Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 53
(1934)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
Gans.Terwijl de ogm. verbinding -ans- in de Nederlandse en de Duitse taal onveranderd bewaard bleef, werd in de Ingvaeoonse dialekten ă tot ŏ gerond en verdween daarna de nasaal onder rekking van de voorafgaande vokaal. In de aldus ontstane verbinding -ōs- viel de ō samen met de Oudgermaanse ō en werd dus, evenals deze, meestal in jongere tijd oeGa naar voetnoot1). M.a.w. tegenover ndl. gans, hgd. Gans staan eng. goose, fri. gu·əz, mnd. gōs. Echter vindt men in dergelike gevallen meermalen Ingvaeoonse relikten op Frankies gebied in ons land; vgl. B.v. zuidholl. boes, de plaatsnaam Oes(t)geest e.a.Ga naar voetnoot2) Bij gans geeft het Mnl. Wb.Ga naar voetnoot3) slechts één plaats, uit de Warfsconstitutiën, waar tweemaal een pluralis ghosen voorkomt. Andere voorbeelden vindt men in het Oudwestvlaams, waar Goes-voorde, Ghose-vorde; Goese-mare, Gose-mare e.a. afwisselen met vormen met gans(e)-Ga naar voetnoot4). Een soortgelijk proses maakt in onze tijd het Fries door, waar de aan het Hollands ontleende Zuidhoekster vorm gò:nz (ga·nz) snelle vorderingen maaktGa naar voetnoot5). In Groningen schijnt reeds lang gans algemeen te zijn geweest; misschien heeft zich dáár de naam van de bekende, uit Westfalen afkomstige, Groningse humanist vastgezet als (Wessel) Gansfort in plaats van GoesevoyrdGa naar voetnoot6). Echter is in dit gewest de Ingvaeoonse vorm nog tegenwoordig bewaard in overdrachtelike zin, vooral in de betekenis van | |
[pagina 300]
| |
‘vergeetachtige vrouw’, n.l. als goze, goeze; gozegat, goezegatGa naar voetnoot1). Zo kent men er o.a. een rijmpje: Geze, Geze, goezegat | Dij achter op de seze zat;. ‖ Dag! zee de seze, | Weg was GezeGa naar voetnoot2). Prof. Swaen was zo vriendelik, mijn aandacht te vestigen op een merkwaardige plaats in Junius' NomenclatorGa naar voetnoot3), waar naast gans de vorm goes voorkomt met de nadrukkelike toevoeging, dat dit goes voor het wijfje gebruikt wordt. Deze toevoeging vindt men niet bij Kiliaan, die, hoewel hij Junius gebruikte, alleen geeft goes, goeze Fris. Holl. Sax.Ga naar voetnoot4). Daar Junius een Hoorns medicus was, mag men aannemen, dat het Westfries in zijn tijd de vorm goes kende. Zijn opvallende mededeling, dat juist de wijfjesgans zo genoemd werd, wordt bevestigd door een vondst van prof. Swaen, die de grote welwillendheid had, mij de desbetreffende plaats ter beschikking te stellen. In een handschrift n.l., getiteld Jacht Bedrijff, aanwezig in de Kon. Bibl. (128 A 32) en daterend uit ± 1636Ga naar voetnoot5), lezen wijGa naar voetnoot6) Gans en Goes als opschrift boven een beschrijving der ganzen. Het plaatje van Santvoort vertoont een gent en een gansGa naar voetnoot7). Daar de schrijver, zoals hij uitdrukkelik zegt, de toestand in Holland en West-Friesland weergeeft - ook voor zwaan geeft hij dezelfde namen als Junius: Swane, Swan, Huijler -, is er niet alleen zakelike, maar ook geografiese overeenstemming. Samenvattend, vinden wij dus een merkwaardige groep van | |
[pagina 301]
| |
relikten, waarin goes tot ons gekomen is: in plaatsnamen in West-Vlaanderen; in de Hollandse jagerstaal met een biezondere schakering van betekenis, die men ook in West-Friesland vindt; in overdrachtelike betekenis in Groningen, terwijl 't Fries nog voor een groot deel de oude vorm ongeschonden bewaard heeft. Het is dus duidelik, dat goes eens de gehele kuststrook beheerst heeft; anders gezegd dat het een typies Ingvaeoonse vorm was. Wat de differentiëring van betekenis betreft, het komt vaak voor, dat, wanneer het mannetje aangeduid wordt door een specifieke (suffix-) vorming, het gemeenslachtige woord in 't biezonder voor het wijfje wordt gebruikt; men vergelijke b.v. eend: woerd, duif: doffer, kat: katerGa naar voetnoot1). Dat is ook het geval met gans: gent, ganzerik, gander, maar hier schijnt vooral in 't Ingvaeoons de vorm goes als aanduiding van het wijfje te zijn gevoeld, en, misschien is het juist daardoor, dat hij in de jagerstaal als zodanig werd opgenomen: differentiëring van vorm ging hand aan hand met differentiëring van betekenis. In dezelfde richting wijst het figuurlik gebruik in 't Gronings; vgl. trouwens ook in de algemene omgangstaal de uitdrukking ‘domme gans’Ga naar voetnoot2). Niet minder merkwaardig is een andere vorm, door Kiliaan vermeld, n.l. gheese. Kiliaan kent die vorm, welke hij vetus noemt, in twee betekenissen, n.l. die van gans en die van meretrix. Naar de mening van KluyverGa naar voetnoot3) heeft Kiliaan zich hier vergist: hij vond gheese ‘meretrix’, en, denkend aan het Engelse meervoud, hield hij het ten onrechte voor een in zijn tijd ongebruikelike, maar vroeger bekende naam van de gans. Daartegenover zou ik het voor Kiliaan willen opnemen. Het is bekend, dat de uitgangloze umlautsvormen bij de konsonantstammen van het tiepe gans in 't ags. in de nom. acc. pl.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 302]
| |
thuishoren, en, behalve daar, ook in de dat sg., vanwaar ze dan soms in de gen. sg. zijn ingedrongenGa naar voetnoot1). Op zich zelf zou het dus al niet vreemd zijn, indien in Ingvaeoonse dialekten ook de nom. acc. sg. de invloed hiervan ondergingen, maar in 't biezonder bij een dier als de gans, waarover meestal in 't meervoud gesproken wordt, is het zeer begrijpelik, dat de vorm gheese de singularis-vorm kon wordenGa naar voetnoot2). Men vergelijke het Fries, waar desgelijks de vokaal van het meervoud in het enkelvoud zo veelvuldig indrong, dat guós nu veel meer voorkomt dan gu·əzGa naar voetnoot3). Aldus vindt Kiliaan's gheese ‘gans’ een gerede verklaring, en daar het waarschijnlik, evenals die andere Ingvaeoonse vorm goes, goeze, spesiaal voor 't wijfje werd gebruikt, kon het bij overdracht de betekenis van ‘meretrix’ krijgen: waarbij dan Kiliaan zelf niet meer 't verband tussen beide betekenissen voelde. Een bevestiging daarvan levert het Gronings, waar geze nog voorkomt in de betekenis van ‘domme vrouw’, en zelfs naast elkaar geze-goze als scheldnaam voor een onnozel vrouwtjeGa naar voetnoot4). In het bovengenoemde rijmpje Geze, Geze, goezegat werd dan dit geze voor het taalgevoel tot eigennaamGa naar voetnoot5). Bij gebrek aan nadere gegevens is het niet uit te maken, of ook het Westvlaamse Geese-beek etymologies identies is met wvla. Ganse-beke en Goes-bekeGa naar voetnoot6) en dus eenzelfde geese ‘gans’ bevat.
Hilversum. m. schönfeld. |
|