Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 53
(1934)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Nieuwe gegevens omtrent Colijn Caillieu (coellin), Jan de Baertmaker (smeken), Jan Steemaer (percheval) en Jan van den Dale.De aanleiding tot het schrijven van deze bijdrage over Colijn Caillieu en consoorten is het opwekkend artikel van Mej. M.E. Kronenberg: ‘Naamsverandering gevraagd voor de Brusselsche Dichter Colijn Coellin’, verschenen in Het Boek, Nieuwe Reeks, Deel XXI, afl. 2, blz. 160. Zooals het meer gebeurt met gelijktijdig doorgevoerde onderzoekingen over letterkundige puzzles hadden we, sedert geruimen tijd reeds, den raadselachtigen Colijn Coellin met Colijn Caillieu vereenzelvigd, maar de mededeeling van die identificatie voorbehouden voor een voorgenomen uitgave van Nederlandsch-Bourgondische literatuur. Het artikel van Mej. Kronenberg noopt ons echter, vroeger dan we van plan waren, met eenige nieuwe gegevens over Colijn Caillieu voor den dag te komen.
De eerste, die, na Henne en Wauters (Histoire de la Ville de Bruxelles I) (Brussel 1845), over Colijn Caillieu heeft gehandeld, was Dr. Marten Rudelsheim in ‘Sprokkelingen over de Brusselsche Rederijkkamers ‘(Mélanges Paul Frederiq, 1904): ‘In 1471 zien wij hoe de magistraat, ten gevolge van de buitengewone toelage die men aan Karel den Stoute heeft verstrekt, zich verplicht acht de belastingen te verhoogen en de uitgaven te verminderen. Zij neemt o.a. het besluit ‘dat men den gesellen van der III gulden der violetten... niet geven en sal van des men hem tot hueren costen weert [waarschijnlijk wegens de jaarlijksche vertooning van één der zeven ‘bliscappen van Maria’ op de Groote Markt, N. van ons] tot hiertoe heeft plegen te doene, maar wij lezen omtrent dit | |
[pagina 270]
| |
tijdstip, het jaar is niet met juistheid aangegeven, ‘dat Claes de Pijpere, Claes van der Porregat, ende de weduwe van Meldert, om huerer outheit wille, ende Colijn de dichtere om synder abelheit wille behouden selen ende voirtaen noch heffen des hem van der stad wegen van gratien verleent es, ende dat alle andere die men van gratien van der stad wegen iet gegeven heeft, desen tijt duerende niet hebben en selen.’ Dr. M. Rudelsheim voegt er verder aan toe: ‘Het is ongetwijfeld dezelfde Colin Caillieu, waarvan Henne en Wauters zeggen: ‘nommé prince de rhétorique en 1474 aux appointements de 12 peters de 54 placques. Il était auteur de poésies, mystères, etc.’ (Hist. de la ville de Bruxelles, T. I, p. 272). Het was, meenen wij, interessant eens nader naar die bron te informeeren. Door de vriendelijke tusschenkomst van Dr. F. Favresse, leeraar aan het Stedelijk Athenaeum te St. Gillis en docent aan de Vrije Universiteit te Brussel, verkregen wij een afschrift uit het ‘Boeck metten haire’Ga naar voetnoot1), waarin hooger bedoelde vermelding van Colin Caillieu voorkomt. Daar deze tekst nog nimmer gepubliceerd werd, moge hij hier volgen: Ga naar margenoot+ ‘Des maendaegs XII in Decembri anno XIIIIc ende LXXIIII [1474] hebben borgermeesteren, scepenen ende raidsluden der stad van Bruessel ter oecmoedeger [1. oetmoedeger] beden ende begerten van Colijne Caillieu hem gemeynlic behulpende metter cunst der retoriken, dichten, spelen, esbatementen, baladden, refreynen ende dieregelike dagelix ter eeren van deser stad ende in recreatien van den gemeynen volke der selver stad voert te stellene / aengesien sijn voirs. cunst ende abelheyt daeraf hij in vele steden ende plaetsen hier omtrent vernaemt es / opdat hij deselve sijn cunst voertaene alhier te bat exerceren moege ende gheen redene en hebbe hem van hier daer hy gheboren | |
[pagina 271]
| |
ende geseten es / te vertreckene / gemerct oec dat men gelike cunsteners in anderen steden / als Antwerpen, Brugge, Oedenaerde ende dieregelike gemeynlic pleeght te versiene / den selven Colyne om hem in zijnen voirs. exercitien te voerdere verbonden te houdene eendrachtelic geconsenteert ende gewillecoert alsoe verre alst in hen es dat hij van oer voirs. stad gemeynen goede jairlix voertaene hebben sal / twelef peters, elken peter te vierenvijftich plaecken Brab. gerekent daerof deen vierendeel daerof te Sint Jansmisse, dat daer naest volgen sol ende tvierendeel daerof te Baemesse daer naest sonder middel vervolgende. Ende alsoe voertaene jairlix ten voirs. viere termijnen alsoe lange als hij leven ende binnen der voirs. stad van Bruessele woenen sol te betalene ofte totter tijt toe datmen hem van enneger officien van deser stad hem nut sijnde themelic sol hebben versien, na sijnen staet. Gedaen in tjaer ende opten dach voirscr.’ Daaruit leeren wij hoezeer Colijn Caillieu door zijn geboortestad werd gewaardeerd. Het wil ons toeschijnen dat deze buitengewone eer aan een reeds bejaarden man geschiedt, die door zijn ‘cunst der retoriken’ heel wat lauweren, binnen en buiten Brussel, heeft ingeoogst. Onwillekeurig herinnert de aanstelling van Colijn Caillieu als bezoldigd stadsrederijker aan den stadsretorisien van Brugge, Anthonis de Roovere, die, omdat hij ‘menighe ghenoughte van spelen van goeden moralitheden ende van anderen eerbaren esbatementen ghedaen ende ghespeelt hadde’, in 1465 van stadswege ‘om zijn conste wille zesse ponden grooten sjaers’ beurde (J. Fr. Willems, Belg. Museum, Dl. 10, blz. 45-46). Een der door den Brussselschen Magistraat aangehaalde redenen luidt immers: ‘dat men gelike cunsteners in anderen steden als Antwerpen, Brugge, Oedenaerde ende dieregelike gemeynlic pleeght te versiene’ (Zie ook Kalff, II, 80-81, over de mildheid, die de stedelijke overheid betoont aan verdienstelijke beoefenaars van de ‘edele conste’). Niet minder doet dit besluit denken aan de vroegere ordon- | |
[pagina 272]
| |
nantie betreffende Rogier Van der Weyden in het ‘Roodt Statut Boeck mette taetsen’ (2 Mei 1436, fo 135 vo)Ga naar voetnoot1). Er blijkt o.i. grooter waardeering uit voor den dichter dan voor den nochtans zoo geroemden schilder. Wanneer Meester Rogier in 1464 sterft, wordt hij als stadschilder opgevolgd door zijn leerling Vander Stoct, niettegenstaande de vermelding in 1436 dat na den dood van Rogier geen anderen schilder als stadschilder meer zal worden benoemd. Iets dergelijks gebeurt met Colijn Caillieu, want, dank zij de vriendelijkheid van mijn collega en oud-student, Dr. J. Duverger, die zich in 't bijzonder bezig houdt met opzoekingen naar schilders, beeldhouwers en bouwmeesters uit dienzelfden tijd, konden wij mededeeling bekomen van eenige uittreksels uit een weinig geraadpleegd Register van de stadsrekeningen van Brussel, gaande over de jaren 1485-86, bewaard in het Rijksarchief te Brussel, Chambre des Comptes no. 30942, waarin we het volgende over Colijn Caillieu en zijn opvolger Jan de Baertmaker of Smeken te lezen krijgen:
Ga naar margenoot+ ‘Item Janne de Baertmaker geheten Smeken voer diverse diensten die hij deser stad gedaen heeft in der const van der rethoryken................ 20 s. Item hem selven die in de stad van Colyne Caillieu als rethoregheen ende op alsulcken wedden als deselve van der stad hadde bij den drie lieden (l. leden) der selver aengenomen es betaelt van 9 maende....... 3 lb. 7 s. 6 d.’.
‘In de stad van Colyne Caillieu als rethoregheen’ kan wel niets anders beteekenen dan dat Jan de Baertmaker alias Smeken in 1485 Colijn Caillieu als stadsrederijker opvolgt. Daar de naam van Colijn Caillieu in de rekeningen verder niet meer voorkomt, mogen we veronderstellen dat hij in 1485 of het jaar te voren: 1484 is overleden. Mej. Kronenberg stelt aan het slot van haar bijdrage over | |
[pagina 273]
| |
Colijn Caillieu de vraag: Is er, behalve de Nederlandsche vertaling van ‘Le Pas de la Mort’Ga naar voetnoot1), geen enkel letterkundig werk van hem bewaard? We zullen beproeven hierop met enkele, grootendeels nog hypothetische, gegevens te antwoorden. Colijn Caillieu heeft gemaakt: ‘dichten, spelen, esbatementen, baladden, refreynen ende dieregelike... ter eeren van deser stad [Brussel] ende in recreatien van den gemeynen volke der selver stad’. Als men nu bedenkt welke de werkzaamheden waren van den stadsrederijker: o.a. het ‘ordineeren’ en het ‘bestieren’ der openbare vermakelijkheden der stad en het ‘scriven’ en ‘ordineeren’ der spelen en esbattementen, die bij ommegangen, blijde inkomsten en schuttersfeesten behooren, dan is het met de ons bekende dataGa naar voetnoot2) niet in strijd dat de jonge Colijn Caillieu de dichter zou kunnen zijn der VII Bliscappen van Maria. Als stadsrederijker heeft hij vast deze jaarlijksche spelen tijdens zijn leven geleid, zooals later zijn opvolger Jan de Baertmaker of Smeken en de ons door de aanteekeningen bij de bewaarde spelen bekende 16e-eeuwschen rederijker, ‘facteur van Bruessele Ano 1559 (ook nog 1566) Franchoys van Ballaer. Over Jan de Baertmaker of Smeken, dien wij na een nieuw onderzoek, dat wij hier niet kunnen ontwikkelen, voor den schrijver van ‘'t spel van den Heiligen Sacramente van der Nyeuwer Vaert’ houdenGa naar voetnoot3), vloeien de bronnen in de Stads- | |
[pagina 274]
| |
rekeningen van Brussel het overvloedigst. We zullen er één en ander uit mededeelen dat licht werpt op de bedrijvigheid van den stadsrederijker en van zijn gezellen, de rederijkers, o.a. Jan Steemaer alias Pertcheval (Percheval), Jan van den Dale, den dichter van ‘Die Stove’ en van ‘Die Ure van der Doot’, Hendrik de Lichte, enz., en tevens op de jaarlijksche voorstellingen van de beroemde Brusselsche Mysteriespelen van de VII Bliscappen van Maria:
[1485-86] Ga naar margenoot+ Item Janne de Baertmaker geheten Smeken voer diverse diensten die hij deser stad gedaen heeft in der const van der rethoryken............... 20 st. [Bij deze gelegenheid wordt hij als plaatsvervanger van Colijn Caillieu, den stadsrederijker, aangesteld en hem het achterstallig salaris uitbetaald, zie hooger]. Ga naar margenoot+ Item den gesellen van der grooten gulden, die 't spel van Onser Lieven Vrouwen opte merct speelden geschenct des saterdaeghs avonts 2 ghelten Rinswyns ende des sontaeghs 10 ghelten Rinwijns. Item den 4 pijperen van deser stadt van 4 avonden op 't vautpoyGa naar voetnoot1) van der stadhuys ende op 't speelhuys van Onser Liever Vrouwen tusschen de pauseringhe te pijpene betaelt 10 s. gr. Item Ghijsbrechte van Cuddeghem van 3 avonden de vierpanne op 't vautpoy te ontsteckenen ende te bewarenen 1 s. 6 d. Item hem selven ende den poirtier in 't huys van den poirten van den stadhuysen achter ende voer te bewarene als men 't voirspel op te merct speelde. | |
[pagina 275]
| |
Item Janne van den Velde van 81 ellen wullen roets lakens... totten roeden cleeden van den voerpoyen... roet sayeren... [om den cieraet ende ontfange van den Roomschen Coninck...Ga naar margenoot+in dese feeste gecleet geweest] ... Jan de Baertmaker geheeten Smeeken. [1498-99] Item... als den voirs. peys uuytgeroepen was alomme opGa naar margenoot+te merct, op huer cameren [de kamers van rethorica] ende in huer wijcken [waar de natiën, gilden en kamers gelegen waren] geviert hebben [vreugdevuren hebben aangestoken]... Johannes Perchevale, Henrick de Lichte ende Jan de Baertmaker vundenGa naar voetnoot1)voirs. prijsen te ordineren ende deselve... te bestierene. Item Janne Mertsant, Peeteren verlichtere, Janne Smeken,Ga naar margenoot+Janne van der Dale, Henricke de Lichte, Janne Perchevale voer huer moeyte ende costen die sij 't samen verteert hebben als zij tot diversen stonden vergadert hebben geweest om de chiraten van den voirseiden Kerstenheyt [doop van Eleonora van Oostenrijk, oudste zuster van Karel V] te ordineren. Item der rhetorycken van der Violetten van ter processienGa naar margenoot+te spelene........... 6 gelten Rynwyns. [1499-1500] Uuytgeven aen vueren ende ander chiraten gedaen als hertogeGa naar margenoot+Carel te Ghent geboren was des donredags 27 Februari. Betaelt Janne Smeken, gezonden te Ghent om te siene ende te scrivenen ende der stadt over te brengen de chiraten den aldaer om der voirseiden Kerstenheyt wille gedaen waren... Johannes Pertchevale, Henricke de Lichte ende Janne de BaertmakereGa naar margenoot+makere om den voirs. pryse te ordineren ende te bestieren... [1501-1502] [Vergoeding aan de gilden voor de versiering ter gelegenheidGa naar margenoot+van de geboorte en het doopsel van Isabella van Oostenrijk]... ende Janne Smeken ende Janne Pertchevale van den voirs. chiraten ten voirs. tijde te visiteren ende te scrivene. | |
[pagina 276]
| |
Ga naar margenoot+ [Uytgeven aen costen gedaen ten ommegange ende processie van Onser Lieven Vrouwen opten Savel]... Item den gesellen van der grooten gulden die 't spel van O.L. Vrouwen op te merct speelden. Ga naar margenoot+ Item den pyperen van deser stadt van opte voerpoye van den speelhuyse tusschen de pauseringe van den spele te pypene... Ga naar margenoot+ Betaelt Janne de Baertmakere geheeten Smeken voer syn cleedt van den jaere dwelc hem bij den 3 leden van deser stadt toegevueght es... Ga naar margenoot+ Item Janne de Baertmaker geh. Smeken voer synen loen van desen jaer.
[1502-1503] Ga naar margenoot+ [Vergoeding voor het vieren bij de geboorte van Ferdinand van Oostenrijk] ... Item Janne de Baertmakere... 1 gelten wijns. Ga naar margenoot+ Betaelt den cost gedaen opten stadhuys ten ommegange van O.L.V. opten Zavel dat mijn heere ende Vrouwe 's Cancellieren voer der noenen op ter stadhuys quamen zien de processie ende nader noenen 't spel van O.L. Vr. sien spelen... Ga naar margenoot+ Item den pijperen [zie hierboven]. Ga naar margenoot+ Janne de Baertmakere... cleet. Ga naar margenoot+ Janne de Baertmakere... loon. Ga naar margenoot+ Betaelt Janne Smeken ende Janne Peertchevale, die van der stadt weegen gesonden sijn geweest tot Mechelen om te ziene de incompst van den Roomschen Coeninck. Item ende van te makene ende t' ordonneren de personaigen ende anderssins van den toecomende imcompsten onser gened. Heeren ende Vrouwen...
[1500-1501] Ga naar margenoot+ Betaelt Henricke de Lichte, Janne de Baertmaker, Henrick Ysenbaert, Janne van Linthout... om te rijdene om 't voirseide scietspel [van den Lantjuwele te Brussel] aen de gulden van den voirs. stede ende vrijheyden te condigen. Betaelt Mr. Janne Vrancx, tymmerman... om... den speelwagen voer de rethorisijnen te makene. | |
[pagina 277]
| |
Betaalt Janne de Baertmaker geh. Smeken van den innecompsteGa naar margenoot+vieren, staethouden ende esbattementen ten scietspelen van den lantjuweele ten grooten scietspele van allen den landen ende ten scietspele vanden wijcken te scrivenen, t' ordineren, te dragene ende die den rentjeren over te gevene. Item van den cartten van den scietspele van den wijcken te ordonneren, de getalen van den selven te scrivenen ter ordonnancien van de wet....... 6 Rijnsgulden. Item den gesellen van der grooten gulden die 't spel vanGa naar margenoot+Onser Lieven Vrouwen op te merct speelden. 12 gelten wijns. Item Janne de Baertmaker gheheeten Smeken voor 1 cleedt.Ga naar margenoot+ Betaelt Janne de Baertmaker geh. Smeken... loon.Ga naar margenoot+
Van Jan Smeken weten we dat hij, samen met Jan Percheval, waarschijnlijk in navolging en ter aanvulling van de VII Bliscappen, die we aan zijn voorganger toeschreven, de spelen van de VII Weeën van MariaGa naar voetnoot1) dichtte. Deze spelen zijn, jammer genoeg, onvindbaar gebleken en waarschijnlijk dus, evenals een deel der Bliscappen, verloren. Wel zijn er tot dusver van hem een spel van sinne bewaard gebleven: ‘Hoe Mars ende Venus tsaemen boeleerden’, en een referein: ‘Een schoon gedicht opten Name Jesus’Ga naar voetnoot2): (Slotstrofe) ‘Jesus Almachtichste Notabelheyt
Soet Minlic Edel Keyser Eerlic Name
uwer ontsprekelyker laudabelheyt
laet u doch syn dit lof bequame
ende vergeeft my alle sondighe blame’.
| |
[pagina 278]
| |
Het spel van sinne van Smeken behoort tot de door Jau Baptist Houwaert ‘geplagieerde’ spelen uit den ‘Handel der Amoureusheit’ (Van Waesberghsche uitgave van 1621), waarover reeds zooveel werd geschreven door Kalff, Van Veerdeghen, Willem de Vreese, Knuttel en Mej. Immink. Het gaat hier natuurlijk niet op, deze kwestie met alle bijzonderheden op het tapijt te brengen, maar is het niet treffend dat de naam van den dichter van een dier spelen, het spel van sinne: Narcissus ende Echo, nl. Colijn Keyaert of de amoereuze Colijn de verdietsching is van Colijn Caillieu? Caillieu is de Artesische vorm van caillou = kei, key. Zooals voor andere inwijkelingen van Waalsche of Fransche afkomst kan de naam van Caillieu te Brussel zijn verdietscht geworden. Iedereen valt hier het klassieke voorbeeld te binnen van Roger de le Pasture, die te Brussel Rogier Van der Weyden werd omgedoopt. De voornamen Colijn en Rogier wijzen ingelijks op Fransche afkomst. De geheimzinnige ‘amoreuze’ Colijn, Colijn Keyaert, die reeds meermalen vereenzelvigd werd met Colijn van Rijssele (van Risele), den dichter van het merkwaardig burgerlijk spel van sinne: ‘Den Spiegel der Minnen’, eigenlijk: ‘Dierick (de Hollander) ende Katharina’ (cf. Floris ende Blanchefloer, Lanseloot (van Denemerken) ende Sandrine), kon wel eens niemand anders zijn, dan Colijn Caillieu? We kennen nu ook al reeds een aantal refereinenGa naar voetnoot1) van Colijn van Risele: O Doot du moets wel een bitter morseel syn (J.v.S. II, Ref. CLXVII, bl. 67, Nota bl. 291), Lof troost der ermer bedructer sondaren (J.v.S. II, Ref. CCXLVII, bl. 222), Waerder gheen God en moestmen niet sterven (J.v.S. Ref. CLXXXIV, bl. 105), Ende spiegelt u aen mi so doedi wijselijc (Jan van Doesborchs Refereynen int sot, amoreus, wys), gedichten, die hem zonder twijfel in de tweede helft van de 15e eeuw plaatsen. Wie beseft niet welke belangrijke figuur die eertijds totaal onbekende Colijn Caillieu wordt, indien hij, | |
[pagina 279]
| |
de Brusselschen tijdgenoot van den Brugschen Rethoriker Anthonis de Roovere († 1483), de auteur bleek te zijn van: 1o de VII Bliscappen, 2o Narcissus ende Echo, 3o de Spiegel der Minnen, 4o de Refereinen, 5o 'tPas der Doot? De beteekenis van Brussel als cultuurcentrum in de Nederlanden van de 15e eeuw (onlangs heeft Dr. J. DuvergerGa naar voetnoot1) immers ook onze grootste Nederlandsche beeldhouwer Claus Sluter in het Brusselsche steenbickeleren-ambacht thuis gewezen) zou er voorzeker nog aanzienlijk door groeien, de letterkundige school van Colijn Caillieu zou de namen hebben aan te wijzen van Jan Smeken, van Jan van den Dale, van Jan Percheval, die tot het einde van het 1e kwartaal der 16e eeuwGa naar voetnoot2) blijven doorwerken in den geest van hun grooten voorganger in de ‘conste der rethorycken’, Colijn Caillieu, ‘om synder abelheit wille’ in 1474 te Brussel uitgeroepen tot ‘prince der rethorycken’. We zijn er ons bij het sluiten van dit artikel volkomen van bewust dat onze bijdrage over Colijn Caillieu en consoorten vrij onvolledig en hypothetisch is, maar zooals we bij den aanvang deden opmerken was onze bedoeling slechts een voorloopige, zij het voorbarige, aanvulling te leveren bij het alleszins belangwekkend artikel van Mej. Kronenberg. Moge de door haar aan het rollen gebrachte steen nog meerdere gegevens doen loskomen, die bouwsteenen mochten blijken te zijn voor een nieuwen uitkijk op den ontwikkelingsgang van onze Nederlandsche litteratuur in de 15e en 16e eeuwen!
Gent. paul de keyser. |
|