Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 53
(1934)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Eenige brieven van Johan van Heemskerck in het archief der familie van ForeestNa de uitgave van mijn proefschriftGa naar voetnoot1) was ik, door de welwillendheid van den tegenwoordigen eigenaar, in de gelegenheid, een onderzoek in te stellen naar eenige brieven die zich bevinden in het archief der familie Van Foreest op den Nijenburg te Heiloo. In een kostbare verzameling ‘Stucken en bewijsen dienende tot het geslacht Register van die Van Foreest’ vond ik een drietal brieven van Johan van Heemskerck, die mij, om inhoud en stijl, van voldoende belang schijnen, ze hier te publiceeren. Het zijn typische voorbeelden van renaissancistischen briefstijl en ze bewijzen, dat de schrijver, die in dien tijd vrijwel geheel door ambtelijke bezigheden in beslag werd genomen, niettemin de dichtkunst bleef beoefenen en relatie zocht met een der toenmaals belangrijke letterkundigen. Een kernachtig beeld, als dat van het uitwerpen van den spiering om een kabeljauw te vangen, gaat buiten de beheerschte deftigheid der renaissance-krullen; eenzelfde verschijnsel als ook in de ‘Batavische Arcadia’ en de ‘Inleydinghe tot het ontwerp’ daarvan is aan te wijzen. De geadresseerde is de bekende Latijnsche dichter Mr. Johan van Foreest, Burgemeester der stad Hoorn en Secretaris der Gecommitteerde Raden van West-Friesland, later evenals Van Heemskerck Raadsheer in den Hoogen Raad te 's GravenhageGa naar voetnoot2). Een geslachtregister, eveneens op den Nijenburg berustendGa naar voetnoot3), zegt over hem het volgende: ‘Mr. Jan van Foreest is geweest een goet aardig man, een groot rechs geleerde, maar boven al een uytsteekent poëet, soo int Grieks als Duyts en Lateyn uytwysen synen veersen | |
[pagina 230]
| |
ten deele gedrukt en die so God my t leven spaart en daar toe bequaame gelegentheyt presenteert neffens de andere in een volumen noch staan uytgegeven te werden. Hy wierden den 29 April 1619 geadmitteert tot Secretaris van Staate van west-vrieslant en t noderquartier daarvan hy op den 18 february 1611 de Survivance had gekreegen. Het beliefde de Konink van Vrankeryk den voorsch: Foreest te geven de ridderlijke order van St. Michiel op den... Novemb. 1635 en dat uyt consideratie van Syne goede en loffelyke qualiteyten, deugden en verdienste.’ Johan van Foreest was gehuwd met Josina van Segwaert, dochter van den Dordtschen schepen Meynert van Segwaert en Anthonia Wenssen, en jongere zuster van Beatrix van Segwaert, in 1605 gehuwd met Mr. Clement van Baersdorp, burgemeester te Leiden. Zooals blijkt uit het bevolkingsregister der stad Leiden van 1581Ga naar voetnoot1), waarin Jan Jansz. van Baersdorp, korenkooper en burgemeester van Leiden, vermeld wordt met zijn vrouw Cunera Jorysdr. en zijn drie kinderen Jan, Willem en Clement, was deze Clement van Baersdorp een jongere broer van Mr. Jan van Baersdorp Jansz., die in 1581 huwde met Dirckje Claes Simonsdr. van Heemskerck, tante van Johan van HeemskerckGa naar voetnoot2). Het is niet onmogelijk, dat de aanraking van Van Heemskerck met Johan van Foreest ontstaan is door beider relatie met de familie Van Baersdorp. Waarschijnlijker echter is het, dat wij een tusschenpersoon hebben te zoeken in den Hoornschen burgemeester Jan Martensz. Merens, die gehuwd was met Maria van Segwaert, jongere zuster van Beatrix. De oudste brief van Johan van Heemskerck aan Johan van Foreest nl. die op den Nijenburg wordt bewaard, dateert uit den tijd, waarin Van Heemskerck en Merens te zamen in Londen vertoefden, respectievelijk als rechtsgeleerd secretaris en lid van het gezantschap, dat door de Staten-Generaal was uitgezonden ter regeling van tusschen de Nederlandsche en Engelsche Oost- | |
[pagina 231]
| |
Indische Compagnieën bestaande geschillen. In twee der onderhavige brieven wordt Merens met name genoemd. Door de verwantschap met de familie Van Segwaert konden zoowel Merens als Van Foreest door Van Heemskerck worden aangeduid als ‘neef’, in de ruime beteekenis die de 17e eeuw aan dit woord gaf. De oudste der gevonden brieven luidt: Mijn heere | |
[pagina 232]
| |
Het is mij niet bekend, welke gedichten Van Heemskerck bij het zenden van dezen brief aan Johan van Foreest heeft aangeboden. Evenmin vond ik eenig spoor van de verzen op de verovering van Maastricht en de verdediging van Bergen op Zoom. De gedichten op den dood en vergoding van Gustaaf Adolf echter vindt men, te zamen in plano uitgegeven, in het archief van den Nijenburg; de tekst luidt aldus: Apotheosis Gustavi Magni, Suecorum, Gothorum, Vandalorum, &c Regis.
Hic, ille Vindex magnis Orbis, Hercules
Non falsus, & non editus falso Jove,
Sed a potentiore missus Numine
Monstris domandis, & tuendis gentibus
Adversus impias tyrannorum minas.
Hic, quidquid illum somniavit Graecia
Fecisse, fecit; veraque ultra fabulam est
Enixa virtus. Ergò pro laboribus
| |
[pagina 233]
| |
Heros receptus contubernio deûm,
Coeli refulget non inanis gloria.
In mortem ejusdem.
In lacrymas tecum solvatur, Suecia, coelum:
Et referat planctus axis uterque tuos.
Funeris in tanti luctus non sufficis una:
Nec dolor ad solos pertinet iste Getas.
Belgica non minus est, Germania non minus, orba:Ga naar voetnoot1)
Nec pars in luctu, Gallia, parva tibi.
Orbis in hoc uno terrarum faltusGa naar voetnoot2), in uno
Fortunae rerum credita summa viro:
Vtque vir hic cecidit, cecidit simul Orbis; & omnes
Involvit populos una ruina simul.
I. Forestus.
Den 10den Mei schijnt Johan van Foreest den brief van Van Heemskerck met woorden van waardeering voor de toegezonden gedichten te hebben beantwoord. Den 17den Juni schreef deze: Mijn heere | |
[pagina 234]
| |
van U.E. wel verdiende achtbaerheijt sal verschijnen. Mach ick bij gelegentheijt eens 't geluck krijghen van met een ander door U.E. beschoncken te werden, ick sal het verlies van so waerden stuck werckx (dat ick echter moet bekennen door mijn verlies verbetert te sijn) te min moeijelijck vinden, gelijck ick U.E. ook hooglijck verbonden blijve voor de waerde gifte van het aerdigh gedicht op U.E. so gevaerlijcken val, welcks gelijcke (alst sonder U.E. letsel toegaen konde) men schier altemets eens soude nae wenschen, om so soete vruchten van so bittere struijcken te moghen rapen. U.E. klaechlijcke rouw-rijmen op het afsterven vande begaefde Juffrouwe Hester van ForeestGa naar voetnoot1), hebben mij mede niet weijnich beweeght, ende om bij wijlen ijet diergelijckx van U.E. hant te moghen verhopen, so sende ick U.E. dese nevensgaende, bijnaest van gelijcke stoffe, waer in ick een Juffe., mogelijck van geen minder begaeftheden, in haeren hooghsten staet begroet, ende op haer deerlijck scheijden beschreijt hebbe. U.E. gelievese aen te nemen voor 't geene datse sijn, dat is van wonder weijnigh belanghs, en als een wercktuijch door den werckman vererghert. Nam nos leves amores, atque inbellium proelia virginum, cantare soliti, frustra conamur tenues grandia. Neque satis pro decoro est, Laudes Heroum, ac egregii Principis, quas nullus unquam digne satis dixerit. culpa deterere ingenii. 't Moet al een Held wesen de van Helden met fatsoen spreecken sal, waer dat ick in mijn kleijnicheijt geen raet toe en wete, weshalven het bij die begintselen die U.E. gesien heeft latende berusten, ende nochtans gaern U.E. hoghe invallen hoewel onwaerdigh deelachtich werdende, so blijve ick, nae U.E. hertelijck bedanckt te hebben voor sijne vriendelijcke aenbiedinghe van onverdiende gunste. | |
[pagina 235]
| |
In November van het volgende jaar zond Van Heemskerck opnieuw een gedicht aan Johan van Foreest, thans de ‘Prosopopeia Herois Heemskerckii ofte Selff-spraecke van den Admirael Heemskerck’, die in 1635 in druk schijnt te zijn verschenen en in 1827 door Groebe werd opgenomen in de bekende verzameling ‘Gedichten van C. van Baerle... en anderen’Ga naar voetnoot1). Het gedicht is geteekend met de initialen van den schrijver en voert als jaartal: 1634. Het begeleidende briefje luidt: Mijn heere | |
[pagina 236]
| |
Tot zoover de verzameling ‘Stucken en bewijsen dienende tot het geslacht Register van die Van Foreest’. In een afzonderlijke verzameling brieven gericht aan Johan van Foreest, bevindt zich nog een vierde schrijven van Johan van Heemskerck, dat echter geheel van persoonlijken aard is en hier slechts volledigheidshalve mag volgen: Mijn Heere ende Neve Van Foreest. Hilversum. d.h. smit. |
|