Blindhokken.
Eenige jaren geleden vroeg mijn betreurde vriend Kern, die toen met zijn studenten Huygens' Voorhout las, mij in een uitvoerigen brief mijne meening omtrent de beteekenis van blindhokken. Hij twijfelde aan de juistheid der verklaring in het Woordenboek en wenschte te weten of mij het woord uit de vakliteratuur bekend was en welke beteekenis ik er aan hechtte. Ik kon hem slechts mijn persoonlijke meening zeggen, want bewijsplaatsen had ik niet. Op verschillende technische gronden, welke ik hier niet behoef te herhalen, gaf ik als mijn meening te kennen dat het woord een synoniem van ‘huiven’ is, dat Kiliaen's etymologie onjuist en van Helten's uitlegging van ‘hok’ (Tijdschr. 18, 45 en 25, 67) juist is. Zoo stond de zaak toen Kern mij schreef. Thans kan ik het bewijs leveren dat ‘blindhokken’ een ander woord voor ‘huiven’ is. In het Woordenboek van Marin (1728) staat:
Chaperonner l'oiseau de proye, lui mettre le chaperon. De roofvogel blindhokken, de huif aantrekken.
Chaperonnier. Oiseau bon chaperonnier, qui porte patiemment le chaperon. Een jagtvogel die zich ligt laat blinden, blindhokken.
Zonderling is het dat Mellema (1583) noch in zijn lijst van woorden ‘appartenants à la fauconnerie ou volerie’, noch onder chaperon, chaperonner het woord gebruikt, maar dat hij in de uitgave van 1612 in het Hollandsch-Fransche deel den bastaardvorm blindhoeken geeft:
Blindthoeken. Mettre en lieu tenebreux, Bander les yeux.
Hij aarzelt hier tusschen twee verklaringen, de eene misschien gegrond op Kiliaen, de andere op zijn practische kennis.
Sewel (1708) geeft:
to Hoodwink, blinddoeken, blindhokken, verblinden.
Hoodwinked, Geblinddoekt, geblindhokt, geblind.
Amsterdam.
a.e.h. swaen.