Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52
(1933)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Oude en nieuwe Middelnederlandsche fragmentenI. Roman van LancelotUit een niet meer nader bekenden band uit de bibliotheek van het Minderbroedersklooster te Münster i.W. zijn, reeds jaren geleden, voor den dag gekomen twee breede strooken perkament, dadelijk herkenbaar als vrijwel de geheele onderste helften van twee foliobladen, onderaan en links met zelfkant; rechts en bovenaan afgesneden, natuurlijk niet onberispelijk haaksch: gemiddeld 275 mM. breed bij 195 hoog; elke bladzijde met zwarten inkt afgeschreven en gelijnd over een breedte van 194 mM. - zoodat aan alle zijden een breede marge overblijft -, verdeeld in twee kolommen elk 90 mM. breed, medegerekend een aparte ruimte van 7 mM. weer in twee smalle kolommetjes verdeeld, het eerste voor de eerste letter van elken regel, het tweede als regelmatige tusschenruimte tusschen die eerste en de tweede letter; verder met 16 mM. tusschenruimte tusschen de twee kolommen. Het eene blad vertoont, van onder af geteld, 23 regels per kolom, het andere 22, mét de onderste uiteinden van eenige letters van een 23sten regel. Afgezien van een paar wormgaatjes en een paar andere gemaakt of veroorzaakt door den binder, zijn beide bladen volkomen gaaf; waar ze gevouwen geweest zijn, zijn ze lichtelijk vervuurd en heeft het schrift wat geleden. Deze bladen behooren tot een Middelnederlandsch handschrift van tamelijk groot formaat (op zijn minst dus 45 × 40 cM.), omstreeks 1350 geschreven met een duidelijke, vaste, regelmatige, eenigszins afgeronde gothische hand, klein en naar verhouding nogal zwaar; gerubriceerd met afwisselend blauwe | |
[pagina 290]
| |
en roode lombarden, drie regels hoog, de roode met paarse, de blauwe met roode arabesken versierd, die in de marge voortslingeren. De interpunctie bestaat alleen uit roode en blauwe parafen. De verkortingen zijn bijzonder weinig in getal: -ē = -en in slotsilben; en̅ = ende (voegwoord); het teeken voor -er- in vermaecte, bl. 2 a en in verloren, bl. 2 c; walew' = walewein; al het overige is zonder uitzondering voluit geschreven. Deze twee bladen bevatten een berijmden tekst, die zich zonder moeite laat identificeeren: het zijn fragmenten uit onzen zoogenaamden roman van Lancelot, en wel uit die gedeelten, welke als verloren gelden. Daardoor worden ze, al zijn het alles samen nog geen twee honderd verzen, belangrijk. Dat beide fragmenten van Walewein's avonturen verhalen, zal wel toeval zijn, want ze behooren niet tot bladen die onmiddellijk of spoedig op elkander volgen; integendeel, ze liggen ver uit elkander. Het onderling verband is door vergelijking met den proza-Lancelot, al wijkt deze hier en daar nogal sterk van 't berijmde verhaal af, gemakkelijk na te gaanGa naar voetnoot1). Het eene, dat dus ook het eerste blad heeten kan, valt midden in het avontuur dat Walewein, steeds op zoek naar Lancelot, overkomt in het woud van Brequehan: hij heeft afscheid genomen van zijn broeder Agraveim, met het zwaard dat hij van een hem verder onbekende jonkvrouw gekregen had, aan zijn zadel; doorkruist het bewuste woud en komt daarbij aan een ruime open plek, waar zeven wegen samenkomen, een ‘zevenweegschede’. Daar staan twee rotten speren en een rood schild; bij een daarvan zit een gewapend ridder, die dadelijk op Walewein aanstormt en dezen uitdaagt met hem te vechten tot wanneer al die speren gebroken zullen zijn. Walewein neemt de uitdaging aan; bij de vijfde ‘ronde’ licht | |
[pagina 291]
| |
hij zijn tegenstander uit den zadel, waarbij deze onder zijn schild zijn arm breekt en in zwijm valt. Walewein ‘beet van den peerde sonder beide’ en
Ga naar margenoot+¶ doe trac her walewein tswerd
ende dander lach alse die niet ne begerd
op te stane hem was so wee
hem dochte hine mochte niet mee
want hi hadde sinen arm te broken
¶ ende seide gi sijt wel gewroken
edel ridder ic beghere genaden
Ghi moget mj van den liue scaden
begerdijs ende ist v wille
Al sloegedi mj ic lage stille
Mi es te moede so onsochte
Al wildic vechten inne mochte
Doe seide her walewein ic late v leuen
wildi mj vwe trouwe geuen
te vaerne dar ic v hete
ende verlate v deser vete
dats te arturs houe ter coninginnen
So mogedi hene sceiden met minnen
Anders nemic v tleuen
¶ So wil ic v mine trouwe geuen
Sprac die ridder die daer lach
dat ic ne spare niet enen dach
| |
Lancelot del Lac, ed. Sommer, Dl. III, blz. 320, regel 7 vlgg.Lors descent mesire Gauuain si met la main a lespee et li cort sus. Mais chil ni met nul conroi a lui releuer. Ains gist pasmes moult longuement. tant quil reuient de pamison. si se plaint moult durement. et se lieue en son estant. Et mesire Gauuain reuient a lui et dist que se il ne se garde il le ferra. Et chil dist que bien le puet faire. car de soi desfendre na il pooir. Ainsi fait mesire Gauuain nen irois vous mie. Quar ie vous ochirai se vous ne vous tenes por outres. et chil si tient qui miex ne puet. Or me fianchies fait mesire Gauuain a tenir prison la ou ie vaurai. et il li fianche. Et mesires Gauuain li dist que par sa foi quil aille a la cort le roi artu premierement sans seiourner. et salues la roine de par .j. cheualier a qui ele fist ia demi seruice. si le peust | |
[pagina 292]
| |
bien auoir fait entier se ele volsist. Et si li dites fait il se ie venoie en lieu ie li gueredonroie demi gueredon. Et gardes fait il au cheualier sor vostre fiance que vous mon non nenqueres. Car ie ne voeil que vous en sachies plus. Mais quant vous aurois fait mon message. si ales au senescal de roestoc tenir prison. et dites a la dame de roestoc que ie loblioie au besoig au[s]si com ele fist moi. Ele ne autres ne men deueroit riens demander. [de ridder zal daarna gaan naar de vrouwe van Rostoc, en haar vertellen dat haar kampioen tegen Segurades haar vergeten heeft]
Ga naar margenoot+..............
dar hi den camp verwan
Jegen seguradese den starken man
Suldi v leueren gevaen
ende alse gi dat hebt gedaen
So gaet te haren drussate
ende groetene mj vtermate
¶ dat swerd dat hem hinc beneuen
dat hem die joncfrou hadde gegeuen
dat gaf hi den ridder ende hiet
of gi daer enigen ridder siet
te houe die estor es ghenant
So geuet hem in sine hant
ende of ghine niewer ne saget
Ic bid v dat gi om hem vraget
ende segt dat hem die ridder sent
dur sinen wille op .i. prosent
die seguradesse verwan
daer leghet uele dogeden an
¶ dit was die ridder die daer lach
ende die te voren op enen dach
tes coninc arturs houe was comen
ende dien gi mj horet nomen
Et li dites que ie sui chil qui venqui la bataille contre segurades. Et lors prent lespee qui a larchon de sa sele li pent si le tent au cheualier. et dist quil le doinst a hector de par lui. et li die que il merchie moult le senescal et lui de che quil furent si escuier a la bataille. Che fu li cheualiers qui parla a quincparcorentin et a la dame de roestoc ensamble le ior | |
[pagina 293]
| |
que hector mut en la queste de monseignor Gauuain. si li en cargia tout ensi com li contes deuisa la ou il parla a la roine. Apres li fist mesire Gauuain asteles de lespee au brac lier. Car che estoit li hons el monde qui plus en sauoit. Car il sen estoit maintes fois entremis que por soi que por autrui. si li lia et aparella moult deboina[i]rement. Et quant il lot atorne. si li demanda pourcoi il auoit iluec ches estaches mises et ches lanches apoies. Et il dist. sire iaim vne haute dame de chest pais si lauoie maintes fois damor requise tant com ie fui valles. Et ele dist que ia en sa vie escuier nameroit. que ele estoit dame. si seroit trop empirie. Et ie me fis maintenant faire cheualiers. si na pas encore .j. an. [Walewein gaat nu uitvorschen, waarom deze ridder die rotten speren op de zevenweegschede neergezet had? Het blijkt dat de ridder een jonkvrouw van hoogen stand bemint, die niet eer met hem wil trouwen, dan nadat ze andere ridders zijn dapperheid heeft hooren roemen:]
Ga naar margenoot+......... ghescien
van des males dat ic ridder ware
eer ic quame in hare gheuare
doe had ic auenture .i. stic
So verre ende so wortGa naar voetnoot1) dat ic
bet met hare was gehort
ende si verstont mine wort
bet dan si hadde gedaen
ende seide wildic anegaen
ene auenture ende beghinnen
daer mede mochticse gewinnen
In dien dat icse volbrochte
die auenture die si ane mj sochte
ende ic seide ic waers ghereet
Al te doene dat ic weet
dat si begerde in houescheden
doe hiet si mi comen hier ter steden
Hier vergaderen .vij. weghe
ende mochtic ghecrigen den zeghe
Jegen alle die gone die hier liden
entie om auenture riden
| |
[pagina 294]
| |
Mochtic dat ghelucke ghewinnen
dan alreerst soude si mj minnen
Et lors si le proiai. et ele me dist que encore ne sauoit ele mie que ie fuisse cheualiers. Mais quant ele auroit tant oi parler de moi as cheualiers que ie eusse faites des cheualeries. lors si seroit bien drois que ele mamast. Et ie me penai moult del bien faire tant que ie li pleuse. Et si fis tant que moult fu plus deboina[i]re que ele nauoit este par deuant et moult me fist bele chiere. Et lors li requis de samor. et ele me dist. quele me donoit samor par ensi que ie garderoie .j. mois la lande des .vij. voies. che est ceste lande. Et que ie me combatroie a tous les cheualiers qui i passeroient. et quant ie lauroie garde .vn. mois sans estre outres si seroit moie a mon plaisir. por ce auoie ie ches estaches ichi leuees et aportees ches lanches. Car len me tenoit au millor iousteor de cest pais. Or aues oi porcoi. Coment fait mesire Gauuain est che dont la lande des .vij. voies. oil sire sans faille. vees chi lentree de toutes les merueilles de ceste forest. el chief de cheste lande. et saurois me vous fait mesire Gauuain metre en la voie a aler en la terre de norgales. Oil sire fait li cheualiers moult bien. [Walewein laat zich nu den weg naar Norgales wijzen. De ridder helpt hem opstijgen en brengt hem aan de zevenweegschede. Daar gekomen, ontmoeten zij de jonkvrouw die een gebarsten schild naar het hof van koning Arthur brengt. Walewein ondervraagt de jonkvrouw:]
Ga naar margenoot+en[de?] g.........
ende wanen gi brinct desen scilt
ende waer gi vaert ende wat gi wilt
Si seide ridder gi sijt gaerGa naar voetnoot1)
Inne berechts v dit iaer
van al des gi mj vraget
ende of gi niet sijt versaget
ridet dane gi mj comen siet
Machlichte gi sullets weten iet
eer gi dane sciet met minnen
ende ic vare ter coninginnen
Arturs wijf op dese stont
| |
[pagina 295]
| |
doe seide die ridder diere was gewont
Joncfrowe dur v edelhede
doet wel ende laet mj varen mede
Goet gheselscap ende dachcortinge
behort wel te minen dinge
Ic ben gewont ende gram
Mi es lief dat ic an v quam
Nu laet ons varen onder ons beiden
tote arturs houe eer wi sceiden
dat v lieue moete ghescien
¶ ende si antworde hem met dien
Lors li aide mesires Gauuain a monter. si le maine au quarreforc des .vij. voies. Et quant il vindrent au quareforc si encontrent la damoisele qui vient a la cort le roi artu a tout lescu denfu. si li demande mesire Gauuain ou ele aloit. et ele dist que ele aloit a la roine genieure. a li damoisele fait li cheualiers blechies. au[s]si i vois ie. si vous ferai compaignie se vous voles. Et ie auroie moult grant mestier de compaignie et de solas. Et ele li dist que sa compaignie li plaist moult.
Het andere fragment verplaatst ons in het avontuur, uit het tweede boek van den proza-Lancelot, waarbij Walewein Sagremor bevrijdt. De held had weer eens afscheid genomen van zijn gezellen. Vier dagen lang reed hij door, bedroefd en verstrooid, zonder iets of iemand tegen te komen. Op den vijfden dag kwam hij voorbij het slot van Mathamas, die Sagremor gevangen hield. Mathamas stond aan zijn poort en groette Walewein, wat deze, die zóó slaperig was dat hij niet wist waar hij heen ging, niet hoorde. Mathamas, in de meening dat Walewein hem uit trots zoo schandelijk behandelde, ging zich wapenen en achtervolgde zijn beleediger, dien hij door zijn geschreeuw klaar wakker maakte. Ofschoon Walewein niet goed begreep wat Mathamas eigenlijk wilde, nam hij den strijd aan, lichtte zijn tegenstrijder weldra uit den zadel en steeg toen afGa naar voetnoot1): | |
[pagina 296]
| |
Ga naar margenoot+ende her walewein vermaecte hem thouet bloot
ende vander [co]iffien die was goet
ende van den helme diere op stoet
¶ doe riep mathamas genaden
Hem dochte [h]i was sere verladen
daer toe dwanghene die noot
ende seide ridder sladi mi doot
Inne hadde niet iegen v mesdaen
Ghi souts grote sonde ontfaen
Laet mj leuen dur onsen here
ende dur alre ridders ere
Der walewein seide hets omme niet
bi hem die hem crucen liet
Ic sal v hier ter stede doden
inne laets mj niet verbloden
Ic ben die v niene verdraghe
Ghine berecht mj des ic v vraghe
Ic bekenne v nv wel
Ghi hebt altoos gewesen fel
Jegen die te arturs houe behoren
Ghi hebt hier v lijf verloren
Inne late v niet ontgaen
Ghine segt mj of gi hebt gevaen
| |
Lancelot del Lac, ed. Sommer, deel IV, blz. 331, reg. 27.Si trait lespee del fuerre et cort sus a mathamas qui ia se releuoit si le fiert si durement qui[l] le rabat a terre. et li esrache le hea[u]me de la teste si felenessement ca poi quil ne li a esrachie le nes. si saine mathamas trop durement. Et mesires Gauuain li commande quil se rende ou il li copera la teste sans plus atendre. Et il iut grant piece a terre quil ne dist mot quar trop estoit angoisseus de chou que mesires Gauuain li auoit fait au heaume esrachier Et quant il fu reuenus et il uoit lespee sor sa teste si dist ha! sire cheualiers ne mochies mie. quar uous ni gaaigneres riens. Lors li demande mesires Gauuain comment il auoit a non. Iou suis fet il apeles mathamas. ha. fet mesires Gauuain vous estes cils chies qui saigremors et dodyniaus alerent querre a mangier por la royne. par mon chief iou vous ocirrai ou vous me dires chou que vous en saues.... [Sagremor. Walewein wil Mathamas het leven laten, als hij
| |
[pagina 297]
| |
zweert den gevangene vrij te laten. Mathamas zweert alles; beiden gaan in diens slot binnen. Daar waren 30 ridders, die hun heer gevangen zien]
Ga naar margenoot+ende worden op waleweine gram
ende begonsten hem felle cire togen
¶ Mathamas ne wildes niet gedoghen
dat men waleweine messeide .i. wort
ende haelde sagremore vort
die in vangenessen lach
Her walewein was blide doe hine sach
ende helden tale ende weder tale
onder hem lieden in den zale
ende vertrecten har couent
vor alle diere waren omtrent
Mathamas louede daer
ende seide hi soudt houden waer
dat hi te houe soude riden
ende langer niet onbiden
ende vertrecken daer tcouent
hoe dattene walewein daer h[a]dde ghesent
ende op welc .i. ghelof
¶ Doe rumede walewein dat hof
Met sagremore dien hi daer vant
Ende sette hem spel an hantGa naar voetnoot1)
hoe si lantslote hadden verloren
ende alsemen horde hier te voren
Quant cil de laiens sorent que lor sires estoit conquis si volrent core sus a monseignor Gauuain. mais mathamas lor desfendi sor les iex de lor testes. Et il estoient laiens .xxx. cheualier ou plus. si que Gauuain ni peust auoir duree. Et lors fist mathamas traire saigremor hors de prison. si le rendi a monseignor Gauuain. Et quant il le vit si li dist quil nauoit mie en trop male prison [este]. Et de che disoit il uoir. Car moult li auoit aidie la fille mathamas. et moult lauoit honore en sa prison. Et quant saigremors uit monseignor Gauuain si li fist moult grant ioie et il a lui. Et mesire Gauuain apele | |
[pagina 298]
| |
mathamas et li dist Sire il vous conuient aler a la cort le roy artu. et si vous metes del tot en sa prison de par Gauuain son neueu. [et dites a madame la roine que tot einsi ai troue sagramor li desree. et sele uos demande quil est deuenuz si porois dire quil est entrez en la queste de lancelot dou lac enpres les autres compaignons. et sans faille il auoit ia conte a sagramor la queste ou il estoient entre. et cil li auoit fet tout autretel seirement comme li autre compaignon firent] et mathamas dist quil le fera volentiers. Mais atant laisse ore li contes a parler de lui et daus tous et retorne a parler de hector dez mares. [Walewein en Sagremor zetten samen de queste voort. Nu wordt de geschiedenis van den goeden Hector weer opgevat. Reeds acht dagen dwaalde deze rond, zonder iets van Lancelot gewaar te worden. Den negenden dag komt hij voor hetzelfde vlondertje, waar Dodinel met zooveel moeite over heen gekomen was. Hector liet zich niet weerhouden]
Ga naar margenoot+hine wilde niet keren dur bloothede
hi was die hem niet veruaerde
hi beite neder van sinen paerde
want hi sach ouer twater staen
enen casteel wel gedaen
ende wilde weten die niemare
wiere in woende ende wes hi ware
Des so wilde hi nemen goom
ende bant sijn ors an enen boom
daer so liet hi staen sijn paert
ende ghinc ouer onueruaert
¶ Binnen dien hadde hi vernomen
enen ridder iegen hem comen
ghewapint op .i. starc paert
wat dat hi mochte tot hestore waert
ende hestor diene ghemoete
Harlijc andren niet ne groete
dan metten spere voren
die ghene hadde scire den slach verloren
¶ Hestor gheraectene so
den ridder dat hijs was onvro
ende keerde die voete opwaert
beide hi ende sijn paert
| |
[pagina 299]
| |
Ce dist li contes que quant hector des mares se fu partis de sez compaignons ensi comme li contes a deuise. il erra .iii. iors en la forest. vne heure auant et autre arriere sans auenture trouer qui a conter face Au quart ior li auint que ses chemins le mena a la planche ou dodyniaus li saluages estoit cheus en laigue Et quant il vint la si vit bien quil ne pooit par aillors passer que par illuec si descent. et atache son cheual a .j. arbre et dist que por la perte dun cheual ne laira il mie que il ne past outre. Car iou voi bien fait il que ceste plance ne fu pour el faite. fors por lez cheualiers errans deceuoir. Lors se met sor la plance moult hardiement et passe outre tous armes comme cil qui estoit tant hardis quil ne doutoit nulle auenture que il trouast ne quil ueist. Et quant il vint a la riue de lautre part. si vit le castel ou dodyniaus li saluages estoit en prison. Et il sadreche maintenant cele part. quar il y voloit herbergier. Et lors se regarde et uoit de laiens issir .j. cheualier arme de toutes armes. qui li acoroit lance leuee et li crioit quil se rende ou il morra ia. Mais hector ne sesmaie mie Ains alonge la glaiue et met lescu deuant son pis. Et quant il vindrent li vn pres de lautre. si li guenchi cil quar il ne losa atendre por ce que trop li sambloit fors. Et hectors si fiert celui si durement quil le porte a terre. puis traist lespee et le fiert parmi le heaume si durement que cil est si estordis quil ne set sil est iors ou nuis.... [Hector verslaat en onthooft den ridder; waarop een menigte anderen uit het kasteel komen]
Ga naar margenoot+Met bliscepen en[de] met reuele
Man ende wijf .i. groot getal
die hem vielen te voeten al
dat hi hem des duuels hadde verlaten
dien noit ridder ne conste gematen
daer si mede waren verladen
Si boden hestore ende baden
den casteel dien hi daer sach staen
ende seiden wilde hine ane vaen
Si soudene hem gerne op geuen
ende met hem leiden har leuen
Alse lange alse hi mochte gewaren
end se god wilde sparen
So wilden si hem in hulpen staen
| |
[pagina 300]
| |
ende seiden dat daer lach geuaen
een ridder die te arture behorde
doe gingen si wech metten worde
ende leden hestore daer binnen
Sien mochte hi den ridder bekinnen
die daer in vangenessen lach
ende teerste dattene hestor sach
was die een van den anderen blide
ende elc scoot an sanders side
Maintenant hauce hector lespee. si li cope la teste et maintenant uit issir del castel iusqua .xij. escuiers qui tot li chieent as pies. si le dient ha. sire beneois soies vous qui nous aues uengie del homme del monde. que nous plus haiemes. Or uenes aueques nous quar li castiaus est vostres dez ore mais. puis que vous en aues le seignor ocis. Et saciez quant cil de laiens en sa[u]ront la uerite. il vous ameront plus que se vous auies a cascun donne. .C. mars de fin or. Lors sen vont li .iiij. erranment el castel et content la nouele a tous qui moult lor plaist et moult en sont lie tot cil qui lo[i]ent dire. Si issent del castel et viennent a hector. et li amainent .j. boin cheual. si li donnent et puis lenmainent a force el castel et li dient quil remandra laiens auec euls. et sera deuls tous sires. Et il dist quil ne le seroit en nulle maniere. mais toutes voies le firent il desarmer et lenmenerent el maistre palais. Et lors encontre la damoisele qui dodynel auoit sieui iusqua la planc[h]e. et hector le salue et elle lui. Et elle auoit este amie au cheualier que hector auoit ocis. mais il estoit si traitres et si desloiaus quele ne lamast por riens. La nuit quant il orent mangie demanda la damoisele a hector dont il estoit. et il dist que il estoit de la meson le roy artu. par foy fait elle de chou mest il moult bel. Car aussi en a il .j. de la maison le roy artu chaiens. voire fet il amenes le auant si le uerrons. et elle le fait amener. Et quant hectors le uit si li cort lez bras tendus. si fait li vns lautre moult grant ioie.
[Dodinel doet nu Walewein verslag van zijn wederwaardig heden]
Rotterdam. willem de vreese. |
|