Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 51
(1932)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen onbekende Nederlandsche Cato-tekst, begin 16e eeuw.Van bevriende zijde werd mij gewezen op een Ned. fragment in de Rijks Univ. Bibliotheek van Rijssel. Daar bezit men twee verbonden blaadjes perkament van een onbekende Dietsche Cato-uitgave, die als opvulsel in een band waren gebruikt. Bij een afbeelding heb ik in Het Boek uitvoerig over de typografische zijde van het fragment gesprokenGa naar voetnoot1). Onder verwijzing daarheen zij 't voldoende hier te vermelden, dat het zeer klaarblijkelijk een druk is van Jan Seversz. te Leiden, te dateeren te eeniger tijd tusschen 1502 en 1524. Vergelijking met andere edities heeft verder uitgewezen, dat de bewaarde bladen het 2e en 5e zijn en dat een compleet exemplaar naar alle waarschijnlijkheid 6 bladen moet tellen. De bladzijde heeft 18 regels. Uit de drukkerij van Seversz. stammen heel wat soortgelijke perkamenten leerboekjes, vele Donaten, een | |
[pagina 197]
| |
Dominus quae pars, een Confiteor, voor 't meerendeel slechts als fragmenten tot ons gekomenGa naar voetnoot1). Belangrijk is de vondst vooral, omdat tot nu toe een Delftsche druk van 1613 de vroegst bekende Noord-Nederlandsche uitgave van de Dietsche Cato wasGa naar voetnoot2). Deze vertaling is gemaakt door C.A. Boomgaert en was reeds lang vóór de druk van 1613 aan Coornhert († 1590) bekend. Maar toch lag het voor de hand te vermoeden, dat ook vóór die tijd het boekje hier te lande gebruikt zou zijn. De twee verbonden blaadjes brengen er nu het zekere bewijs van. Nog meer dan elders hangt 't bij vlijtig gebruikte schoolboeken af van het gelukkige toeval, of er iets bewaard blijft en men kan veilig aannemen, dat van menige oplaag geen spoor tot ons is gekomen. Slordigheid, aangeboren vernielzucht en baldadigheid-uit-verveling der jeugdige gebruikers zijn bij-factoren, die aan leerboeken een kort bestaan laten. Het proefschrift van Beets over de Ned. Disticha Catonis blijft nog steeds de basis voor onze kennis der verschillende handschriften en gedrukte uitgavenGa naar voetnoot3). Wel is het in de loop der jaren hier en daar aangevuld, door De VreeseGa naar voetnoot4), door BoasGa naar voetnoot5), door GeerebaertGa naar voetnoot6). Dank zij de nauwkeurige beschrijvingen der uitgaven bij Beets was het mogelijk uit te maken, dat het thans gevonden, onbekende Rijsselsche fragment in samenstelling en vorm verreweg het meest overeenkomt met de Antwerpsche uitgave van Hieronymus Verdussen, | |
[pagina 198]
| |
in 1605 verschenenGa naar voetnoot1). Heel typeerend is b.v. de volgorde der Disticha in beide uitgaven (I, 1, 2, 3, 4, 5, 8 enz. en III, 17, II, 21, 17, 24 enz.), die aldus in geen der andere schijnt voor te komenGa naar voetnoot2). Wat woordenkeus betreft zijn de twee eveneens nauw verwant, al vertoonen ze hier en daar geringe verschillen. Er ligt dan ook een kleine eeuw tusschen beide. Heeft b.v. de uitgave van 1605 overalGa naar voetnoot3) ghij en u, die van Seversz. gebruikt nog de vormen du en dijn. Op enkele plaatsen, waar de latere uitgave (1605) klaarblijkelijk corrupte lezingen heeft, komen ze in die van Seversz. goed voor. Zoo I. 1 vrs. 2: ghebiede, bij Seversz.: bediede; I. 2 vrs. 2: be-erue, bij S.: bederue; II. 17 vrs. 3: ghelijdet, bij S.: glidet; II. 28 vrs. 3: gheclach, bij S.: ghelach; II. 29, vrs. 3: verwecket, bij S.: verwerket; III. 22 vrs. 2: Soo t' herte, bij S.: So there. Het kwam me niet ongewenscht voor de volledige tekst van het fragment, de eerste Noord-Nederlandsche editie, hier af te drukken. Het is mogelijk, dat er later nog eens een volledig exemplaar teruggevonden wordt, of wel een andere soortgelijke uitgave der 16e eeuw, die chronologisch een schakel vormt tusschen deze Leidsche en de Antwerpsche. Want dat Hieronymus Verdussen in 1605 de druk van Seversz., tachtig tot honderd jaren geleden verschenen, tot grondslag van de zijne zou gekozen hebben, is weinig aannemelijk.
Proloog (2 recto, met signatuur a ij). Die des wijsdoms wist meerGa naar voetnoot4)
35[regelnummer]
Dan enich man die leuet nv,
Hi hiet Catho, dat segghe ic v,
| |
[pagina 199]
| |
Hi hadde een kint, dat hiet also
Als hijt noemde, dies was hi vro.
Alst mitten kinde vvas vergaen
40[regelnummer]
Dat mocht onthouden ende verstaen,
Riep hi ende sprac te hem:
Men seyt, sone, dat ic ben
Wijs ende vroet, nv mercket an,
Ic sal v leren dat ic can.
45[regelnummer]
doen seyde hi ende began aldus:
Si deus est animus.
I. 1[regelnummer]
Nu mercket, soen, wat ic v gebiede
Ende vvat dat is dat ic v bediede,
Dats dattu di daer an sult keren,
dattu gode immer sult eeren.
I. 2[regelnummer]
Du sult morgens vroech op staen
Ga naar margenoot+Ende om dijn bederue gaen;
Men seyt, wie te langhe slaept,
Dat hem die slaep onduchtich maect.
I. 3[regelnummer]
Vvachti datmen niet en seyt,
Dat vele talen an di leyt;
want menigerhande tale
En voucht niemant goeders wale.
I. 4[regelnummer]
Sone, doet als die vroede doet
Die heuet ghestadighen moet;
Het is lachter dat een hier seghet
Dat hi ghinder niet en pleghet.
I. 5[regelnummer]
Anmercket niemens quade daet
want vele merkens is quaet,
Beide so en is man of wijf,
Die sonder sonde leet sijn lijf.
I. 8[regelnummer]
Geloeft niet als dijn wijf tonrecht
Claghet ouer dinen knecht,
want quade wiuen sijn ghenoech
Ga naar margenoot+Wanneermen di onrecht doet,
So bidt den rechter dat hi di
Doer dinenGa naar voetnoot1) dienste behulpich si.
| |
[pagina 200]
| |
II. 21[regelnummer]
Dat di in dronckenscap geschiet
Dat en latet ongebetert niet,
want daer of hier te voren
Vernoy is comen ende toren.
II. 17[regelnummer]
Als du hebst den cost meer
Ende terens dan du hads eer,
So spaer, want zaen glidet
Hauen diemen niet en midet.
II. 24[regelnummer]
Merck ewel dat di mach deeren,
Bewaert dat oftu moges beweren;
Hij is sot, die comen sijt
Dat ongheual ende niet en vliet.
II. 26[regelnummer]
Die vvat heuet dat hem becoemt
Hout hijt vvel, ic vvaent hem vroemt;
Hij is sot, die in sijn hant heeft goet
Ga naar margenoot+Ende leytGa naar voetnoot1) dat onder sinen voet.
II. 28[regelnummer]
Som wilen sulstu dijn goet
Sparen, als die vroede doet,
Die soucket altoos sulck ghelach
hoe hi mit eren leuen mach.
II. 29[regelnummer]
Du en sulst alleen niet ontslaen
Trecht dat langhe heeft ghestaen;
die verwerket sijn ghebuere
het wort hem dickent te zuere.
III. 1[regelnummer]
Sone, lere so in dinen sin,
dat daer vvone vvijsheit in;
die mit sonden leet sijn leuen
het is qualiken mit hem becleuen.
III. 22[regelnummer]
Sone, oftu vroet vviltste sijn,
So there in goeder maten dijn.
hi is sot, die tsijne verteert
Ende anden vreemden hem gheneert.
III. 22[regelnummer]
Lieue sone, vvacht v dies.
Ga naar margenoot+...........
's-Gravenhage, Maart 1932. m.e. kronenberg. |
|