Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 53
(1934)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Africana.IV.
| |
[pagina 226]
| |
vitae’, naar Duits gebruik achter zijn dissertatie vermeld, rechtvaardigde de hoop dat hij in zijn taalbeschouwing niet eenzijdig zou blijken. Voor mij is die hoop echter door het lezen van zijn geschrift verijdeld. Dr. Wittman vermeldt, met degelike kennis van zaken en onpartijdig, de verschillende hypothesen die zijn geopperd ter verklaring van de oorsprong en het eigenaardige van het Afrikaans. Hij verwerpt ze alle. Het bestek (87 blz.) liet waarschijnlik niet toe om, behalve zijn eigen argumenten tegen de aanvaarding van die hypothesen, ook de plaatsen te vermelden, waar de opstellers getracht hebben hun zienswijze te verdedigen tegen hun bestrijders. Veel wat hij nu als bezwaren behandelt van betekenis, zullen anderen reeds lang weerlegde tegenwerpingen noemen. Dan komt de theorie van Wittman zelf. Zij munt uit door eenvoudigheid. Alles is toe te schrijven aan de omstandigheid dat de eerste kolonisten uit verschillende streken van Nederland kwamen en op een in het begin zeer beperkt gebied leefden. Door dat verkeer met anderssprekenden, volgens hem in patria ‘durch soziale und geographische Grenzen getrennt’, maar aan de Kaap ‘auf gleiche Basis gestellt’ (blz. 51), ontstond afslijting en overwinning van het eenvoudigste. Analoga van dergelijke afslijting worden aangehaald vooral uit Duitse, de sterkste uit Zuid-Duitse streken, steeds zonder vermelding van de tijd die 't proces daar nodig heeft gehad. In Afrika ging dat alles onbegrijpelik snel. Reeds in 1687, dus na 35 jaar, was de ‘Ausgleich innerhalb der dialektisch abweichenden Grundsprachen’ voltooid (blz. 57) en dan begint de periode der ‘Deflexion als Resultat der Dialektmischung’. Waartoe, nadat alles glad geschaafd was, behoefte aan deflexie zich deed gevoelen, wordt niet gezegd, wel dat omstreeks 1720 in hoofdzaak de nieuwe taal was gevormd (blz. 7). Dat alles gebeurde | |
[pagina 227]
| |
uit eigen, Germaanse middelen. Invloed van vreemde talen was niet nodig, geen Frans der Hugenoten, waarvan de eersten aankwamen in 1688, dus juist een jaar nadat de zaak der afslijting reeds was beklonken, kwam daarbij in aanmerking, evenmin het gebroken Portugees der paar honderd slaven in één bezending aan land gebracht. Van de omgang met slavinnen in die tijd, waarin aan de Kaap nog geen 20 blanke vrouwen aanwezig waren, wordt zelfs niet gerept. De jonge doctor blijkt in 1928 zijn tijd en zijn vaderland enige jaren vooruit te zijn door zijn geloof in de macht van ‘Autarkie’ en ‘Gleichschaltung’ Van mijn geloof eist hij daardoor veel te veel. Ik kan niet aannemen dat de oudste kolonisten, voor 't grootste deel uit Noord- en Zuid-Holland afkomstigGa naar voetnoot1) (dus uit een taalgebied waar geen dialektiese verschillen waren, groot genoeg om het wederzijds verstaan te belemmeren), tot een dergelijke afslijting en vereffening zouden gekomen zijn. En al hadden deze mensen niet de meerderheid gehad, men vergete niet dat reeds in de 17de eeuw het Hollands geworden was tot de taal van de regering en van de letterkunde. Nu is 't door talloze analoga bewezen dat in zulke gevallen niet de meerderheid beslist, maar zij wier dialekt het meest overeenkomt met de ‘mooie’, dat is voor de meeste mensen de ‘geschreven’ taalGa naar voetnoot2). Naast de sprekers van Nederlandse dialekten was er ook een zeker getal taalverwante Nederduitsers en Vlamingen, en voorts waren er een paar Skandinaviërs, allen vertegenwoordigers van talen die onze landgenoten der tweede helft van de 17de | |
[pagina 228]
| |
eeuw, in hun parmantigheid, stellig als veel minder fraai dan hun Nederlands beschouwden. Nu zijn er wel verschillende woorden aan die talen ontleendGa naar voetnoot1), maar grote invloed is daarvan niet te verwachten en nog minder wordt op die wijze snelle afslijting verklaard. Een ingrijpende verandering op zo korte termijn kan ik alleen verklaren door plotselinge aanraking met een vreemde, sterk afwijkende, bij eerste kennismaking onverstaanbare taalGa naar voetnoot2). Ik kan besluiten met te verklaren dat ik tegen de vroege datering van Dr Wittmann geen bezwaar heb, maar mij in het geheel niet kan verenigen met zijn bepaling van de factoren waaraan hij een vroege vereffening der taal toeschrijft, gevolgd door zeer sterke deflexie.
Wassenaar. d.c. hesseling. |
|