Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52
(1933)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |||||||||||||||||
Enkele betrekkingen tusschen het Nederlandsch en het SpaanschDr. Geers heeft op het 14e Ned. Philologencongres (April 1931) een voordracht gehouden over bovenstaand onderwerp, waarvan men een resumé vindt in de Handelingen blz. 43-45. Als aanvulling daarop diene het volgende, waaruit eveneens de wederzijdsche invloed op taal en letteren blijkt, uitgeoefend door de aanraking tusschen de Nederlanden en Spanje gedurende lange jaren in de 16e en 17e eeuw. In de Geuzenliederen wordt soms Spaansch gebrabbeld; zoo in no 7 bij v. Lummel (= no 8 bij Kuiper-Leendertz en II, 71 bij van Vloten): ‘ke marville’, ‘ke deablos’, Spa. ‘qué marvilla’, ‘qué diablos’. Naast de bij ons bestaande bastaardwoorden uit het Spa. baselmanis enz. staan de volgende aan het Nederl. ontleende woorden in het Spa.: birra, biara = bier, dat o.a. te lezen is in Fernandez Oviedo y Valdés' Historia de las Indias III, 136II; aguaitar, de wacht houden en guaita, wacht zijn er misschien viâ het Fransch guaiter, guetter gekomen; estocafis, estocafris, stokvisch, de Spanjaarden hadden hiervoor zelve twee woorden, ook samenstellingen (visch + stok) nam. pejepálo en bacalláo (ons bakeljauw, kabeljauw). De oorlog spreekt nog duidelijk in de uitdrukkingen ‘poder pasar por las picas de Flándes’ d.i. uitmunten, ‘poner una pica de Flándes’ d.i. iets moeilijks kunnen volbrengen, waarmee de uitdrukking ‘iemand een piekje zetten’, in Friesland bekend, misschien in verband staat; ‘saltar por las picas de Flándes’, alle moeilijkheden te boven komen. Frison = Friesch, maar vooral, mooi, groot paard, dat het Fransch ook kent, bij Rabelais bijvoorbeeld al. ‘Tener el mando y el palo’ d.i. het te zeggen willen hebben, is een hollandisme, beant- | |||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
woordend aan ons ‘paal en perk stellen’. Quevedo's bijvoeging ‘como los holandeses dicen’ in zijn La Hora de todos y la Fortuna con seso no 28 bewijst dit. De niet alledaagsche uitdrukking ‘vivir á la droga’ zal wel een zegswijze uit het soldatenargot zijn: leven van ‘drog’ (d.i. bedrog, Mnl. droch). Cambray, contray is kamerijksch doek, holanda is Hollandsch linnen, maar ook de daarvan gemaakte plooikraag, die wij Spaansche kraag noemen. Ruiz de Alarcón in zijn La verdad sospechosa noemt ze om de gelijkenis daarmee ‘Hollandsch gebladerte’, holandisca follaje’; de valona was de Waalsche, een eenvoudiger kraag. ‘Puntas de Flándes’ is de beroemde Vlaamsche kant; ‘música flamenca’ de oostersch klinkende muziek, die men nog wel in Madrid hoort, heet naar de uit Vlaanderen teruggekeerde soldaten, vaak Zigeuners, die in de 16e eeuw zulke muziek maakten. Mequetrefe d.i. onbeduidend mensch, doeniet, is een merkwaardig barbarisme: een samenstelling van elementen eener vreemde taal, die in deze taal zelve niet bestaat. Waarschijnlijk toch is er in te zien meke (d.i. make + trijfel (nog in het Vlaamsch = beuzeling, wissewasje.) Ook is aan Engelsch make + trifle te denken. Men kan er ook een koddige toespeling op ‘factotum’ zien, want niet voor niet legt Calderón den gracioso Clarín het woord mequetrefe in den mond (Vida es sueño II, 3), die zijn grotesk karakter meer dan eens toont in zijn woordenkeus. In later tijd is 't te lezen in Juan Valera's roman Pepita Jiménez (1874). De uitdrukking ‘feo como un demonio’ is gewoon in het Spa (vgl. Ital. ‘brutto come il demonio’). Misschien is de zegswijze ‘feo como Picio’, met 's duivels naam dus, die we o.a. lezen in P.A. de Alarcón's Sombrero de tres picos (1872) te verklaren uit onzen naam (Heintje) Pik, dien de Spaansche soldaten zeker wel gehoord hebben. Velicómen, dat Dr. Geers ook noemt, treft men bij Luis Velez de Guevara aan in zijn Diablo cojuelo tranco, 7 en bij Quevedo in zijn La Hora de todos no 40. Het beteekent glas, | |||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
schaal, maar was eertijds de wellekombeter, dien o.a. Kiliaen vermeldt. De Dui. vorm ‘willkommen’ laat vermoeden, dat het woord gehoord is uit den mond van Duitsche huursoldaten. Lanciskot, door Dr. Geers genoemd, dat ook in Covarrubias' Tesoro gevonden wordt, zou te verklaren zijn uit lanz (zie ben.) + het augmentatieve suffix -ote, dat ook pejoralief is. Dan is de beteekenis dus iets als ‘leelijke vent’. Ook wordt door Dr. Geers vermeld het woord pechelingue d.i. vrijbuiter, dat een verhaspeling zal zijn van den naam Vlissingen en oorspr. dus Vlissinger (zeeroovor) beteekend zal hebbenGa naar voetnoot1). Als pendanten van de brabbeltaal uit de Geuzenliederen zijn de volgende plaatsen uit Spa. schrijvers te noemen, echte staaltjes van het radbraken van het Hollandsch. In den Gids van Dec. 1930 wees ik op het woordje nite, dat in de daar besproken comedie van Lope de Vega twee gevangen genomen Vlamingen tot de Spanjaarden uitroepen en die ‘(dood me) niet’ of zoo iets zullen beteekenen. Tevens wordt t.a.p. wat Hollandsche brabbeltaal aangehaald uit Lope's El Asalto de Mastrique, waar een Spaansche juffer een Vlaamsche nadoet en napraat. Zij zegt ‘tu velferthine’ (je verdient 't), ‘dat wtghwiel’ (dat weet ge wel), ‘y it minhere’ (ja't mijnheer) en als haar gevraagd wordt, of ze haar minnaar ooit zal vergeten, is 't antwoord ‘Liver te sterven’. Een nog oudere plaats van nite is de 3e jornada (bedrijf) van Torres Naharro's (± 1517) Tinelaria, het ruwe stuk, dat een slemppartij weergeeft in de welvoorziene keukens (van hier de naam) van een kardinaal te Rome. Een Tudesco wordt beschuldigd een stuk vleesch in de mouw van zijn buis verstopt te hebben, maar hij roept uit ‘Nite carne y obbigot’ (Niet schape- en rundvleesch). Een brabbelwoord dat nog al eens voorkomt in het Sp. is | |||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||
‘Nitifeston’ = (ik heb 't) niet verstaan. Men leest het in een romance van Castillo Solórzano, waar het n.b. een Gavacho d.i. een bewoner van de streek der Gaves in Z. Frankrijk, in den mond gegeven wordt. In Lope de Vega's Caballero del Sacramento, acto II, lezen we het volgend tooneel. Crispín spreekt:
Luis vraagt, zeer verwonderd over dat voornemen, wát zul je zeggen? en dan zegt Crispín: ‘Niti fiston’. In zijn Los Melindres de Beliza maakt de Spaansche feniks er maar wat van. Carillo heeft twee gelieven elkaar zien liefkoozen en zegt:
In den Diablo cojuelo wordt in den 5en tranco een scheldpartij beschreven, waarbij een Franschman, een Italiaan en een Engelschman een Spanjaard erg uitmaken. De Engelschman zegt: Nitesgut español! Het zal wel geen Engelschman maar een Hollander of Duitscher geweest zijn, wiens woorden de Spaansche schrijver in brabbeltaal weergeeft: ‘Spanjaard, die voor niets goed is’. In het begin van het tweede deel van den Lazarillo de Tormes, waar deze zijn avonturen te Toledo vertelt, krijgt hij het aan den stok met Tudesco's over een centenkwestie; dezen | |||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||
schelden hem uit zeggende: nite, nite, asticot lanz! d.i. niet niet, hasz di(ch) Gott, vent! Het zijn weer Duitsche soldaten geweest dus. Lanst als verkorting van een lan(d)s(knecht), kennen we wel uit den Spaanschen Brabander en elders, ook uit Rabelais.
Groningen. g.a. nauta. |
|