Traiectum en Uiltaburg dan met elkaar verward en ze dus ten onrechte geïdentificeerd heeft, dan wel of beide kastelen - hoewel tamelijk ver van elkaar gelegen - samen tot één verdedigingsysteem behoordenGa naar voetnoot4), kunnen we hier laten rusten; ons lijkt het eerste het waarschijnlijkstGa naar voetnoot5). | |
[pagina 4]
| |
Minder goed staat het met de tweede bewering bij Beda: Uiltaburg, id est Oppidum Uiltorum. Niet alleen draagt deze afleiding duidelik de stempel van ‘volksetymologie’: Wilten hebben nooit ofte nimmer in ons land gewoond; maar ook is het onwaarschijnlik, dat Beda, die in 731 zijn geschiedenis te boek stelde, dit zou hebben kùnnen schrijven, daar de Wilten toen niet in de gezichtskring van de westelike Noordzeelanden vielen. MenGa naar voetnoot1) heeft dan ook gemeend, dat de woorden id est Oppidum Uiltorum een in de tekst geslopen kanttekening van een latere afschrijver zijn. Deze op zich zelf reeds aannemelijke veronderstelling wordt bevestigd, doordat de ags. vertaling van Beda de gewraakte woorden niet kent: Sealde him Pippen 1 forƷeaf bysceopsetl on his maeran ceastre, seo ealde worde þare þeoda is nemned WiltaburhƷ (varr. Wiltaburh, Willtaburh); Ʒalleas nemnad Trajectum; we cueþað oet AEttreocum (var. AEttroicum zonder voorafgaand oet)Ga naar voetnoot2). Evenmin kennen enige, direkt of indirekt op Beda steunende kronieken deze afleiding; zo het Chronicon EpternacenseGa naar voetnoot3), de Vita Sancti LebuiniGa naar voetnoot4), de Liudgeri VitaGa naar voetnoot5), de Vita OdulfiGa naar voetnoot6). Daarentegen vindt men wèl de genoemde woorden in de uit het midden van de 9de eeuw dagtekenende, in een codex van de 11de eeuw bewaarde Gesta Abbatum FontanellensiumGa naar voetnoot7), waar men leest: in Traiecto | |
[pagina 5]
| |
castro..., quod antiquo gentium illarum vocabulo Viltaburg, id est oppidum Wiltorum vocabatur, nunc vero lingua gallica Traiectum nuncupatur. De plaats stemt bijna woordelijk overeen met die van Beda; de interpolatie moet dus vóór ± 850 hebben plaats gehad. En inderdaad zijn de WiltenGa naar voetnoot1) in de daartussen liggende eeuw algemeen bekend geworden, dank zij de krijgsdaden van Karel de Grote en de teboekstelling daarvan door Einhard, wiens werk ook voor de genoemde Gesta Abb. Font. is gebruikt. De herhaalde tochten van Karel tegen de Saksen brachten hem in aanraking met de Slavische stammen tussen Elbe en Oder, en Karel wist daarbij handig te profiteren van de tweedracht tussen deze, vooral tussen de ObotritenGa naar voetnoot2) en de Wilten, terwijl de onbetrouwbare Saksen nu eens aan zijn zijde stonden, dan weer zich met zijn vijanden verenigden. Al de kronieken van deze en de volgende tijdGa naar voetnoot3) staan vol van verhalen erover; hier beperken wij ons tot de gewichtige plaats in de Annales Einhardi, die op het jaar 789 het volgende meedelen: Natio quaedam Sclavenorum est in Germania, sedens super litus oceani, quae propria lingua WelatabiGa naar voetnoot4), francica autem Wiltzi vocatur. Ea Francis semper inimica. Zo trok dan Karel tegen hen op: per Saxoniam iter agens, cum ad Albiam pervenisset... ingressusque Wiltzorum terram... Na hun onderwerping keert hij terugGa naar voetnoot5). Het bevreemdt dus niet, dat een schrijver, die bij Beda Uiltaburg ontmoette, dacht aan deze krijgshaftige Wilten en interpreteerde: Oppidum Uiltorum, waarbij | |
[pagina 6]
| |
dan WiltiGa naar voetnoot1) de juiste Nederduitse vorm is tegenover Wil(t)zi van de ‘lingua francica’, d.w.z. de vorm met Hoogduitse klankverschuiving. Onder de kronieken, die op Beda steunen, verdient nog afzonderlijke vermelding die van Sigebert van Gembloux (c.a. 1030-1112), bij wie we lezenGa naar voetnoot2): Willibrordus... sedem episcopalem statuit in loco Vultaburch dicto, qui nunc Vultraiectum dicitur, a nomine gentis Vultarum et Traiecto compositum, quasi Vultarum oppidum. Nam Traiectum lingua Callica oppidum dicitur. Sigebert waagt zich dus verder op het doornige pad van de etymologie; hij kende klaarblijkelik reeds de naam UltraiectumGa naar voetnoot3) voor Utrecht, en ziet daarin een samenstelling met de naam van de Wilten, waarvoor immers ook de vorm Wulten voorkomtGa naar voetnoot4). Daarmee is de keten voltooid: de naam van de Slavische Wilten leeft voort in de Latijnse naam van Utrecht zelf. Dat in de stad Utrecht de aldus ontstane sage in elk geval in de 13de eeuw een zekere bekendheid genoot, blijkt uit de vermoedelijk uit de tweede helft van genoemde eeuw daterende verzen, geschreven op twee ‘overoude tafelen’, welke lange tijd in de Dom te Utrecht hingenGa naar voetnoot5): I.
Circumquaque fluens Hollandia gurgite Reni
Cingitur Oceani fluminibusque maris
In qua cum muris urbs Antonina novellis
Tempore Neronis edificata fuitGa naar voetnoot6).
Hanc devastavit fera Slavica gens et ibidem
| |
[pagina 7]
| |
Castrum Wiltorum conditur inde novum
Turribus excelsis, quod abhinc plebs Abrodotorum
Funditus evertens diruit usque solum.
Hinc Trajectense castrum cum menibus altis
Conditur a Francis Christicolis...
II.
Tempore Francorum Dagoberti regis in isto
Praesenti fundo conditur ecce decens
Primitus ecclesia sancti Thomae prope castrum
Trajectum, quam gens Frisica fregit atrox.
Het is duidelijk, dat ook de maker van deze verzen bekend was met de in de Annales Einhardi vertelde gebeurtenissen; zelfs verschijnen hier de Abrodoten als de vijanden van de Wilten, in de rol en tennaastebij in de vorm, waarin de Annales deze volkstam kennen (Abodriti: zie boven). Beda kende een Wiltenburg en zag in Traiectum de opvolger ervan; sedert men Wiltenburg interpreteerde als Oppidum Uiltorum en wist, dat de Abodriten Karel de Grote steunden in diens strijd tegen de Wilten, was er niet veel fantasie voor nodig om die Abrodoten tot de veroveraars van Wiltenburg te maken. In het tweede vers wordt gezinspeeld op de strijd van Friezen en Franken om Trecht en omgeving. Het ligt voor de hand, dat er voor de Abrodoten geen plaats was, en dat de Wilten, van wie de naam nu eenmaal vastlag door Wiltenburg, die dus zodoende niet konden verdwijnen, geïdentificeerd moesten worden met de Friezen. Verder is het bekend, dat men nauwelijks Friezen en SaksenGa naar voetnoot1) wist te onderscheiden; so schrijft b.v. Melis StokeGa naar voetnoot2): Die Nederzassen heten nu VriesenGa naar voetnoot3). En | |
[pagina 8]
| |
op die wijze komt men dan tot de interpretatie, die men in de Middelnederlandse literatuur vindt: allereerst in Maerlant's Spiegel Historiael III 849: 16.[regelnummer]
So quaemt teenen wighe zwaer
Tusscen Puppine van Harstale
Enten hertoge Rabboude also wale,
Die here was in Vrieslant.
Dese hadde in sine hant
Wiltenborch die vaste stede,
29.[regelnummer]
Dat hi (Puppijn) Rabboude onder dede
Ende Wiltenborch de vaste stede...
En als Willebrord bisschop te Wiltenborch wordt, vertelt de schrijver (III 850)Ga naar voetnoot1): 53.[regelnummer]
Wiltenborch hiet doe die stat,
Om datter wilen volc in zat,
Hieten die Filten, fel int gevechtGa naar voetnoot2).
Die Vranken hietense WiltrechtGa naar voetnoot3):
Dat nu hovenstat heet, weetmen wale,
Hiet doe ovedrecht in Walscer taleGa naar voetnoot4).
Nu heetmen weder ende vort
Utrecht die selve port.
Te meer opmerkelijk is de voorstelling bij Maerlant, daar zijn voorbeeld, het Speculum Historiale van Vincentius Bellovacensis, alleen de woorden van Sigebert zo ongeveer herhaaltGa naar voetnoot5). | |
[pagina 9]
| |
Verwarder nog is Stoke; wel weet ook hij, dat Willebrord ‘quam tUtrecht, Dat Wiltenborch hiet te voren’Ga naar voetnoot1), maar tegelijk verlegt hij de strijd naar oudere tijden, naar die van de Romeinse keizers, in 't bijzonder van Valentinianus, die immers de Saksen versloeg naar het oude verhaal van OrosiusGa naar voetnoot2): Valentinianus Saxones, gentem in Oceani litoribus et paludibus inviis sitam, virtute atque agilitate terribilem, periculosam Romanis finibus eruptionem magna mole meditantes in ipsis Francorum finibis oppressit. Men vergelijke de woorden van StokeGa naar voetnoot3):
Die keysere van Romen selve
Ontsaghen menichwarf dit lant,
Want menre wreet volc ende sterc in vant
Entie quaet te zoekene waren.
Dicken quamen si met scaren
Om dat Roomsche rike te cranken
Ende verheerden de Rijnvranken.
Wiltenborch hiet haer hoeftstat,
Daer tvolk menich jaer in sat.
In de 14de eeuw is het dan BekaGa naar voetnoot4), die de sage verder verbreidt. Ongetwijfeld kan deze, die volgens de overlevering Utrechts kanunnik was, geput hebben uit de Utrechtse wandtafelen, maar even zeker was dit niet zijn enige bron, daar immers ook hij de verwoesting van Wiltenburg door keizer Valentinianus kentGa naar voetnoot5). Heda kent, behalve Beka's verhaal, ook | |
[pagina 10]
| |
de bovenvermelde etymologie van Ultrajectum, al gelooft hij er niet aanGa naar voetnoot1): non a tempore Dagoberti regis aut antea a Wiltis populis... sed verius ab Ulpio Trajano... Ulptrajectum... Quare Trajectum Ulpium potius quam Wiltorum dixerim. Bij Beka vinden wij nog twee toevoegingen, die niet zonder belang zijn. Ten eerste brengt hij de naam Wilti in verband met het bvnw. wild blijkens zijn woorden hic agrestis Wiltorum populusGa naar voetnoot2). Nadrukkelijker merkt dan later SnoyGa naar voetnoot3), als hij het heeft over Wiltenburg, op: Wilt... significat [que] agrestitudinem. En b.v. in de DivisiekroniekGa naar voetnoot4) lezen wij: [De Wilten (Slaven)] ... was een wilt en̄ ruych volc, groot van statuere en̄ lijve als wilde luydē. Gewichtiger voor de ontwikkeling van de sage wordt echter een tweede opmerking van BekaGa naar voetnoot5), n.l. dat de Slavi qui et Wilti totam Hollandiam [expugnaverunt]. In latere kronieken immers worden deze Slavi qui et Wilti gesplitst in twee stammen, de Slavi en de Wilti, waarvan de eerste Holland veroverenGa naar voetnoot6), de tweede Utrecht. Zo leest men b.v. in Van Gouthoeven's ChronijckeGa naar voetnoot7): de Wilthen | dat zijn nu Stichtse | en̄ de Slaven | dat zijn nu Hollanders | ende de Nedersassens | dat zijn nu Vriesen. En nu wordt het parallellisme voortgezet: van de Wilten was bekend, dat zij Wiltenburg stichtten; welnu, dan moesten de Slaven een kasteel Slavenburg gesticht hebben ter plaatse, waar later een oude Hollandse stad zou staan: Vlaardingen werd de voortzetting van Slavenburg; 't Utrechtse Wiltenburg kreeg zijn parallel in 't Hollandse Slavenburg. | |
[pagina 11]
| |
Steeds avontuurliker werden de verhalen over de Slaven, zodat ScriveriusGa naar voetnoot1) niet ten onrechte kon schrijven: het gae hoe 't gae de Slaven moeten der in te pas komen, of 't spel waer niet volmaect. Dat geldt in 't bijzonder van de Divisiekroniek, die over 't ontstaan van de naam Slaven het volgende weet: Vele (reuzen) begrepen Hollant eerst ende hietent slavenGa naar voetnoot2). Uitvoerig wordt ons verteld, ‘Hoe dat die Gyganten ende Reusen, van Brutus uut Brittanien verdreven, Hollant eerst begrepen, ende hoe sy dat groote ende starcke slot tot Slavenburch bij Vlaerdinghen maecten, ...Ga naar voetnoot3). Ende dese Slavē hylicten daer na veel aen die wilde Nedersassen oft VriesenGa naar voetnoot4). Het behoeft ons niet te verbazen, dat de Wilten, de nakomelingen van deze reuzenGa naar voetnoot4), eensdeels naar het Utrechtse (Wiltenburg) gelokaliseerd wordenGa naar voetnoot5), anderdeels ons voorgesteld worden als de bewoners van Zuidholland, waar een van hen, Dorect, Dordrecht stichtteGa naar voetnoot6). Daarbij sluiten dan weer andere verhalen aan, b.v. dat over de burggraaf van Leiden, wiens zoon Lem of Willem ‘was een sterk, cloec en̄ wijs man, so dat de Wilten om sijner vromicheyts wille hem coren tot eenen koninckGa naar voetnoot7). Ook andersoortige elementen worden ermee verbonden; zo de sage van koning EzeloorGa naar voetnoot8): het gaat nu een keer zo, dat de sage uit de bonte menigte van losse motieven geen enkel versmaadt om daarmee zich te tooien; zij grijpt naar alles, onbekommerd van waar ze het neemtGa naar voetnoot9). Zo heeft Beda's vergissing, Uiltaburg, id est Oppidum Uiltorum, verstrekkende gevolgen gehad, dank zij het toeval, dat wilde, dat vrij spoedig daarna de | |
[pagina 12]
| |
strijd van Karel de Grote tegen de Wilten plaats vond. Onze konklusie is dus een geheel andere, dan die waartoe indertijd D.J.v. LennepGa naar voetnoot1) in een studie over dit onderwerp kwam: dat, bij den ondergang der Romeinsche mogendheid, Slavische en andere volken van gene zijde der Elve tot in ons Land zijn doorgedrongen, en vooral de Utrechtsche en Zuidhollandsche streken hebben in bezit genomen, waar zij een afzonderlijk rijk gevormd hebben, dat echter niet langer dan tot in het begin der zevende eeuw heeft stand gehouden, daar men van dien tijd af door geene andere dan eigenlijk gezegde Friesche Koningen of krijgshoofden de heerschappij dezer landen aan de Franken betwisten ziet. - In onze geschiedenis is er geen sprake van Wilten (Slaven) in Nederland; wèl is er echter aanraking geweest tussen de Nederlanders en hen, máár in Duitsland en dan in de 12de eeuw. Een enkel woord daarover moge hier volgen. De opvolgers van Karel de Grote zetten met wisselend geluk de strijd met de Slaven tussen de Elbe en de Oder voort, maar sedert het midden van de 12de eeuw is de definitieve onderwerping een feit en neemt de germanisering snel toeGa naar voetnoot2). Op die strijd met de Slaven, onder welke soms nog afzonderlik de Wilzi worden genoemdGa naar voetnoot3), volgt dus kolonisatie van dit gebied, en daarbij spelen de Nederlanders (in de ruimste zin) een niet onbelangrijke rol. Zo vertelt de voornaamste kroniekschrijver van deze gebeurtenissen, Helmold, wanneer hij het heeft over de daden van Albrecht de Beer (± 1157): ... omnem... terram... multarum[que] gentium habitantium iuxta Habelam et Albiam misit sub iugum... Ad ultimum, deficientibus sensim Sclavis, misit Traiectum et ad loca Reno contigua, insuper ad eos qui habitant iuxta oceanum et patiebantur vim maris, videlicet Hollandros, Selandros, Flandros, et adduxit ex eis populum | |
[pagina 13]
| |
multum nimis et habitare eos fecit in urbibus et oppidis SclavorumGa naar voetnoot1). Dat Helmold niet overdrijft, blijkt uit de talrijke namen in deze streken, die van ndl. oorsprong zijn: niet alleen persoons- en plaatsnamen met Vlaming, maar ook b.v. Kamerik (= 't Utrechtse Kamerik) enz.Ga naar voetnoot2). Dat deze aanraking van Nederlanders en Slaven van invloed is geweest op de fiktie van de Wilten ten onzent, blijkt echter niet. Daarentegen is de strijd van de Germaanse stammen (Saksen e.a.) tegen deze Slaviese volken wel in de Nederduitse sage opgenomen, en wel in de sagenkring van Diederik van Bern; de Wilzen treden daarbij in de plaats van alle Slaven. Vooral Waldemar HauptGa naar voetnoot3) heeft aannemelijk gemaakt, dat het niet zozeer de tochten van de Saksische keizers (± 1000) als wel de krijgsondernemingen van latere tijd (eerste helft 12de eeuw) zijn, die sterke invloed hebben geoefend: men kan tot in bijzonderheden overeenkomsten aanwijzen tussen Helmold en de Þiðriks saga af BernGa naar voetnoot4). Het hier genoemde Vil(l)cinaland, het rijk van Osantrix, is het land van de Slaven ten Oosten van de Elbe; de hoofdstad is Vil(l)cinaborg. De Nedersaksische epische gedichten, die deze stof behandelden, bleven ook in ons land niet onbekend; langs een omwegGa naar voetnoot5) drongen er ons land binnen, zoals de fragmenten ‘Van den bere Wisselau’Ga naar voetnoot6) getuigen. Maar tot een verbinding van de ndd. sage van Vil(l)cinaborg met de inheemse van Wiltenburg is het niet gekomen: dichter en kroniekschrijver vonden elkaar niet. Ten slotte doet zich de vraag voor, wat Wiltenburg, indien het niet de ‘burg der Wilten’ is, oorspronkelik dan wèl | |
[pagina 14]
| |
betekend heeft. De naam Wilten-burg (Uuilte-burg)Ga naar voetnoot1) is ook elders in ons land bekend; een Drents geslacht van die naam komt voor in een charter van 1481: uut erve ende guet... gheheiten Johan Wyltenborch guet gelegen ynt kerspel van CoecangheGa naar voetnoot2). In onze tijd vindt men een Wiltenburg onder de gem. Hekendorp (Z.H.) en een onder de gem. Haarlemmermeer (N.H.)Ga naar voetnoot3). In Duitsland bestaat dezelfde naam: Wilzburg in Mittelfranken, in de 11de eeuw Wilze-burgGa naar voetnoot4). Het eerste lid is zonder enige twijfel een persoonsnaam germ. *Wilto, ohd. Wilzo, WillizoGa naar voetnoot5), fri. Wilt(e)Ga naar voetnoot6), een -t-afleiding van WilloGa naar voetnoot7) - op dezelfde wijze als b.v. Meint(e) bij MeineGa naar voetnoot8) -; deze vorm Willo is, evenals het reeds in de 6de eeuw overgeleverde oostgot. WiliaGa naar voetnoot9), een vleinaam bij een van de talrijke met germ. wil gevormde namen (Wil-helm = Willem enz.). Meermalen verschijnt dit Wilt(e) ook in het patronymische Wilting-; zo wordt a. 1487 een zekere Koep Wiltinghe in Drente vermeld, a. 1549 een Wyltinge arve toe DwyngloeGa naar voetnoot10); in Engeland vindt men een Wilting Farm in Hollington (Sussex)Ga naar voetnoot11). Men vergelijke met Wilto, Wilting, Wilten-burg, Wilzes-berg namen als HaimoGa naar voetnoot12), Haiming, Heimen-burg, Heymes-bergGa naar voetnoot13) e.a., welke volkomen parallel hiermee lopen.
Hilversum. m. schönfeld. |
|