Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52
(1933)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Papiaments en NegerhollandsHet Papiaments van Curaçao en het Negerhollands der vroegere Deense Antillen hebben zo vele en zo biezondere eigenaardigheden gemeen, dat men ter verklaring niet volstaan kan met te wijzen op de eigenschappen die kenmerkend zijn voor alle Kreoolse talen. Bij nadere beschouwing blijkt spoedig dat het Negerhollands veel heeft ontleend aan het Papiaments, terwijl het Papiaments door het overnemen van talrijke Nederlandse woorden alleen schijnbaar invloed van het Negerhollands heeft ondervonden; werkelike ontlening kan men slechts aannemen bij enkele woorden die niet tot het algemeen Nederlands behoren, maar tot het Zeeuws, de basis van het Kreools dat op de eilanden St. Thomas en St. Jan is ontstaan. Als voorbeeld noem ik 't Pap. woord hoffie voor tuin, dat ook in het Negerhollands voorkomt. De geschiedenis verklaart waardoor het Papiaments de gevende partij is geweest. In de eerste plaats is die taal van veel ouder dagtekening dan het Negerhollands. Immers de Spanjaarden koloniseerden Curaçao in 1520, en de invoer van slaven dateert uit ongeveer dezelfde tijd, terwijl St. Thomas niet voor 1657 door Nederlanders bezet werd; het Negerhollands kan zich dus niet vroeger gevormd hebben. Voorts - en dat is het voornaamste - werd tussen 1646 en 1663 door Stuyvesant op Curaçao een ‘asiento’ of slavendépôt opgericht en dit voorzag niet alleen de Spaanse kolonies van slaven, maar het maakte ook het eiland tot het centrum van de West-Indiese slavenhandel, hetgeen het jaren lang bleefGa naar voetnoot1). Dientengevolge werd het Papiaments, in de eerste tijd alleen de | |
[pagina 266]
| |
taal der slaven, ook op de Maagdeneilanden veel verbreid. G.B. Bosch, tot predikant te Curaçao beroepen in 1815, vertoefde ruim tien jaren later gedurende 15 dagen op St. Thomas en hoorde er zo vaak de hem sedert jaren gemeenzame taal, dat hij die, op gezag van anderen, ‘de heerschende onder de zwarte en gekleurde bevolking noemt’Ga naar voetnoot1). Hij vermeldt verder dat men de ‘Curacaosche landtaal’ ook hoort op Cuba, ‘waar in sommige streken, b.v. Sanfuëgo, dezelve de eenigste gebruikelijke is’. Zeer stellig, gelijk ik reeds vroeger heb aangetoondGa naar voetnoot2), vergist Bosch zich wanneer hij beweert dat niet de ‘Hollandsche landtaal’ (d.i. het Negerhollands) op St. Thomas gebruikt wordt, maar die van Curaçao, doch dat neemt niet weg dat wij hem, die in zijn gehele werk zich een zeer onpartijdig en onbevooroordeeld man toont, kunnen geloven als hij verhaalt dat hij op de markt Papiaments hoorde spreken en zelf het met negers gesproken heeft. Hij verzekert ons dat het Hollands er bijna niet meer gehoord wordt; ‘het thans bloeijende geslacht, zegt hij, drukt zich in het Engelsch uit’Ga naar voetnoot3). Voor de aanzienlike bewoners van het eiland was het niet meer, gelijk in de 18de eeuw, de taal van het huiselik verkeer. De invloed van het Papiaments op de woordenschat van het Negerhollands blijkt uit de talrijke woorden die ik in de tekst en in de index van mijn geschrift over die laatste taal heb genoemd, daaronder te rekenen de als Spaans vermelde woorden, die wel zo goed als alle via Curaçao zijn ingevoerd. Het getal zou men aanzienlik kunnen vermeerderen, dank zij de teksten door Prof. Dr J.P.B. de Josselin de Jong verzameldGa naar voetnoot4). | |
[pagina 267]
| |
Bij die vergelijking van de vocabularia der beide talen zou dan blijken dat het Papiaments heel weinig woorden van Franse herkomst heeft (als opzichzelf staand voorbeeld noem ik vaurien, schurk, Sp. malvado, infame), terwijl het Negerhollands er vele telt. Het is bekend dat die overvloed van bastaardwoorden voortkomt uit de Zeeuwse oorsprong van het Kreools op St. Thomas en tevens uit het veelvuldig samengaan van Franse en Hollandse protestanten op de Maagdeneilanden en op de eilanden Boven de WindGa naar voetnoot1). Curaçao was daarentegen gekoloniseerd door de Kamer van Amsterdam en in Noord-Holland werden minder Franse woorden opgenomen in de taal van het dageliks leven der eenvoudige burgerij dan in het aan Vlaanderen grenzende Zeeland; voorts was, en is, op Curaçao de Rooms-Katholieke godsdienst de sterkst vertegenwoordigde, zodat hier geen samengaan met Hugenoten plaats vond. Doch ik wil als afdoend bewijs van nog dieper gaande ontlening aan het Papiaments, na het vroeger opgemerkte, geen woorden, maar liever enige zegswijzen aanhalen die ik in der tijd onverklaard heb gelaten en die blijkbaar Papiamentismen zijnGa naar voetnoot2). In het Negerhollands van de 18de eeuw leest men de volgende uitdrukkingen: ‘hem le lej na bobo die bedde’, ‘voor hij ligt te bed’; ‘altit ju praet na bobo sie kop’ voor ‘je spreekt altijd kwaad van hem’; ‘een glas wien na bobo jender wandeltje’ voor ‘een glas wijn na uw wandeling’Ga naar voetnoot3). Na | |
[pagina 268]
| |
bobo komt dus overeen met ons op (plaatselik), over (over-drachtelik), na (tijdelik). In 't Negerhollands van de 20ste eeuw is dit na bobo in de regel verschrompeld tot bo (naast abo en bu), maar het komt ook voor in de vollere vorm nabono. Voorbeelden zijn: ‘am a ki ēn frou kā stan lo ki bō am’, voor ‘hij zag een vrouw naar hem staan kijken’; ‘ham a sē dəpén bō am’, voor ‘hij zei dat hij op hem moest vertrouwen’ (hierbij 't Anglicisme to depend upon’); ‘ju... kā lo nabono ju eigen bəstél’, voor ‘je bent aan je eigen gedoe gegaan’ (= bezigheden, vgl. Het Woordenboek op bestel II); ‘mi popā wēs ēn meskene nabono də plantái’, voor ‘mijn vader was een bestuurder (Eng. manager, volgens de Woordenlijst) op de plantage’; ‘am a jit bo di pupa’, voor ‘hij at van de pap’; ‘am kan kom bo di bere’, voor ‘hij kan te bed komen’Ga naar voetnoot1). Dus: dezelfde bontheid van betekenis, ook bij overdrachtelik gebruik, als in de oudere teksten. Daar de omvang van deze dokumenten belangrijk groter is dan die van de oudere, zijn de voorbeelden hier veel talrijker. In beide gevallen heb ik niet alles aangehaald. De proeve van Kreools door Schuchardt uitgegeven in het Tijdschrift v. Ned. Taal en Letterk. XXXIII, blz. 127 en 133 levert ook twee voorbeelden: ‘bó sen kop’, voor ‘op hun hoofd’ en ‘mi ha fenn am na bó di flu’, voor ‘ik vond haar op de vloer’ (blz. 128 en 131), beide met plaatselike betekenis. Dit gebruik van boven of boven op, op verschillende wijzen vervormd, kan niet verklaard worden uit het Nederlands, maar beantwoordt volkomen aan Papiaments (a)riba, dat een veel uitgebreider betekenis heeft gekregen dan het Spaanse woord arriba (naar boven en boven)Ga naar voetnoot2). Uit de Bijbelvertalingen haal | |
[pagina 269]
| |
ik, ten bewijze, alleen aan: ‘Israel spera arieba Sienjoor’ (Psalm 129). Ook in de overige litteratuur staat een overstelpend aantal voorbeelden ter beschikking. Ik noem er enkele: ‘el tabata pensa riba su yiu’ (vgl. Sp. pensar en), voor ‘zij was denkende aan haar kind’; ‘nan a sínta... ta kombersá riba diferente pasashi di mundu’, voor ‘zij zaten te praten over verschillende voorvallen in de wereld’; ‘falso testimonio riba es póber Rosamalia’, voor ‘een vals getuigenis betreffende die arme R.’; ‘yalus riba don Huan de Dios’ voor ‘jaloers op don H.d.D.’ (een Batavisme voor Sp. celoso de)Ga naar voetnoot1). In een roman van W.E. Kroon, getiteld Giambo bieuw a bolbe na wea, Curaçao, 1928Ga naar voetnoot2), leest men dit riba telkens: ‘si nan papia riba mi’ (‘als zij over mij praten’, blz. 4); ‘hala bo atencion riba e fin absurdo’ (‘uw aandacht vestigen op het onverstandige doel’, blz. 9); ‘nos mester lubida riba djé’ (‘wij moeten dat vergeten’, blz. 11); ‘bay riba Louisa’ (‘naar Louize gaan’, blz. 12); ‘el a corda riba e stulnan atrobe’ (‘hij heeft nog eens herinnerd aan de stoelen’, blz. 158) enz., enz. Na 't hier enigszins uitvoerig betoogde meen ik dat de volgende Papiamentismen geen toelichting door zo talrijke voorbeelden nodig hebben. Men leest: ‘weni dunku a tu’Ga naar voetnoot3), voor ‘toen de avond toeging, zich sloot, viel’, en in 't Papiaments ‘anochi a será’, waarbij men moet denken aan Sp. al cerrar la noche, la noche se cierra; ook Portugees: a noite se cerraGa naar voetnoot4). In het Negerhollands wordt ons of bij afhankelike vragen vervangen door as (als): ‘kik as mi hab tschikki na mi fut’ (‘zie eens of ik een tschikki, een insekt dat onder de nagels | |
[pagina 270]
| |
der tenen zich inboort, in mijn voet heb’, vgl. Hesseling, Het Negerholl., blz. 114 en 289). In het Papiaments is, evenals in het Spaans, si ons als, indien, maar tevens ons of als voegwoord ter inleiding van een afhankelike vraag, b.v. ‘i mira ku si e por kontrá ku es renchi di matrimonio’Ga naar voetnoot1) = ‘en te kijken of zij de trouwring kan vinden’. Aan die dubbele betekenis van si schrijf ik toe dat in 't Negerhollands als ook twee functies heeft verkregen. De zin die zo even werd aangehaald bevat waarschijnlik nog een woord dat tot een Papiamentisme aanleiding heeft gegeven. Bedoeld wordt het werkwoord kontrá dat, gelijk het Spaanse woord waaruit het is ontstaan (encontrar), zowel ontmoeten als vinden betekent; in het tweede geval pleegt het transitief te zijn, in het eerste gevolgd te worden door con, Papiam. cu. Die onderscheiding wordt op de genoemde plaats in het Papiam, niet gemaakt, maar 't is duidelik dat iets vinden = Sp. encontrar algo wordt bedoeld. Die dubbele betekenis van kontrá in het Papiam. verklaart, dunkt mij, dat in het Negerhollands fin zowel ons ‘vinden’ betekent als ‘ontmoeten’. Voorbeelden zijn: ‘am a fin di kalbas’ (‘hij vond de kalebas’) en ‘Bru Lion ka fin op me Kabrita’ (‘Broer Leeuw heeft Geitebok ontmoet’)Ga naar voetnoot2). De aanwijzing van de betekenis ontmoeten wordt hier, als in het Sp., door een adverbiaal voorzetsel aangeduid. In het Papiaments is quie(r), evenals het Sp. querer, zo wel ‘willen’ als ‘liefhebben’. Een paar voorbeelden uit talloos vele: ‘el a ofrece mama pa bay cu n'é, mama mes no quier a bay’ (‘zij heeft moeder aangeboden met haar te gaan en moeder zelf heeft het niet gewild’); ‘mi ta sigur cu e quié mama masha bon’ (‘ik ben er zeker van dat zij veel van | |
[pagina 271]
| |
moeder houdt’); beide voorbeelden op blz. 131 van Giambo enz. In dezelfde roman, op blz. 70: ‘mi sa sigur, cu e quié bo cu locura’ (‘ik weet zeker dat hij je hartstochtelik liefheeft’). Diezelfde dubbele betekenis heeft nu het Negerholl. wil (wel): ‘hunder wil si kikkentje alteveel’ (‘de kip houdt veel van haar kuiken’, Hesseling, Negerholl. blz. 134); ‘sender well sopi muchi’ (‘zij houden veel van een borrel’, tweemaal op blz. 128 van Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. XXXIII); ‘sen sa hā fo wel am’ (‘zij zullen van hem moeten houden’, de J. de Jong, Negerholl. Teksten, blz. 11, 14); ‘sini na wel di ēn wa ha twē hogo’ (‘zij houden niet van die ene die twee ogen heeft’, blz. 22, 21 der 't laatstgenoemde teksten). Als voorbeeld van de gewone Nederl. betekenis haal ik alleen aan uit diezelfde teksten (blz. 48, 6): ‘hoso di pot nu wel kōk nu’ (‘hoe is 't dat de pot nu niet wil koken’). Invloed van 't Papiam. is ook hier duidelik. Hetzelfde geldt, meen ik, van 't Negerholl. houtu dat naast hout ook boom, speciaal oude boom betekent (zie de J. de Jong, Negerholl. Teksten, blz. 17, 25, 31 en index). Immers in het Papiam. is palu 't gewone woord voor stok, hout (‘busca awa i palu’, ‘haal water en hout’, ‘palu secá’, ‘droogstok’) en tevens voor boom (‘palu di koko’, ‘kokosboom’ enz. enz.). Ik vergeet niet de verschillende betekenissen van hout in 't Nederl. (zie b.v. Woordenboek i.v., kol. 1176 onderaan), maar invloed van het Pap. lijkt mij hier aannemeliker. Het is bij verschillende eigenaardigheden van de spreekwijze der negers niet altijd mogelik de herkomst aan te wijzen. Op blz. 46 der teksten van de J. de Jong (regel 6) leest men: ‘A dā sinu a blī kā druṅ’ (‘en daar (in een zak onder water) bleven zij verdronken’). In de index, op bli, gevolgd door kā + verbum, wordt vermoed dat hier een overblijfsel is van de Deense verbale constructie met blive als hulpwerkwoord, waardoor blive de functie van een passivum vervult. Dit is inderdaad mogelik; men kan als een ander Danisme in de teksten noemen ēntēn uit ingenting, geen enkel ding, niets. Maar 't is | |
[pagina 272]
| |
evengoed mogelik, voor mij zelfs waarschijnliker, dat Sp. quedar, (blijven) de verklaring geeft van de uitdrukking. Men denke aan zegswijzen als ha quedado contento, la proposición quedó aceptada (A.D. Leeman, Practische Handleiding ter beoefening van de Sp. Taal, 's Gravenhage, 1904, II, blz. 217). Hispanismen zijn talrijker in het Negerhollands dan Danismen. De meervoudsaanduiding sender van 't Negerhollands kan ook een navolging van het Papiaments zijn. Dit woord sender is een voornaamwoord van de 3de persoon meervoud, overeenkomende met algemeen Nederlands zij, maar tevens dienst doende als bezittelik voornaamwoordGa naar voetnoot1). Het beantwoordt dus volkomen aan Pap. nan. Men behoeft niet aan te nemen dat de negers van St. Thomas en St. Jan wisten dat nan een Afrikaans woord is en dat zij het als 't ware vertaalden door sender, een woord dat zij van de blanken hoorden; het was voldoende dat zij in het Papiaments een woord hoorden gebruiken om een meervoud van personen aan te duiden of 't bezit van zulk een meervoud, om in hun Kreools een overeenkomstig woord uit de taal der blanken tot een algemene pluralisuitgang te makenGa naar voetnoot2). Men kan echter ook aannemen dat zij, buiten het Papiaments om en eenvoudig overeenkomstig hun Afrikaans taalgevoel, een woord dat bij de blanken de besproken functie van voornaamwoord vervulde, als meervoudsvorm aannamenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 273]
| |
In het Negerhollands zegt men voor er is, di hab. De uitdrukking komt veel voor in de Bijbelvertalingen en in de gesprekken van Magens (1770)Ga naar voetnoot1). In de stukken uit de tweede helft der 19de eeuw, in de taalproeven van PontoppidanGa naar voetnoot2) vindt men die oudere vorm niet: daar leest men uitsluitend ha, zonder b. Hetzelfde geldt van de tekst door Schuchardt uitgegevenGa naar voetnoot3) en van de teksten verzameld door de Josselin de JongGa naar voetnoot4). Ik heb in de index van mijn Het Negerhollands gezegd dat het woord hebben in de betekenis van zijn in zo veel talen voorkomt dat men niet aan ontlening behoeft te denken (blz. 279), maar in deze taal, die zo duidelik de sporen van vreemde invloed vertoont, ben ik toch niet meer geneigd om bij deze onnederlandse zegswijze aan spontane ontwikkeling te denken. Natuurlik komt dan in de gedachte het Spaanse gebruik van haber als impersonale: hay, había enz. voor er is, er was. Maar nu heeft het Papiaments dit Spaanse gebruik niet overgenomen. Een bekende bijbelplaats (Ev. Marc. XII, 32) luidt in het Spaans: ‘uno es Dios y no hay otro fuera de el’, doch in het Papiam.: ‘ta un Dios tin y no tin otro mas que né’, of: ‘ta oen Dios sool i no tien ningoen otro koe eel sool’Ga naar voetnoot5). Slaat men nu een Portugese bijbelvertaling op, dan leest men op dezelfde plaats: ‘hum só Deus ha, e outro naõ ha senaõ elle’, waardoor men geneigd is aan te nemen dat bedoelde betekenis van ha door 't Negerhollands ontleend is | |
[pagina 274]
| |
aan 't Portugees en dat het woord in die zin met het Portugese Kreools der eerste slaven naar de Maagdeneilanden is gekomen. Doch dan staat ons in de weg de oudere vorm hab, die aan Sp. haber doet denken, het werkwoord dat aan 't Kreools der Antillen de partikel die het verleden aanduidt heeft geleverd. Dit noopt ons tot de onderstelling dat Sp. haber, tot Negerholl. hab geworden, in die laatste taal, onder invloed van het Portugese ha, de betekenis van er is heeft gekregenGa naar voetnoot1). Aanvaardt men niet deze contaminatie van een Sp. vorm met een Portugese die een speciale betekenis heeft, en wil men zich ter verklaring tot het Spaans bepalen, dan zou men aan de invloed kunnen denken van Sp. zinswendingen als ‘más de trescientos años há’, ‘no há mucho tiempo’, ‘no há lugar á lo que se pide’Ga naar voetnoot2). Soortgelijk gebruik in het Papiam. kan ik niet door voorbeelden staven. Hoe is nu het Papiam. gekomen aan het gebruik van tin in de betekenis er is, waarvan reeds de eerste regel van de kleine roman Giambo bieuw (zie hierboven blz. 269) een goed voorbeeld geeft, n.l. ‘e parecido grandi cu tin den es dos ruman’ (de grote gelijkenis die er tussen die twee broeders is)? Aan 't Portugees valt niet te denken; immers Dunn zegt uitdrukkelik dat alleen in Brazilië, niet in Portugal, behalve in één enkele uitdrukking (‘tem dias que’) ter somtijds gebruikt wordt als het impersonale haGa naar voetnoot3). Ook is het verschil in vorm te groot. We dienen ons dus aan 't Sp. tener, geworden tot Papiam. tin te houden, en ons te behelpen met de onderstelling dat tener, in de 16de eeuw neiging tonend om haber als | |
[pagina 275]
| |
hulpwerkwoord te vervangenGa naar voetnoot1), op Curaçao in die zelfde tijd de functie van haber als impersonale heeft overgenomen. Ook de vorm van dit Negerhollandse ha verdient enige aandacht. In 't Sp. haber werd de h niet meer gehoord toen het Papiaments ontstond. De spirans waarmee de vorm hab aanvangt, is dus heterogeen en te verklaren uit de afkeer, getoond in vele negertalen, van een klinker als beginklank. De negers laten zulk een klinker òf wegvallen (vgl. Papiam. en Negerholl. Merika voor America) òf laten die voorafgaan door een spiransGa naar voetnoot2). Zo ontstonden vormen als hoor, hou (voor oor en oud) in 't Negerholl. en werden in 't Papiam. de Holl. woorden aas en afdak tot haas en hafdak, maar ook Sp. altoe en oler tot haltoe en holer vervormd. De blanke bewoners van Curaçao zullen die heterogene spirans der negers niet steeds en zeker niet dadelik aanvaard hebben en zo vindt men dan ook als het verleden aanduidend partikel a naast ha, zoals men ook in de teksten van de J. de Jong am naast ham (= hem, haar, hij, zij, het) aantreft. Op de Maagdeneilanden, door Zeeuwen gekoloniseerd, dus door blanken die geen h als beginletter begeerden, zullen de vormen met h in de eerste tijden wel uitsluitend bij de negers in zwang zijn geweest. Maar na verloop van tijd is het Negerhollands evenals het Papiaments gelijkelik de taal van blanken en slaven geworden; er is een middending ontstaan, ook door zijn bontheid de oorsprong uit verschillende rassen, blanken en negers, weerspiegelend. In het Papiaments, hoewel de taal van alle bewoners der Eilanden onder de Wind, bestaat er onderscheid tussen de taal der meer en der minder beschaafden, maar op St. Thomas en St. Jan, waar de ontwikkelden sedert een eeuw het Negerhollands hebben overgelaten aan de negers, is tans geen sprake van zulk een onderscheiding. Daar zijn nu alleen de onont- | |
[pagina 276]
| |
wikkelden aan het woord. Als wij sedert het einde der 17de eeuw even voortreffelik waargenomen en opgetekende dokumenten bezaten als de teksten door de Josselin de Jong verzameld, zouden wij de wisseling van klinker en spirans beter kunnen verklaren; tans moeten wij ons tot onderstellen, veelal tot gissen bepalen. Het gebruik, zoals ik dat opmaak uit de Negerholl. Teksten van de J. de Jong, komt, in zake klinker of h als beginklank, op het volgende neer: 1o. Als partikel ter aanduiding van het verleden komt a naast ha voor. Wellicht hangt hier veel af van de individuele voorkeur der vertellers. Men vindt echter in 't eerste verhaal steeds als partikel a, maar in het tweede, hoewel beide verhalen door dezelfde persoon (William Anthony Joshua) zijn verteld, veel voorbeelden van ha. Er is een algemene uitzondering op het willekeurig gebruik van a en ha als partikel van het verleden: geen enkel voorbeeld heb ik gevonden van ha als partikel vóór ha in de betekenis van hebben, dat zelf in die zin steeds de h behoudt. Ha ha vindt men evenmin als a a. Mij dunkt een behoefte om te onderscheiden heeft hier de willekeur getemperd. 2o. Am en ham worden zonder waarneembaar verschil gebruikt. Een enkele keer komt em voor. 3o. A dienst doende als copula wordt nooit voorafgegaan door een h; evenmin geschiedt dat bij a, ontstaan uit as (Holl. als), of bij a in de betekenissen en, dat (voegwoord), of. 4o. Er is luidt steeds ha, nooit a. Dit is ook het geval met ha wanneer het duidelik houden, te pakken hebben betekent, b.v. ‘Ha! mi ha ju’ (ha, ik heb je, 24, 9). Vgl. hierboven no. 1. 5o. Blijkens de index zijn er slechts enkele woorden met een heterogene h die geregeld voorkomen; ik noem ho (oor), hogo (oog), hopo (open, opengaan, opstijgen), hou (oud). Zeer groot is 't getal woorden, zeker een zeventig, die met een klinker aanvangen en dus in aanmerking zouden komen om door de negers van een spirans te worden voorzien. | |
[pagina 277]
| |
Ik meen dat dit aanleiding geeft om te geloven dat de neiging om met een spirans aan te vangen bij de negers in de loop der tijden zeer is afgenomen en zich nog alleen openbaart bij woorden uit oude tijd, bij relicten kan men zeggen. Daarmee is in overeenstemming dat als copula alleen a, niet ha, fungeert. Dat woord is immers ontstaan uit da en na, de vormen die nog bij Magens (1771) voorkomen, maar tans uitsluitend a luidenGa naar voetnoot1). Etymologies zou een h hier onverklaarbaar wezen, maar phoneties even mogelik als de heterogene h van hab (zie hierboven blz. 275), van hoor (oor) enz. Het komt mij waarschijnlik voor dat met het ophouden van de aanvoer van nieuwe slaven in de 19de eeuw de aan Afrikaanse talen eigen afkeer van klinkers als beginklanken sterk is verminderd, wellicht zelfs verdwenen. Het handhaven van de h in ho (oor) en dergel. heeft zijn heterogeen karakter geheel verloren; zulke woorden staan nu op één lijn met hāl (halen), han (hand), hon (hond) enz. enz. Het behouden van h in de sub 4o genoemde gevallen is ook toe te schrijven aan psychiese motieven: behoefte aan onderscheiding, aan begeerte om door voller vorm een begrip nadrukkeliker te uiten. Een punt van overeenkomst in de lotgevallen van het Negerhollands en het Papiaments is dat beide talen, uit de invloed van een slaventaal op die van hun Europese overheersers geboren, geworden zijn tot een middel van gedachtenwisseling tussen ontwikkelde en aanzienlike mensen. Voor het Papiaments geldt dat nog heden ten dage, bij 't Negerhollands is die periode lang voorbij, maar dat zij bestaan heeft getuigen de gesprekken door Magens, in de 18de eeuw, achter zijn spraakkunst geplaatstGa naar voetnoot2). - | |
[pagina 278]
| |
Belangrijker dan de hier vermelde aanrakingspunten is, voor het taalkundig onderzoek, het verschil dat de overlevering der beide talen vertoont. Het Papiaments kennen wij alleen in zijn tegenwoordige gedaante, daar de oudste teksten nog geen honderd jaar geleden gedrukt zijn en niet aanmerkelik zich onderscheiden van wat tans wordt uitgegeven, ten minste niet in de eigenlike spraakkunst. Van het Negerhollands daarentegen bezitten wij teksten en grammatikale mededelingen uit de 18de, de 19de en de 20ste eeuwGa naar voetnoot1). Wij hebben immers ten eerste dokumenten daterend van 1765-1827, de periode waarin, hoewel in de 19de eeuw in afnemende mate, het Negerhollands ook de taal der blanken was. Dan volgt een tijdvak waarvan de ons ten dienste staande teksten reeds zeer duidelik de dreigende ondergang der taal tonen, en eindelik (in de twintigste eeuw) een tijd waarin de laatste bewijsstukken der wegstervende taal werden opgetekendGa naar voetnoot2). Wij kunnen dus 't Negerhollands histories bestuderen, wel niet van het ontstaan af, maar toch sedert de bloei tot aan het einde. Zo iets is bij het meeste Kreools niet mogelik, en daardoor krijgt de eenvoudige taal van St. Thomas en St. Jan een biezondere betekenis. Dat zulk een studie mogelik is geworden, danken wij aan de heer de Josselin de Jong, die in 1923 twee maanden op de eilanden vertoefde, er uit de mond van verschillende negers een groot aantal teksten (bijna 70 blz., dichtgedrukt groot 8o) optekende, en die voorzag van een Woordenlijst, gevolgd door een in 't Engels opgesteld uittreksel der teksten. In een, nog vóór de uitgave van deze teksten | |
[pagina 279]
| |
verschenen, opstel heeft de Josselin de Jong de voornaamste resultaten van zijn onderzoek meegedeeldGa naar voetnoot1). De jongste, men mag wel zeggen de allerlaatste, getuigenissen van het Negerhollands geven van die taal een beeld dat niet essentieel verschilt van hetgeen de teksten uit de eerste periode ons leren, maar zij tonen toch aan dat na de verdringing door het Engels (het vroegst had die plaats bij de blanken, later ook bij de slaven) een armoede en verschrompeling is ontstaan, waarbij eerst het idiomatiese van het Nederlands verkwijnde, daarna ook de woorden en de vormen werden aangetast; nog het geringst veranderden de klankenGa naar voetnoot2). Zeer groot is het uiterlik verschil tussen de teksten door de Josselin de Jong verzameld en alle van vroegere dagtekening. Niet alleen geldt dat van de teksten door zendelingen opgesteld en uitgegeven, maar ook van wat belangstellenden als J.M. Magens (1770), Pontoppidan (1881) en zelfs A. Magens (1883) en Greider (1904) meedelen als uit de mond van het volk opgetekend. Wij moeten immers niet vergeten dat het gesproken woord, hoewel door nauwgezette leken afgeluisterd en op schrift gebracht, toch niet geacht kan worden even betrouwbaar te zijn als de taal opgetekend door een linguist van de betekenis en de ervaring die Josselin de Jong sedert lang bezit. Bij hem vinden wij vermeld de soms wel, soms niet aanwezige nasalisering, de verscheidenheid van vorm in dezelfde woorden, de afwijkingen der verschillende sprekers, alles eigenaardigheden die een leek geneigd is te verwaarlozen of te normaliseren, omdat hij gewoonlik onder de invloed staat van de eenvormigheid die men in Europese teksten vindt. Maar ook als wij deze factor behoorlik in aanmerking nemen, | |
[pagina 280]
| |
en dus de oudere overlevering van het gesprokene ons heel wat zuiverder Kreools denken, blijft het onderscheid hoogst gewichtig. De afslijting der woorden, waardoor een groot getal homonymen ontstaat, is daarvan in de eerste plaats de oorzaak. Enkele voorbeelden kunnen dat verduideliken. Het woord ta heeft drie betekenissen: 1o. daar (via da uit Holl. daar); 2o. vader (uit tata, het in Noord-Holland welbekende woord, dat ook in de kinderkamer van vele volken uit vroeger en later tijd werd en wordt gehoord); 3o. laten (uit laat staan, via lastaan, listá, sta). Dit laatstaan heeft reeds in het oudste ons bekende Negerhollands in zich verenigt de betekenissen overlaten, achterlaten en laten als imperatief-vorm. Zo leest men in de Bijbelvertaling van 1781, op Matth. XXVI, 46: ‘Hoppo, lastaan ons loop’ (Staat op, laten wij gaanGa naar voetnoot1). Op soortgelijke wijze beantwoordt het woord kan aan Holl. kunnen, aan plegen, gewoon zijn, aan 't voorzetsel dichtbij en aan 't voorzetsel tegen (de twee laatste gevallen misschien te verklaren door vermenging van kant, in aan en naar de kant met Eng. against?). Het woordje a heeft niet minder dan zeven hoofdbetekenissen, te weten: 1o. een voorzetsel van rust of beweging, overeenkomend met Nederl. naar, tot, tegen, in, aan, bij, voor (uit na, van Portug. oorsprong, em a, en besproken door Schuchardt in Tijdsch. v. Ned. Taal- en Letterk. XXXIII, blz. 131 vlg., waarbij gedacht moet worden aan contaminatie met ons na, dat bij 't gesproken woord gewoonlik naar vervangt); 2o. Nederl. als, indien, en als na een comparatief, beide via as; 3o. en; 4o. dat (voegwoord); 5o. een partikel die aan een volgend woord of een volgend zindeel meer nadruk geeft (oudere vorm da, na); 6o. de copula is; 7o. de partikel die de verleden tijd aanwijstGa naar voetnoot2). | |
[pagina 281]
| |
Veel woorden zijn verkort door het verloren gaan van slotmedeklinkers en het wegvallen van een klank aan 't begin, wanneer die gevolgd werd door twee medeklinkers. Het Holl. sturen werd (via stier en sti) tot ti; 't Eng. stop tot top; skreeuwen tot kreeuw; stompen tot tomp; steken (via stik) tot tik enz. Zulk een vereenvoudiging mag voor Nederlanders de taal moeiliker herkenbaar maken, op zich zelf beschouwd zijn bovenstaande woorden in hun jongste vorm niet onduideliker dan in de oude gedaante. Maar met de zo even besproken homonymen is het een ander geval. 't Is mogelik dat bij het spreken, als gebaren en de uitdrukking van het gelaat helpenGa naar voetnoot1), men zonder groot bezwaar kan onderscheiden wat bedoeld wordt, doch iedereen zal ondervinden dat voor het lezen van zulk een tekst oefening nodig is. Bij verhalen van enige omvang (er zijn er die 800 woorden tellen, een enkele heeft er 2000) is de vereiste inspanning het grootst, maar ook in een stukje van zeer geringe afmeting (iets meer dan 100 woorden) is die veelvuldige gelijkluidendheid hinderlik. Zie hier nummer XVII van de Josselin de Jong's verzameling; een verhaal is het niet, alleen een simpele mededeling. ‘Də dómnē wa a dōp mi si nām a Mr. Wit, domni fa Hernhut. Mi a lo lo a skōl a di jā 1871. Di skōlhus a kā fal. So ons a ha fo hou skōl a di kérək. And da di ótkwēk a fin ons an ons a ha fo kuri abit it fa di kérək. An mi mā a lo drā melək a Kwati an mi di ótkwēk am a kri di stibn. Astə di gale di seləf jā di a ha kálara. Muši fulək wa mi wēt a dōt. Ons na kan lo we it fa Kwati. Də dómnē na listā ons lo ēntēn pat abiti it fa di plantai’. Vertaald luidt het als volgt: ‘De dominee die mij gedoopt heeft, zijn naam is Mr. Wit, dominee van (of voor) Herrnhut. Ik ben (geregeld) naar school gegaan in het jaar 1871. Het schoolhuis was ingevallen. Zodoende moesten we schoolhouden in de kerk. En daar heeft | |
[pagina 282]
| |
de aardbeving ons getroffen (gevonden) en we moesten weghollen uit de kerk. En mijn moeder zou melk gaan brengen naar Kwati en met (= ten gevolge van) de aardbeving heeft zij de stuipen gekregen. Na de storm is er in hetzelfde jaar de cholera geweest. Veel mensen die ik ken zijn gestorven. Wij kunnen niet weglopen uit Kwati. De dominee laat ons geen enkele weg buiten (uit van) de plantage gaan’Ga naar voetnoot1). Als tweede proeve kan dienen een fragment van een verhaaltje, dat te uitgebreid is om het geheel op te nemen. Het handelt over een ‘weervarken’, een wezen dat dezelfde eigenschappen heeft als bij ons een weerwolf of in Indië een weertijgerGa naar voetnoot2). Een meisje heeft een man getrouwd die door haar broertje bespied wordt terwijl hij op 't veld een liedje zingt dat eindigt in een paar knorrende klanken; hij verandert daarop in een | |
[pagina 283]
| |
varken dat knollen rooit. Het broertje neemt dit alles waar. Dan gaat de tekst (blz. 47) aldus verder: ‘Am a ko a hus. Am a sē a ši šiši: šiši, ju kā trou ēn man, am mi ēn bēfergi! Nu ši šiši a sē am: nu a wā! Di juṅ a sē am: jā, as ju nu glō mi, mi sa wis ju, wapi ju kā trou ēn bēfergi. Am a sē am: wak tē di astumēnda, weni am ko a hus ko suk ši jet. So dan am a sē ši pupā́ alma fan di. Ši pupā́ a bli. Am a nē ši ru. Am a ladin ši ru. Am a stikui di tē weni di juṅ man a ko. Nu astumēndatit, weni di juṅ man a ko, am a kā drāi amself nu fuluk, ha amself wel klēt, a ko nu a ši frou’. Dit is: ‘Hij (het broertje) is thuis gekomen. Hij heeft aan zijn zuster gezegd: zuster, jij bent met een man getrouwd, hij is een varken. Nu zei zijn zuster: het is niet waar! De jongen zei haar: ja, als je mij niet gelooft, zal ik je aantonen hoe je een varken tot man hebt. Hij zei haar: wacht tot de achtermiddag, wanneer hij naar huis komt om zijn eten te komen halen (zoeken). Zo heeft hij dan alles daarvan aan zijn vader gezegd. Zijn vader is [thuis] gebleven. Hij heeft zijn geweer genomen. Hij heeft zijn geweer geladen. Hij heeft dat verborgen totdat wanneer de jonge man kwam. Nu, op achtermiddagtijd, toen de jonge man gekomen is, had hij (deze) zich veranderd in een mens, hij heeft zich goed gekleed, en hij kwam nu bij zijn vrouw’Ga naar voetnoot1). Men gaat dan eten; het broertje kruipt onder de tafel en zingt, onder protest van zijn zwager, het toverliedje, waarop de gedaanteverwisseling plaats heeft en de vader zijn weerwolf-schoonzoon doodschiet. | |
[pagina 284]
| |
In deze kleine stukjes komt a in zeer verschillende betekenissen voor; hetzelfde geldt van am, mi, nu enz.; men kan zich voorstellen hoe onbeholpen en hoe onduidelik een uitvoeriger tekst er uitziet waarin het van dergelijke homonymen wemelt. Zulk een vereenvoudiging zal zelfs Jespersen geen ‘Progress of language’ kunnen noemen; het Negerhollands der 20ste eeuw is een taal geworden voor analfabetenGa naar voetnoot1). Natuurlik moet men de verminking der woorden niet als de eigenlike oorzaak der poverheid van taal beschouwen, maar, omgekeerd, de geringe intellektuele ontwikkeling der sprekers en de geestelike armoe die hun bestaan en hun vroegere staat van slavernij meebracht, aansprakelik stellen voor de beperking van hun taalmiddelen tot het allernoodzakelikste. Indien het denkbaar was dat onder hen een nieuw en krachtig leven zich openbaarde, zonder dat zij een andere taal dan het tegenwoordige Negerholl. tot hun beschikking hadden, dan zouden zij, tot rijker geestelik leven stijgend, zelfs dit armzalig taaltje, door samenstelling, door sterke vermeerdering van aksentverschilGa naar voetnoot2) of door enig ander middel, tot een werktuig kunnen maken geschikt voor ingewikkelder geestelike arbeid. Bij een taal is veelheid van vormen, een samengesteld spraakkunstig bestel, stellig geen waarborg van rijkdom, maar aan 't wegslinkend Negerhollands kan men zien dat ook de eenvoud van vormen binnen zekere grenzen moet blijven om duidelike uitdrukking van niet alledaagse gedachten mogelik te maken. Als we nu nog eens naar 't Papiaments terugkeren, komt de vraag bij ons op: zal die taal zich handhaven of ten slotte | |
[pagina 285]
| |
voor het Nederlands of het Engels moeten wijken en wegsterven als 't Negerhollands? Een voorspelling zal wel niemand durven uitspreken; ik, die onvoldoende op de hoogte ben van de staatkundige, maatschappelike en ekonomiese toestand der Benedenwindse eilanden, voel mij niet in staat zelfs een gissing te wagen. Wel meen ik te mogen verklaren dat, als 't Papiaments eens het onderspit mocht delven, dit niet aan de eenvoud van zijn spraakkunst zal liggen; het is niet zo arm aan mogelikheid van onderscheiding. Is er gebrek aan woorden voor abstrakte begrippen, dan kan ontlening aan een oudere taal helpen. En zonder die hulp kan, op een ander gebied, men zich meestal redden. Het oudere Afrikaans met zijn aardige formaties als verkleurmannetjie, vuurhoutjie, ysterpêrd enz. enz. heeft ons dat geleerd. Zo gaat het immers ook reeds in 't Papiaments. Een enkel voorbeeld tot slot. In de Zamenspraken van J.J. Putman (Santarosa 1853, blz. 25) komt een lijst voor van woorden die betrekking hebben op dierengeluiden. Daarbij kan 't ook verbazen dat voor het kwaken van de kikker, het kraaien van de haan, het kirren van de duif hetzelfde woord kantá (Sp. cantar) wordt gebruikt, maar dat men, als daartoe behoefte gevoeld wordt, gemakkelik onderscheidingen kan maken, bewijst 't woord waarmee men het kakelen van de kip aanduidt; men zegt eenvoudig: ‘galienja ta kantá weboe’, dus: ‘de kip zingt ei (Sp. huevo)’. Men kan daarover lachen, maar is ons woord kakelen, dat eenvoudig de klank nabootst, in wezen niet even primitief? En toch heeft het zulk een uitgebreide betekenis, ook in overdrachtelik gebruik, gekregen, dat het Woordenboek er vier kolommen aan wijdt. Maar wat, naar mijn overtuiging, wel als voorwaarde voor een langdurig bestaan en als waarborg van verweer tegen machtiger talen moet worden beschouwd, dat is de ontwikkeling van een eigen letterkunde. Daartoe heeft het Negerhollands het nooit kunnen brengen, ook niet toen het door blanken in gewijzigde vorm werd gesproken. Het Afrikaans is er in | |
[pagina 286]
| |
geslaagd, omdat het spoedig zijn Kreools karakter heeft prijsgegeven en reeds 60 jaar na de stichting der volkplanting de taal van een eigen volk is geworden zonder ooit de verbinding met de letterkunde van Nederland, vooral met zijn Statenbijbel, te verliezen.
Wassenaar d.c. hessling | |
Aanhangsel (zie hierboven blz. 267 noot 2).Blz. 34. Bij de boeken die over St. Thomas en St. Jan handelen, moet men tans voegen: W. Westergaard, The Danish West-Indies under Company Rule (1671-1754), with a supplementary chapter (1755-1917), New-York, The Macmillan Company, 1917. De schrijver, van Deense afkomst, heeft dit uitvoerige werk (359 blz. 8o, versierd met veel kaarten en afbeeldingen), samengesteld op grond van uitgebreide studie der in Kopenhagen berustende archivalia. Zijn boek geeft een beeld van de politieke en ekonomiese geschiedenis, met tal van statistiese gegevens. Over de taal wordt echter zo goed als niets gezegd, hoewel van de Hollanders als kolonisten herhaaldelik gesproken wordt. Van het eigenaardig Kreools, dat eens de taal van alle inwoners was, rept de schrijver niet. Men kan hiermee vergelijken de zonderlinge omstandigheid dat een terecht beroemd Deens taalgeleerde, O. Jespersen, in zijn Language (Londen, 1921) een hoofdstuk aan de Kreoolse talen wijdt (blz. 216-236) en daarin wel van het Beach-la-Mar, het Pidgin-English, het Frans van Mauritius en het Chinook Jargon spreekt, maar met geen woord gewaagt van het Kreools dat op de tot 1916 aan Denemarken toebehorende eilanden werd gesproken; terwijl voor de bovengenoemde talen, behalve van 't Franse Kreools, heel weinig studiemateriaal ter beschikking staat, vindt men te Kopenhagen zelf een overvloed van gedrukte gegevens over het Negerhollands, en zal nadere mondelinge inlichting daar stellig van Denen die de | |
[pagina 287]
| |
eilanden bezochten te verkrijgen zijn. Hoe weinig de wetenschappelike waarde van het Kreools erkend wordt - en dat na Schuchardt! - toont ook het lijvige boek (811 blz., gr. 8o) Les langues du monde (Parijs, 1924), dat door A. Meillet en M. Cohen met medewerking van vele linguisten, is uitgegeven: twee bladzijden (blz. 559 en 560) zijn aan het vraagstuk, met inbegrip van de bibliografie gewijd. Blz. 27, noot 2. Lees: ‘de beschrijving van St. Thomas vindt men in het eerste deel, blz. 341-430’. Blz. 34. Fri is Negerholl. fraai (= goed) (Sch.)Ga naar voetnoot1). Blz. 58 noot. Schrap: ‘die in de 9de en 10de eeuw ont-ontstonden’. Vgl. G. Rohlfs, Griechen und Romanen in Unteritalien, Genève, Olschki, 1924. Blz. 110. De Josselin de Jong (Het Negerholl., blz. 62) heeft aangetoond dat van Name gelijk had: mi is copula geworden. Mijn § 62 moet dus in die zin gewijzigd worden. Blz. 130. Lees: ‘wanneer de vleugel van 't paarlhoen is gebroken’ (Sch.). Blz. 131. Lees: ‘iedereen vrijt zijn eigen vrouw’ (Sch.). Blz. 274. Bambaj is volgens Schuchardt met Focke uit Eng. by and by te verklaren. Het woord batterie voor stroop, op dezelfde bladzijde, wordt verklaard door een mededeling van Westergaard dat het kokende suikerrietsap over een reeks van drie of vier ketels wordt geleid, en dat dit stel ketels battery wordt genoemd. Ongetwijfeld is aan de naam van dit toestel de naam van de inhoud ontleend. Blz. 275. Carabeer staat voor Calabari of Carabari, naam van een Afrikaans negervolk (Sch.). Verwezen wordt naar Oldendorp, Geschichte der Mission enz., zie register aldaar. Blz. 280. Kabaen, slaapmat, is af te leiden van Sp. cabaña, stro en ontleend aan het Papiam., waarin men een strohoed sombree cabana noemt. | |
[pagina 288]
| |
Blz. 282 makaku betekent aap (Sch.). Blz. 283. Molee, beneden, is ontstaan uit Nederl. omlaag, in de dialektiese vorm omleeg (Sch.). Blz. 287. Stokoj is ongetwijfeld hetzelfde woord dat ik hierboven, blz. 283 (noot), heb verklaard uit Holl. versteken, dat als zich verbergen, zich verschuilen nadert tot zich verontschuldigen. In mijn aantekeningen bij de tekst door Schuchardt uitgegeven, heb ik het woord Powerdjack verklaard als identiek met polverduic (vgl. J.W. Muller in Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. XXI, blz. 317), doch de J. de Jong (Negerholl. Teksten, Index op pobidžak) toont duidelik aan dat het stokvis betekent; bij Oldendorp (blz. 260) had ik dit reeds kunnen vinden. Andere woorden door de Josselin de Jong tot helderheid gebracht, zijn: Bakafaal, naam van een straat op St. Thomas. Kab-uett, in de vorm kabwet en kawet door de negers vertaald met cart-whip, waaruit het is ontstaan; dus = zweep. Stibo is 't Nederl. stuiver, volgens de J. de Jong op St. Eustathius = cent (Amerik. cent), en op St. Thomas en St. Jan = geld in 't algemeen. Voorts maak ik van deze gelegenheid gebruik om een dwaze vergissing in mijn opstel Een Spaans boek over het Papiaments (Tijdsch. v. Nederl. Taal- en Letterk. LII, blz. 40-68) te herstellen: men leze op blz. 61 (17), 64 (23) en 67 (36), in plaats van twee, tien. Nog kan ik dankbaar vermelden dat ik, onder het nazien der proeven van het hier eindigend opstel, van de heer W.E. Kroon te Curaçao, behalve het reeds geciteerde Geambo bieuw, twee andere boeken (Dos Novela en Venganza di Amor) ten geschenke ontving. Een litteratuur begint zich te vormen. |
|