Cornelis Tamesz. van Jisp.
In het voorafgaand artikel (blz. 242, noot 2) vraagt de schrijfster of Mr. Cornelis misschien dezelfde kan zijn als Cornelis Tamesz van Jisp uit Bredero's St. R. Neen, want de man dien Bredero bedoelde was niet iemand om zich als een gestudeerd persoon met den naam Cornelius te tooien, bovendien een specialist, één uit de dynastie der vermaarde, te Jisp werkzame ledezetters, over wie J. Honig Jz. Jr. in zijn ‘Historische, oudheid- en letterkundige studiën’ uitvoerig heeft geschreven.
Ik zeg ‘bedoelde’, want het is geenszins zeker, dat er een Cornelis Taemszoon geweest is. In de lijst op de grafsteenen te Jisp, komt hij niet voor. Er zijn nu (behalve die, dat Bredero zich vergiste), twee mogelijkheden. De oudste ‘leedsetter’, op de zerk Taemszoon zonder meer genoemd, gestorven in 1606 en zeker eer een broer dan, zooals Honig wil, de vader van den meer bekenden Willem Taemszoon kan Cornelis hebben gcheeten. Bredero liet in zijn stukken graag personen van een of twee generaties terug opduiken. Maar waarschijnlijker is het dat Bredero Willems schoonzoon Cornelis Jacobsz. Ploegh minder juist den achternaam van de beroemde Tameszoons heeft gegeven. In strijd met wat Honig schrijft, moet deze Cornelis wel degelijk de opvolger van Willem T. zijn geweest. Immers, zijn zoon Jacob Cornelisz Ploegh, ook als leedsetter vermeld, kan bezwaarlijk in 1613, bij Willems dood, reeds oud genoeg zijn geweest om de kunst van zijn grootvader te hebben geleerd - en deze kunst kon alleen door zien en oefenen worden verkregen. Waarschijnlijk is Cornelis niet te Jisp begraven.
Hoe de leedsetters werkten, kan men lezen in Cats' Trouringh ‘Gebreck genesen om een houwelyck te vorderen’ en in Soetebooms Zaanlandsche Arcadia, blz. 560. Van heinde ēn verre stroomden de patienten toe.
j.a.n. knuttel.