Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 53
(1934)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Het ZeefrankiesN. van Wijk heeft, Ts. 30, 161 vgg., het eerst de gedachte geuit aan ‘een oudwestnederfrankies ǣ-dialekt’, waarin de gm. ǣ tendéle ǣ zou zijn gebleven, tendéle eerst in een jongere periode in ā zou zijn overgegaan. De argumentatie voor deze hypothese is te vinden in bovengenoemd artikel en in een later verschenen opstel, Ts. 31, 21 vgg. Van Wijks ǣ-dialekt omvat, grofweg gezegd, het Noordwestveluws, het Utrechts, het Zuidhollands, het Zeeuws en het Westvlaams. Van Ginneken heeft in zijn Handboek de hypothese, ofschoon hij haar voor rekening van Van Wijk laat, overgenomen. Het ǣ-dialekt wordt gewoonlik aangeduid als het Hollands-Frankies. Ik acht Van Wijks hypothese tendéle juist, nl. voorzover het de argumentatie van Ts. 31, 21 vgg. betreft. Het uitgangspunt van zijn eerste opstel kan ik daarentegen niet aanvaarden. Ook lopen voor mij de grenzen van het dialekt iets anders: het Veluws en oostelik Utrechts valt er voor mij buiten, het Noordhollands, de dialekten van de eilanden inbegrepen, reken ik er daarentegen wel bij (van de Terschellingse dialekten natuurlik alleen het Midslands). Omdat het ǣ-dialekt op deze wijze een dialekt wordt, dat langs de Noordzeekust van Terschelling tot Duinkerken gesproken wordt, lijkt het mij juister om in plaats van de benaming Hollands-Frankies, die Holland onrechtmatig voortrekt boven Zeeland en Vlaanderen, de term Zeefrankies te gebruiken. Het opvallendste kenmerk van het Zeefrankies heeft Van Wijk al genoemd in zijn opstel in Ts. 31: het is, dat vanouds korte e en a, die voor r + dentaal gerekt worden, samenvallen tot een enkele klank, altans dat de rekkingsprodukten, indien nu al niet meer, dan toch eenmaal zeer dicht bij elkaar hebben gestaan. Deze laatste beperking moet worden toegevoegd met | |
[pagina 238]
| |
het oog op het Westvlaams: in de Zeeuwse en Hollandse dialekten zijn de rekkingsprodukten geheel samengevallen. Het tegenwoordige Westvlaams onderscheidt de vokalen van bv. board enerzijds en aerde (met een ‘zware’ ē) anderzijds. Uit de rijmen van Maerlants Strofise Gedichten maakt Van Wijk t.a.p. op, dat in Maerlants tijd er een klankverschil bestond tusschen ē (uit gm. ai) voor r, en de voor r + dentaal gerekte gm. e. Deze laatste was blijkbaar meer open, want deze alleen rijmde op het rekkingsprodukt van gm. a voor r + dentaal en de representant van gm. ǣ. Behalve de openheid van de voor r + dentaal gerekte e blijkt uit deze rijmverhoudingen volgens Van Wijk echter ook het palatale karakter van het rekkingsprodukt van gm. a voor r + dentaal en van de representant van gm. ǣ. Immers hoe zouden de gerekte e en de gerekte a en de van ouds lange ǣ anders op elkaar kunnen rijmen? M.a.w. in Maerlants tijd was het Westvlaams nog een ǣ-dialekt. Dat echter ook toen niet de rekkingsprodukten van a en e voor r geheel samenvielen, blijkt uit het feit, dat gerekte e wel, maar gerekte a niet kan rijmen op ē uit gm. ai. Het Westvlaams, al is het dan waarschijnlik te maken, dat het in Maerlants tijd nog een ǣ-dialekt was, neemt toch wel een afzonderlike plaats in het Zeefrankies in. Op een andere wijze opvallend is het Noordhollands. Terwijl in het Zeeuws, en gedeeltelik ook in het Zuidhollands, de ǣ-klank tot op de huidige dag bewaard is gebleven, en het Westvlaams en de rest van het Zuidhollands de gm. ǣ representeren door een heldere of donkere ā-klank, heeft in het Noordhollands de ǣ zich juist de andere kant op ontwikkeld en een [E.], [εi] of [e.] opgeleverd (de [E.] is natuurlik de meest konservatieve representatie; voorzover ik weet, kent alleen het Enkhuizens haar). Bovendien moet het Noordhollands de ǣ-klank eerder hebben opgegeven dan de andere genoemde Zeefrankise dialekten, want terwijl in het hele overige gebied de in open syllabe gerekte gm. a met gm. ǣ en voor r + dentaal gerekte gm. a en e is samengevallen, oorspronkelik dus tot ǣ, heeft het | |
[pagina 239]
| |
Noordhollands de in open syllabe gerekte gm. a enerzijds, en de gm. ǣ en de voor r + dentaal gerekte gm. a en e anderzijds, verschillend ontwikkeld, de eerste klank tot [a.], de tweede groep, zoals hierboven reeds gezegd werd, tot [E.], [εi] of [e.]. Men mag immers veronderstellen, dat de in open syllabe gerekte gm. a in het Noordhollands, evenals in de andere Zeefrankise dialekten, het ǣ-stadium heeft doorlopen. Dat deze ǣ zo'n geheel andere ontwikkeling kreeg door te maken als de oudere ǣ uit gm. ǣ, is alleen te verklaren door aan te nemen, dat de ǣ uit gm. ǣ ten tijde van de rekking in open syllabe reeds een [E.] geworden was. De rekking voor r + dentaal heeft in het Noordhollands dus een aanzienlike tijd eerder plaatsgevonden dan de rekking in open syllabe. Immers de door rekking onstane ǣ voor r + dentaal heeft wel de vernauwing tot [E.] meegemaakt. Ten tijde van de vernauwing waren de ǣ uit gm. ǣ en de ǣ uit voor r + dentaal gerekte gm. a en e de enige ǣ's, die in het Noordhollands aanwezig waren. Uit de ouderdom van de rekking voor r + dentaal is ook te verklaren, dat het rekkingsprodukt van gm. e daarbij een ǣ heeft opgeleverd in tegenstelling tot de latere rekking in open syllabe. (Men kan natuurlijk ook veronderstellen, dat voor r + dentaal de gm. e voor de tijd van de rekking reeds a geworden was in het Zeefrankies en zodoende toen al samengevallen met gm. a voor r + dentaal. Hier spreekt tegen, dat in andere dialekten, bv. het Noordwestveluws, die ongerekte gm. e voor r + dentaal wèl doen samenvallen met gm. a voor r + dentaal, evenals het Zeefrankies dus, juist in tegenstelling met het Zeefrankies de gerekte gm. a en e voor r + dentaal gescheiden houden. Per analogiam zou men hieruit willen konkluderen, dat ook in het Zeefrankies de overgang van ongerekte gm. e voor r + dentaal tot a een jonger verschijnsel is.) Men heeft voorzover ik weet tot dusver steeds de Noordhollandse ē door Friese invloed willen verklaren. Deze verklaring was echter verre van afdoende, want het Noordhollands kent, in tegenstelling tot het Fries, de ē ook voor w en n, | |
[pagina 240]
| |
bv. greeuw, nl. grauw, en meen, nl. maan. Vooral de ē voor n was moeilik en er bleef geen uitweg over dan een onwaarschijnlike hyperdialektise nieuwvorming aan te nemen. Eigenaardig is in dit verband vooral de uit het midden der 19de eeuw overgeleverde Markense vorm sleen voor nl. slaan, naast meen voor maan en geen voor gaan. De ǣ-dialekten hebben hiervoor gaen, maen en slaen, waaruit blijkt dat de zeer oude samentrekking van gm. aha hetzelfde resultaat heeft opgeleverd als de oude rekking van gm. a voor r + dentaal, om het meest verwante verschijnsel te noemen. Wanneer men de Noordhollandse ē nu als een ontwikkeling van de Zeefrankise ǣ beschouwt, levert het Markense sleen, geplaatst naast het Zuidhollandse slaen, niet de minste moeilikheden op, evenmin als Noordhollands beerd en greeuw moeilikheden opleveren naast baerd en graew, zoals het in het Zeeuws voorkomt. Vergeleken met het Fries zijn sleen, beerd en greeuw echter alle drie even raar. Het ofri. heeft slâ, het nieuwwestfries slaen, het nieuwwestfries stelt voorts bird tegenover beerd en grau tegenover greeuw. Een voordeel van mijn Zeefrankise hypothese lijkt mij ook, dat de Noordhollandse ē hierdoor organies als regelmatige ontwikkeling van een Frankise klank kan worden voorgesteld. De hele struktuur van het Noordhollands is immers Frankies. Waarom dan zo hardnekkig aan die anorganise Friese herkomst vastgehouden, als het Frankies de gevallen zonder éen uitzondering verklaren kan, wat het Fries niet kan? Als men mijn verklaring van een Markense vorm als sleen aanvaardt, is meteen belangrijk argument geleverd voor de hypothese dat gm. a in open syllabe inderdaad tot ǣ gerekt is. Immers uit sleen en beerd kan dan blijken, dat in die hele oude tijd (bv. voor de 10de eeuw) de gm. a in het Zeefrankies inderdaad een palataal timbre heeft gehad. Welnu als het in de 9de eeuw zo was, waarom kan het dan ook niet zo geweest zijn in de 11de eeuw, of wanneer men de rekking van korte vokalen in open syllaben dan ook stellen wil? Juist het Noordhollands doet de twijfel verdwijnen, die ieder aan- | |
[pagina 241]
| |
vankelik tegenover Van Wijks ǣ-hypothese moet voelen, omdat in de ǣ-dialekten de vanouds lange en de gerekte korte a zo geheel en al zijn samengevallen. Een ander belangrijk kenmerk van het Zeefrankies is, dat de umlaut van gm. u in een aantal gevallen gedelabialiseerd is. Het delabialisatieprodukt is vermoedelik regelmatig een i, die in bepaalde streken en bepaalde woorden verwijd is tot e. Het Hollands, zowel van Noord- als van Zuid-Holland, heeft nogal wat van die e's, het Zeeuws, dat wel zowat het konservatiefste deel van het Zeefrankies zal zijn, heeft regelmatig de i. Deze delabialisatie is niet klankwettig en komt maar in weinig woorden voor, die merkwaardigerwijs voor het hele Zeefrankise gebied ongeveer dezelfde zijn. Weer een argument om het Noordhollands toch vooral niet van het overige Zeefrankies te scheiden. Omdat het verschijnsel niet klankwettig is en toch zo gelijkmatig verbreid, zal het wel heel oud zijn en ontstaan zijn in een tijd, toen de sprekers van het Zeefrankies op een geografies nauwer samenhangend gebied woonden dan in de historise tijd (van de waddeneilanden tot Vlaanderen). Het Drechterlands kent volgens de opgave van Karsten het verschijnsel in de woorden breg, kneppel, krek, pet, reg, mig en stik, het Westvoorns volgens de opgave van V. Weel (om een totaal ander dialekt te nemen) in de woorden brigge, klippele, krikke, pitte, rik en stik. De overeenkomst is treffend. Het valt op, dat in al deze woorden op de vokaal een gegemineerde konsonant volgt en men is allicht geneigd aan deze omstandigheid enige invloed toe te kennen. Wellicht is de umlaut ouder dan de konsonantengeminatie en heeft de geminatie in enkele, reeds door oude umlaut getroffen, woorden nog een tweede ‘umlaut’ veroorzaakt, hetzij de gegemineerde konsonant door de energiekere artikulatie de lippen a.h.w. strak trok, hetzij de gegemineerde konsonant nauwer dan te voren verbonden werd aan het volgende i-element. (Een paar woorden, die Boekenoogen voor het Zaans opgeeft en die uitsluitend Zaans zijn, kunnen niet op deze wijze verklaard worden: uitreste en kestebood). | |
[pagina 242]
| |
De overgang van i tot e in het Hollands is ook maar tot bepaalde woorden beperkt en dus niet klankwettig. Het woord stik houdt bv. in het hele Hollands zijn i. In het Fries, waar de verhouding van e en i als representant van gemuteerde gm. u ook verre van duidelik is, luidt het woord toevallig ook stik. De overeenkomst is echter toevallig: in het Fries is de ontwikkeling van e naar i gegaan (vgl. ofri. stekk) en in het Hollands van i naar e. Vgl. ook bv. nwfri. krik en Hollands krek. De Hollandse overgang zal wellicht te vergelijken zijn met de gelijksoortige, en eveneens onklankwettige, vokaalontwikkeling in woorden als kreb voor krib, leggen voor liggen en hette voor hitte. Misschien heeft de oorspronkelike dubbelkonsonant ook hierbij nog enige invloed gehad. Is de hier gegeven voorstelling in zake de groep brigge enz. juist, dan moeten woorden als knekel, krepel enz., die in tegenstelling met genoemde groep in het geheel niet algemeen Zeefrankies zijn, er totaal van gescheiden worden. Wel algemeen Zeefrankies daarentegen zal de oorspronkelike representatie van wgm. iu door ie zijn, dus vuur, duur, sturen zal vroeger ook in het hele Noord- en Zuidhollands vier, dier, stieren hebben geluid. Het konservatieve Zeeuws en het Westvlaams, juist de dialekten die ook de diftongering van gm. ū en ī niet hebben toegelaten, hebben de ie nog bewaard en van de Hollandse dialekten bv. het Strandhollands, het Markens en het Tessels, d.w.z. randdialekten, die om de een of andere reden voorbestemd waren tot een geïsoleerde positie. Met deze feiten voor ogen lijkt het niet al te gewaagd om de Hollandse uu voor onoorspronkelik te houden. Het verbreidingsgebied daarvan valt ongeveer samen met het diftongeringsgebied en de uu kan dus langs dezelfde wegen als de diftongering, alleen dan wel in een wat vroeger periode, Holland zijn binnengedrongen. Plaats van herkomst zal wel, evenals bij de diftongering, het zg. Brabants-Frankies zijn, dat ik liever Centraal-frankies zou noemen. Ik vermoed, maar kan het momenteel nog niet bewijzen, dat de stad Utrecht, die wellicht oorspronkelik | |
[pagina 243]
| |
een Centraalfrankise uitloper geweest is, bij de uitstraling van Centraalfrankise verschijnselen in het Hollandse gebied een belangrijke rol heeft gespeeld. Ik vermoed bv. ook, dat de verdringing van ǣ door ā in Zuid-Holland van het Utrechtse gebied is uitgegaan. Zou het misschien ook al aan vroeg-Utrechtse invloed kunnen worden toegeschreven, dat de ǣ, die door rekking van gm. a in het Noordhollands ontstaan was, zich in zo totaal andere richting heeft ontwikkeld als de oude ǣ uit gm. ǣ? Nog steeds komen in het Noordhollands de vernieuwingen uit het zuiden; de verdonkering van de aa tot ao neemt van het noorden naar het zuiden bv. steeds toe, en ook de ee-grens (representatie van gm. ǣ door een e-klank) moet in de laatste eeuwen een flink stuk naar het noorden zijn verschoven (volgens le Francq v. Berkhey, geciteerd bij Te Winkel, N. Ned. Tongv. 73, moet zelfs in 1773 een deel van Amsterdam, de Haarlemmerdijk, nog een ee-dialekt hebben gesproken, want daar zei men: ‘ien neelde met ien bleeuwen dreed’. Men moet echter ook rekening houden met de mogelikheid, dat de ee hier een ǣ-klank voorstelt. In dat geval zou Amsterdam in 1773 nog behoord hebben tot het Zuidhollandsgooise ǣ-gebied.) Algemeen Zeefrankies is voorts, dat gm. u, die in open syllabe gerekt werd, niet vanouds met de in open syll. gerekte gm. o samenviel. Oorspronkelik zal gerekte gm. u wel een [u.] of een klank, die tussen [u.] en [ø.] instond, hebben opgeleverd. Deze klank zal zich dikwijls tot [ø.] ontwikkeld hebben en toen zijn samengevallen met gerekte gemuteerde gm. u, maar mogelik heeft hij zich in andere delen van het Zeefrankies ook wel eens in de richting van de [o.] ontwikkeld en is hij zodoende, zij het dan later dan in andere Frankise dialekten, toch wellicht ook in sommige delen van het Zeefrankies volkomen regelmatig met in open syll. gerekte gm. o samengevallen. M.a.w. hoe betrekkelik algemeen de eu-representatie van ongemuteerde in open syll. gerekte gm. u ook is in het Zeefrankies, van Vlaanderen tot Noord-Holland, er duiken op | |
[pagina 244]
| |
de meest uiteenlopende plaatsen speciaal te veel oe-woorden op om de eu op de gemeen-Zeefrankise periode te laten teruggaan. Liever zie ik in de eu-woorden parallele ontwikkelingen van de afzonderlike Zeefrankise dialekten. Veugel voor vogel naast koegel voor kogel vind ik bv. opgegeven in de volgende dialecten: Westvlaams, Noordbevelands, Markens, Enkhuizens, Midslands. Wanneer men geneigd is altans veugel, dat in Noord-Holland, vele plaatsen in Zuid-Holland en heel Zeeland en Westvlaanderen voorkomt, voor algemeen Zeefrankies te houden, komt een dialect als het Huizens met voegel weer roet in het eten gooien. Het Huizens immers is een duidelik ǣ-dialekt, zij het met een even duidelik oostelik bijmengsel. Komt het van dat oostelike bijmengsel? Voor het Noordwestveluws wordt echter veugel opgegeven. Hetzelfde geldt bij de eveneens algemeen verbreide vorm zeumer, waar het Huizens weer zoemmer heeft. Weunen voor wonen is ook zeer algemeen. Hiervoor kent het Huizens voor de variatie een vorm wonen ‘met een onzuivere o-klank’, die o.a. ook in zoon en gewoon voorkomt. Het Huizens is waarschijnlik een randdialekt van de Zuid-hollandse ǣ-dialektgroep en heeft zich daardoor op een eigen wijze kunnen ontwikkelen. (Voor éen dialekt, het Westvoorns, vond ik veugel én keugel. Dit is dus het tegendeel van het Huizens). Algemeen Zeefrankies kan ook wel genoemd worden, dat de [E.] uit gm. ai zich lange tijd, voor een groot gedeelte tot op de huidige dag, onderscheidt van een door rekking van korte vokalen ontstane [e.], De verschillende onderdialekten hebben deze [E.] weer zeer verschillend behandeld. In het Drechterlands is de [E.] voor r en l bewaard, voor n tot [i.] geworden (dit is algemeen Noord- en Strandhollands) en in vele andere gevallen tot [εi] ontwikkeld. De ontwikkeling voor n tot [i.], is, hoewel zeer oud, toch niet gemeen-Zeefrankies. Dit laatste blijkt uit het Westvlaams en het Huizens. Het Huizens heeft nl. voor n, evenals voor r en l, de [E.] bewaard (voor alle andere konsonanten tot [e.] ontwikkeld, evenals het A.B.). Uit het Drechterlands blijkt echter, dat de overgang van [E.] tot [i.] toch wel heel oud is, nl. van voor de tijd, dat de ǣ uit | |
[pagina 245]
| |
gm. ǣ in het Noordhollands helemaal tot [E.] was geworden, want [E.] uit gm. ǣ voor n heeft nooit [i.] opgeleverd, maar wel [εi], d.w.z. de klank, waartoe de overige [E.]'s uit gm. ai, die niet voor n vernauwd waren, zich ook hebben ontwikkeld. (Los hiervan staat, dat Zeeuwse dialekten als het Noordbevelands van alle [E.]'s uit gm. ai een i-klank maken). Tenslotte mag men wel voor algemeen Zeefrankies houden, dat gm. ō er betrekkelik lang een o-klank heeft behouden. Het Huizens, het in sommige opzichten konservatieve ‘Zuidhollandse’ randdialekt. schijnt er nog het meeste van bewaard te hebben, althans ik kreeg uit Huizen niet alleen een book en roopen, maar ook een good opgegeven met een oo ‘tussen oo en oe’. Wat hiervan zij, zeker is het, dat voor labialen en gutturalen het Westvlaams, Zeeuws en Strandhollands een oo of daaruit ontwikkelde ou hebben bewaard. Verschillende Zuiden ook Noordhollandse dialekten (Markens, Enkhuizens) vertonen daar eveneens nog sporen van, als men tenminste de diverse 19e eeuwse dialektologen vertrouwen mag. Het spreekt vanzelf, dat deze schets van het Zeefrankies zeer voorlopig is, meer een poging om de dingen eens in een nieuw verband te zien en een werkprogram, dan een samenvatting van resultaten. Wie in het tegenwoordige stadium van de dialektologie nog iets meer wil doen dan feitjes verzamelen, moet wel eens zijn toevlucht nemen tot intuïtieve ideeën en onzekere hypotheses. Het door Van Wijk gekonstrueerde ǣ-dialekt was ook uitermate hypotheties en toch is het, naar ik meen, een zeer geschikt uitgangspunt voor verder onderzoek. Moge mijn Zeefrankies dit ook blijken! In het voorafgaande heb ik voldoende doen uitkomen, waarom ik meen, dat het Noordhollands aan het ǣ-dialekt moet worden toegevoegd, nu rest mij nog slechts te verantwoorden, waarom ik het Noordwestveluws wil afsnijden. Onmiddellik zij toegegeven, dat er punten van overeenstemming tussen het Zeefrankies en het Noordwestveluws bestaan. Om te beginnen met het laatst behandelde Zeefrankise kenmerk, de lang bewaarde o-klank van gm. ō, dit betekent veel | |
[pagina 246]
| |
meer een scheidingslijn met het Centraalfrankies dan met het Noordwestveluws. Het NWVel. kent de umlaut van lange vokalen, die in het Zeefrankies vrijwel onbekend is (in het Zeeuws en Vlaams komen wellicht sporadies enkele gevallen voor). De umlaut betekent dus opzichzelf juist een sterksprekend verschilpunt met het Zeefr. De umlaut van gm. ō is in het NWVel. echter een eu, evenals bv. in het Sassies van de Achterhoek, terwijl in het Centraalfrankies die umlaut een uu is. Dit wijst erop, dat de o-klank van gm. ō in het NWVel. langer bewaard is dan in het Centr.fr. In het Achterhoeks is de o-klank zelfs bewaard tot op de huidige dag. Wellicht heeft er dus een aaneengesloten gebied bestaan met langbewaarde o-klank en dat zich uitstrekte van het Zeefr. via zijn Gooise uitloper naar het Veluws en vandaar verder naar het Sassise gebied. Ook wat betreft de representatie van in open syllabe gerekte gm. u vertoont het NWVel. een zekere overeenstemming met Zeefr. Samen staan zij dan weer tegenover het Centraalfrankies. De eigenaardige gedelabialiseerde umlaut van gm. u in bepaalde woorden ontbreekt echter in het NWVel., evenals sporen van representatie van gm. iu door ie. Voorts zijn in het NWVel. voor r+dentaal gerekte a en e niet samengevallen, wat in het hele Zeefr. gebied wel gebeurd is. Ook kent het NWVel. een palatalisatie van o voor r, onverschillig of de r door een labiaal, gutturaal of dentaal gevolgd wordt, dus kört voor kort naast zörəg voor zorg. Palatalisatie van o voor r+dentaal komt wel in Sassise dialekten, maar niet in het Zeefr. voor. Dit kent alleen palatalisatie voor r+lab. gutt. Het NWVel. verschijnsel wijst dus weer in oostelike richting. Dit is ook het geval met de NWVel. klankwet, dat alle niet gerekte e's en a's voor r+konsonant samenvallen tot a. Het Zeefr. kent overgang van e tot a alleen voor r+dentaal. Het enige Zeefr. dialekt, dat de overgang ook voor r+lab. gutt. kent, het Enkhuizens, dankt dit wel aan overzeese invloed. (Het Enkhuizens maakt sterk de indruk een mengdialekt te zijn op Noordhollandse basis). Tenslotte geloof ik niet, dat het NWVel. een ae-dialekt is in de zin die Van Wijk daaraan hecht. Hoe Van Wijk tot zijn | |
[pagina 247]
| |
mening in zake het NWVel. is gekomen, kan men vinden in zijn opstellen IF, 26, II, 275 vgg. en Ts. 30, 161 vgg. In het NWVel. vallen gm. ǣ en in open syll. gerekte gm. a samen tot ō voor dentalen, ā voor labialen en gutturalen. In het eerstgenoemde artikel acht V. Wijk het onwaarschijnlik, dat deze ō ontstaan is door een bizondere ontwikkeling van ā voor dentalen, maar veronderstelt hij, dat de differentiatie ā-ō teruggaat op een oudere tegenstelling ǣ-ā. Ik zie niet in, waarom volgende dentaal wel ontwikkeling van ǣ tot ā, maar geen verdonkering van ā tot ō zou kunnen veroorzaken. Ter vergelijking haal ik het moderne Fries, aan, dat de korte a voor dentalen verdonkert tot å, voor labialen en gutturalen daarentegen zuiver a laat. Bewijskracht gaat van de Friese parallel evenmin uit als van de door V. Wijk aangehaalde Poolse, alleen blijkt er m.i. uit dat de mogelikheid van labialisatie van a door volgende dentaal niet apriori ontkend kan worden. V. Wijk tracht zijn hypothese te staven door de ontwikkeling van ar en er in het NWVel. er bij te betrekken: ar voor dentaal heeft ōr opgeleverd: bōrt (baard), voor labiaal of gutturaal daarentegen ār: ārəm (arm). Dit ārəm moet volgens V. Wijk uit ērəm ontstaan zijn, omdat de woorden voor berg en sterven in het NWVel. ook bārəg en stārəvən luiden, wat toch wel uit bērəg en stērəvən ontstaan zal zijn. Hiermee zou dus een parallel in het dialekt zelf gegeven zijn voor de veronderstelde ontwikkeling: ǣ voor labialen en gutturalen, en ā voor dentalen, ontwikkelen zich in betrekkelik jonge tijd verder tot ā voor lab. gutt. en ō voor dent. In Ts. 30 betoogt V. Wijk dan verder, dat deze ǣ-ā-differentiatie teruggaat op een oorspronkelike ǣ in alle posities. Dat bārəg en stārəvən zich zouden hebben ontwikkeld uit bērəg en stērəvən staat voor mij in het minst niet vast. De rekking voor lab. gutt. is in tegenstelling met de rekking voor r + dent. een jong verschijnsel. Ze is ook veel minder algemeen dan deze laatste en komt bv. in het Zeefrankies niet voor. Waarschijnlik is de oorzaak van de rekking ook heel anders: tussen r en lab. gutt. staat een svarabhaktivokaal, die | |
[pagina 248]
| |
tussen r en dent. juist ontbreekt. Nu is het een NWVel. klankwet, dat elke e of a, die niet in de periode van de r + dentaalrekking gerekt werd (enerzijds tot ā die later ō werd, bv. bōrt, anderzijds tot ē, bv. hērt) voor r + konsonant a werd of bleef. Voorbeelden van e voor r + dent. die a werd: dwars, garst, harder, start, pars (dwars, gerst, herder, staart, pers). Voorbeelden van a voor r + dent. die a bleef: hart, spartelen (hard, spartelen). Voorbeelden van e voor r + lab. gutt. die a werd. (secundair gerekt): bārəg, vārəgən, stārəvən (berg, vergen, sterven). Voorbeelden van a voor r + lab. gutt. die a bleef of werd (secundair gerekt): wārəm, stārək (warm, sterk). Zoals hierboven al werd aangeduid is deze Veluwse e-a-ontwikkeling voor r + kons. een oostelike (Sassise) eigenaardigheid. Ze komt ook voor in het door Gallée beschreven Gelders-Overijsels. Secundaire rekking van a (al dan niet uit e ontstaan) voor r + lab. gutt. komt ook in Overijselse dialekten voor. Evenals bij de umlaut van lange vokalen en tweeklanken vertoont het NWVel. zich hier als een westelike uitloper van een Sassies dialektgebied. Bij deze interpretatie van de feiten blijft er m.i. geen enkele aanwijzing over, dat het Veluws ooit een ǣ-dialekt zou zijn geweest. Wel mag het misschien gelden als een overgangsdialekt tussen het Zeefrankies en de Sassise dialektenGa naar voetnoot1). Zwolle k. heeroma |
|