Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 51
(1932)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bredaesche Almanac van Jan van VlietHet is bekend, dat Jan van Vliet (of: Janus Vlitius) o.a. ook heeft uitgegeven den Bredaeschen Almanac, einde 1663, zoogenaamd onder het pseudoniem Fobbe Korst, te Breda verschenen, zonder adres, maar blijkens de lettertypen bij denzelfden drukker(-uitgever?) als zijn 't Recht van Successie volgens de Costumen der Stad ende Lande van Breda, eveneens uit het jaar 1663. Al is er nu al herhaaldelijk over geschreven of gewag van gemaaktGa naar voetnoot1), het ‘nader onderzoek’ dat, volgens J.C.G. Boot, het ‘zonderlinge’ boekje verdiende, moet nog steeds gedaan worden. Al erken ik ten volle, dat dit een behartenswaardig woord was, toch is 't niet mijn bedoeling, dit onderzoek hier in zijn vollen omvang te ondernemen. Deze Almanac is nl. een nog nauwelijks bekende bron voor onze Middelnederlandsche taal- en letterkunde, en als zoodanig heeft hij voor ons beteekenis. Onze lexicographen hebben er nog weinig of geen gebruik van gemaakt. In de gezamenlijke Nederlanden zijn nog maar de volgende exemplaren gemakkelijk te bereiken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een exemplaar was in 't bezit van wijlen K. Stallaert. J.H. Hoeufft heeft drie exemplaren bezeten, waarvan één samengebonden was met Van Vliet's Quinquatrua BredanaGa naar voetnoot4); H.M.C. van Oosterzee bezat er een, gebonden achter J. van Oudenhoven's Beschrijvinge van het Landt van HeusdenGa naar voetnoot5); geen van déze twee exemplaren is tot nog toe weer aan 't licht gekomen. Er is wel reden om het boekje met eenige uitvoerigheid te beschrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als titelblad heeft het een losse kopersnede, 112.5 × 157.5 mM., van A. Santvoort, met de volgende voorstelling: Op den voorgrond van een groot plein staat een kramer, een gebaard man op leeftijd, met een breede bontmuts op. Voor zijn borst draagt hij, aan een over zijn hals geslagen riem, een rechthoekige teenen mand, tot boven toe gevuld met boeken, en daarom gestut door een stok met ijzeren punt. Vóór de mand hangt een papier met het opschrift, in groote en kleine Romeinsche kapitalen: FRIESKE spreeckwoorden. De kramer houdt daarenboven in zijn rechterhand een lange vaarboom, een ‘pinhaak’, zooals het in Vlaanderen heet. Hij staat, zooals reeds door Boot geconstateerd werd, op het Oldehoofster Kerkhof te Leeuwarden, met den onvoltooiden toren van Oldehove op den achtergrondGa naar voetnoot1). In den linkerbovenhoek van de plaat is een langwerpig schild geteekend, met het opschrift, in een 17de eeuwsche loopende hand: Bredaesche Almanac, | en Chronijck. Uit wat volgt zal blijken, dat de kramer met den Bredaeschen Almanac geenerlei uitstaans heeft.
Het boekje bestaat uit slechts vijf katernen:
Te beginnen met bl. A recto is het boekje gepagineerd: ‘1’ tot en met ‘28’. De inhoud is als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thans volgt een tweede losse kopergravure in twee compartimenten: boven, de graftombe der Nassau's te Breda, met den titel in een cartouche: CHRONIICK | VAN BREDA; onder: een gezicht op en van Breda, met het opschrift: breda. Ook door A. Santvoort. In sommige exx., t.w. in nrs. 3, 4, 8 en 10, daarachter een kaart van ‘T' Graefschap van Strijen Vervattende Het Oude Landt van Breda Cum Confinijs’; in andere, b.v. in nr. 3, de ‘Bandenrollen en Wapenen vande heeren van Strijen en Breda’; in weer andere, o.a. in nr. 8 en 10, 3 groote zegels van Breda met de contra-zegels. Alles door A. Santvoort. Er is mij geen exemplaar onder de oogen gekomen, dat álles heeft; aan Pinchart, naar het schijnt, welGa naar voetnoot1).
Elke maand neemt één bladzijde in. Bovenaan staat de Latijnsche naam; daaronder: de verschillende Middelneder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche namen, eenmaal, t.w. in Januari, met de toevoeging: ‘In de oude Mss.’; verder: de namen volgens ‘K. Karel de Groote’; de ‘Anglo-Sax.’ vormen; daarna vormen die voorkomen bij Beda, de Ratione temporis, een enkele maal die bij Adr. Junius, ten slotte de Grieksche namen. Daaronder twee kolommen. Rechts de eigenlijke almanak, waarin vermeld worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat niet het minst van al beteekent: Jan van Vliet noemt af en toe zijn bronnen. Zoo verwijst hij bij S. Amandus (6 Febr.) en bij het obiit van René van Nassau met de woorden: ‘Siet Chron.’, ‘v. Chron.’ naar zijn eigen Bredaesche Chronijck die op den almanak volgt; zijn wijsheid over ‘kopperkens-dagh’ (10/11 Jan.) bevestigt hij met de autoriteit van ‘Kil.’, wat volmaakt uitkomt. Bij een aantal feestdagen van heiligen volgt de afkorting ‘MS.’ of ‘Mss.’ t.w.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén maal staat er ‘Ms. vet’ = Manuscriptum vetus, t.w. 31 Juli Marthe Waerdinne Christi. MS. vet. Zooals men zien kan, zijn de opgaven ‘MS.’ tamelijk ongelijkmatig over de verschillende maanden verdeeld; in de maanden Januari, Februari, April, September, October zijn ze weinig talrijk. Toch bevatten ook die maanden allerlei ephemeriden, die ongetwijfeld aan dezelfde bron ontleend zijn, maar waar door de een of andere oorzaak de aanwijzing ‘MS.’ is weggebleven. Van Vliet geeft over déze bronnen niet het minste uitsluitsel. Toch hoeft aan de juistheid zijner opgave niet getwijfeld te worden: zijn ephemeriden zijn in honderden dietsche kalenders terug te vinden; zijn tekst is onberispelijk Middelnederlandsch, en wie er den tijd voor zou hebben, zou de door Van Vliet gebruikte handschriften zeker terug vinden. We zeggen handschriften. Inderdaad: Van Vliet móét er meer dan één bij de hand gehad hebben. Dat blijkt al uit zijn verkorting ‘Mss.’, dat geen los daarheen geworpen gezegde is: waar een alias vermeld wordt, moet elk aan een afzonderlijken kalender ontleend zijn, want ‘aliassen’ komen in de handschriften niet voor, m.a.w. iets als ‘S. Jan in der olie al. voer die latijnsche poerte’ is vrijwel een onmogelijkheid. Daarenboven geeft hij feestdagen op, die mét elkander in een zelfden kalender niet voorkomen; of andere, die in de Nederlandsche bisdommen niet gevierd werden, t.w. Fridelinus (= Fridolinus, 6 Maart), Armogastus (29 Maart). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zijner kalenders is wis en zeker er een van het bisdom Utrecht geweest. Dat blijkt uit de volgende feestdagen:
die in de bisdommen Kamerijk, Valencijn en Doornik geen feestdagen waren. Het moet zelfs een nogal sterk Hollandsch-Utrechtsch gekleurd handschrift geweest zijn. De vigiliedagen heeten geregeld boet-vast, wat een ‘Noordnederlandsche’ term is, die Van Vliet daarenboven nog verkeerd verstaan heeft, want hij verklaart het woord op 5 Jan., waar het voor 't eerst voorkomt, als ‘vastdag om te boeten’, in plaats van: geboden vastendag. Ook Marthe Waerdinne Christi behoort tot de ‘Noordnederlandsche’ terminologie, en is daarenboven een groote zeldzaamheid: in een honderdtal kalenders staat deze feestdag slechts vier maal op 27 Juli, éénmaal op 29 Juli, wat vroeger de officieele dagen waren, twee maal op 31 Juli. Een andere kalender, of een der andere kalenders van Vlitius is die van het Breviarium Romanum geweest, want voor 5 Aug. geeft hij op: ‘Maria ter snee al. nives Brev. Rom.’. Aangezien deze feestdag pas nà 1497 door de Kerk op dien datum vastgesteld werdGa naar voetnoot2), moet Vlitius een tamelijk jonge uitgave gebruikt hebben, waarschijnlijk een gedrukte: anders had hij er wel ‘MS.’ bijgezet. Een oogenblik konden we de hoop koesteren, althans één der door Jan van Vliet gebruikte handschriften reeds te hebben weergevonden. Hs. Brussel, Kon. Bibl. 12080 heeft hem nl. toebehoord. Het is een Middelnederlandsch getijden- en gebedenboek, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omstreeks 1485 in Zuid-Holland op perkament geschreven, met een Utrechtschen kalender, in een hoornen band uit de eerste helft van de 17de eeuw. Op bl. 1a staat de volgende eigenhandige aanteekening te lezen, die trouwens slechts een herhaling is van een andere op bl. 94a, ook van zijn hand, maar niet onderteekend: ‘N.B. Dit Gebeden-boexke is geschreven eenigen tijdt voor 't houden van 't Concilie van Constants, inden jaere 1414 gehouden; also hier inne gebeden wort om het bloedt Jesu Christi te ontfangen, als te sien is, p. 163, 191, twelck bij 't voerseide Concilie sess. 13. aen den Leecken verboden is. Dat de in deze aanteekening vervatte bewering onjuist is, doet voor 't oogenblik niets ter zake. Jan van Vliet heeft het handschrift verder voorzien van een aantal ‘philologische’ aanteekeningen, meestal woordverklaringen in 't Nederlandsch of in 't Latijn; bij psalmen, cantieken en hymnen zijn de nummers, resp. de bijbelplaatsen opgegeven, en bl. 14b schrijft hij: ‘Psalm. VIII. quem ex hoc Codice edidisse videtur A. Mijlius cap. 28. Ling. Belg. nisi hac variatione’, waarop dan bij zeven woordvormen de varianten van V.d. Mijle's tekst worden vermeld. Op achteraan door den binder bijgevoegde witte bladen staan: een overzicht van ‘Oude Spellingen der woorden’, een lijst van ‘Oude Duytsche Woorden’, een register van de ‘Psalmen Davids’ die in 't handschrift voorkomen; in den rechterbovenhoek van bl. 1a heeft Van Vliet nog geschreven: ‘Hagae 1656. | ƒ 2: -’ |, en ten slotte den kalender aangevuld met een groot getal heiligennamen. Daaruit blijkt genoegzaam, dat Vlitius dit zijn handschrift niet zonder ijver en aandacht heeft doorgelezen, maar tevens, dat zijn palaeographische en philologische kennis nog niet ver reikte. Zoo onderstreept hij, bl. 22a, waar in den tweeden regel staat: ‘mit smeer ende mit vetticheit’ het tweede mit, en schrijft in margine: ‘ruit i. roet’. De onderstelling lag voor de hand, dat dit handschrift voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bewerking van den Bredaeschen Almanac wel kon gebruikt zijn. Een nauwkeurige vergelijking van dezen laatsten met den kalender van het handschrift én met de bijvoegselen van Jan van Vliet toont echter overtuigend aan, dat zulks niet het geval is.
De tweede kolom van den Bredaeschen Almanac wordt telkens ingenomen door een gedicht, 30 of 32 verzen lang, waarin de teekens van den dierenriem van de maand worden aangegeven; de werkzaamheden, gewenscht in moes- en bloemtuin; wat men wél, en wat men niet eten zal. Het slot van het vers bij DecemberGa naar voetnoot1) doet denken dat Jan van Vliet zelf deze gedichtjes berijmd heeft. Nu staat boven het eerste dezer verzen het volgende bericht: ‘N.B. Dat d'Almanack, an. 1252. geschreven, op dese maend niet en heeft, als wel op de volgende. De Leser zij dan met het Latijn hier te vrede, dat ick oock uijt oude Mss: getrocken heb, dienende tot verklaringe van 't oude Duijtsch’. Deze niet overduidelijke mededeeling - want van een ‘almanack, an. 1252 geschreven’, is nog geen spraak geweest - is wel geschikt, om iemand nieuwsgierig te maken. Het heeft mij althans destijds zeer geïntrigeerd. Het leert ons:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inderdaad, aan het hoofd van elke volgende tweede kolom staan nu telkens een paar dieetregelen en recepten in zeer oud aandoend Middelnederlandsch, die dus door Jan van Vliet aan een almanak van 1252 zouden ontleend zijn. Dergelijke dieetregelen komen in later tijd veelvuldig in geneeskundige handschriften voor, en worden dan niet zelden, terecht of te onrecht, aan ‘Galienus’ toegeschreven. Nu zijn, aan den eenen kant, gedateerde litteraire teksten uit het midden der 13de eeuw niet zoo talrijk; aan den anderen kant, is het den tekst dezer dieetregelen, zooals ze daar gedrukt voor ons liggen, wel aan te zien, dat ze niet overal de ware lezing van het handschrift weergeven. Daarenboven is dat jaartal 1252 een twistpunt geworden. Boot, wien het blijkbaar ontgaan was dat de Middelnederlandsche dieetregelen aan een ander handschrift ontleend zijn dan de ephemeriden van den kalender, heeft er een ‘schrijf- of drukfout’ in gezien. J.F. Corstens heeft Boot onzachter dan beslist noodzakelijk was terecht gewezen, maar bleef de ‘schrijf- of drukfout’, zooal niet noodzakelijk, toch mogelijk achten. Ten slotte: telkens zijn er in dit proza rijmen te bespeuren; wellicht is de oorspronkelijke berijmde redactie nog iets ouder dan 1252. Dus, queritur: welk handschrift is dat? Op die vraag kunnen we het antwoord geven: Het is de Codex Junianus 83 van de Bodleian Library te Oxford, zooals ik reeds in Mei 1899 mocht constateeren. Deze codex is een handschrift bestaande uit twee gedeelten, die willekeurig samengebonden zijn. Alleen het eerste daarvan heeft belang voor ons. Het bestaat uit 4 katernen, waarvan het 1e en het 3e halve quaternen, het 2e en het 4e halve sexternen zijn; het allereerste blad is daarenboven weggesneden; alles samen 19 bll., 220 × 146 mM. De inhoud van dit handschrift is als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is bekend dat Jan van Vliet tot driemaal toe in Engeland is geweest, de laatste maal van Dec. 1660 af tot in den zomer van 1661Ga naar voetnoot1). Op déze reis vooral moet hij naar hartelust gegrasduind hebben in de handschriften van Franciscus Junius, die hem in de studie van het Gotisch, Noorsch, IJslandsch en Angelsaksisch had ingewijd. Den Codex Junianus 78, die een aantal Friesche teksten bevat en hem deswegen bizonder zal hebben geinteresseerd, heeft Vlitius blijkbaar te leen gehad, want hij heeft op het voorste schutblad geschreven: Beneficio Nobilissimi et Clariss. Viri Francisci Junii libro hoc utor 1660 Janus Vlitius. Getuigenissen van zijn ‘usus’ zijn talrijke aanteekeningen en opschriften van zijn hand, het geheele handschrift door verspreid. Bij dezelfde gelegenheid zal hij den Cod. Jun. 83 bestudeerd hebbenGa naar voetnoot2). De dieetregelen zijn geschreven in een kleine, fijne, duidelijke, sierlijke hand, ca. vier maal kleiner dan die van den kalender. Toch is het nauwelijks twijfelachtig, of kalender én dieetregelen zijn door denzelfden kopiïst geschreven: zie den vorm der g, de D van December in den kalender en die van 't dieet voor Juni, Juli en Aug. In elk geval, bij een m.i. té ver gedreven skepsis, zijn beide door een gelijktijdige hand geschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bewijzen: het gewoon gebruik van den halfuncialen vorm der d in beide; de vormen der hoofdletters, inzonderheid van E; die van e en w, enz. Dat Jan van Vliet dit zeer oude Nederlandsch niet zonder fouten heeft kunnen afschrijven, zal niemand verwonderen. Hij moderniseert zonder het te weten: jare > jair; deser > diser; isset > is et; schrijft wel eens een k voor een c; en̅ voor ī; o voor a (in solt); t voor r (sute > sure), V voor D (Vermanet > Der manet); ziet niet wat bijeen hoort: hert, en tunge > hertentunge; var ne > varne; vergeet een letter, zelfs éénmaal verscheidene woorden (Febr.). Een gesuscribeerde u en v had zijn zetter niet. Een paar maal wist hij er heelemaal geen touw aan vast te knoopen: wat bij hem inchaven is, luidt in 't hs. mʾchaten = muschaten: niet zóó vreemd, mʾ in 't corps van een woord is in Mnl. teksten buitengewoon zeldzaam; met verkortingen heeft hij 't wel meer te kwaad, b.v. laissce > lacrisse; hij leest in bestekel, in pl. v. lubestekel. Toch zal niemand hem deze onvolmaaktheid zwaar aanrekenen, vooral niet als men verneemt, dat Vlitius op niet minder dan vijf plaatsen het handschrift goed heeft gelezen, waar een onzer hedendaagsche geleerden het - niet goed heeft gedaan. Het is me nl. op 't laatste oogenblik gelukkig niet ontgaan dat deze dieetregelen reeds zijn gedrukt bij R. Priebsch, Deutsche Handschriften in Engeland, dl. 1 (1896), 314, die evenmin altijd een t van een r, een l van een lange s, weet te onderscheiden, door het niet oplossen der verkortingen zijn lezers voor raadseltjes plaatst die verreweg de meesten onder hen niet weten te ontwarren, uitroepteekens zet waar niet de minste reden is tot verwondering noch tot waarschuwing. Ik zeg dat alles niet, om een verdienstelijk geleerde en vakgenoot, noch om wien ook te kleineeren, maar als nieuw bewijs voor de bekende bewering, dat de Nederlandsche philologie over geen behoorlijk materiaal beschikt. Een nieuwe uitgave zal dus geen overdaad zijn, te minder daar onze lexicographie, zooals gezegd, den Bredaeschen Almanac nauwelijks heeft opgemerkt. Hermans heeft de Latijnsche én | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlandsche dieetregelen in het tweede deel van zijn Geschiedkundig Mengelwerk naar Jan van Vliet herdrukt; aan dezen herdruk heeft het Mnl. Wdb. vier aanhalingen ontleend: zie de artikels ladic, lacrisse, senep, wijnbere, en verwijst er naar op speenvarken. Stallaert citeert éénmaal den Bredaeschen Almanac in zijn Glossarium van verouderde Rechtstermen, dl. 2, blz. 180b, op maendach, voor verloren maendach, een citaat dat in 't Mnl. Wdb. uit Stallaert is overgenomen. P. Alberdingk Thijm heeft de dieetregels opgenomen in zijn Kalender en Gezondheidsregels (Gent, 1893), blz. 37-40 (en, de verkeerde lezingen van Jan van Vliet voor goede munt aannemende, van hoogst ‘geleerde’ ophelderingen voorzien), een werkje dat Verdam in de negende vervolglijst zijner ‘bronnen’ wel heeft opgenomen, maar uiterst spaarzaam geëxcerpeerd, de dieetregelen zelfs heelemaal niet. Woorden als anijs, bertram, busloc, gamandrea, enz. staan niet in 't Mnl. Wdb.; voor verschillende andere brengen deze dieetregelen nadere, zeer welkome bewijsplaatsen, ook b.v. voor alre daghe likeGa naar voetnoot1). Over de herkomst van het handschrift is niets met zekerheid bekend. Er is veel kans op, dat het zoo ongeveer op de uiterste grens van het Nederfrankische taalgebied geschreven is: zie hi maken (April); eiere sint gesunt (Nov.); der manet (Juni, Juli); der ogest (Aug.). Een merkwaardige vorm is faver, nog niet opgeteekend, naast fever, waarvan 't Mnl. Wdb. één voorbeeld kent onder het in 't Middelnederlandsch niet voorkomende feber. Een nieuwe nauwkeurige uitgave van de dieetregelen moge hier thans nog volgen. Daarbij zijn de verkortingen opgelost; de opmerkenswaardigste daaronder, die vorige uitgevers parten gespeeld hebben, zijn in de noten vermeld. Gesuscribeerde v, op de zetterij niet voorhanden zijnde, is door een gewone v vervangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dieetregelen uit Hs. Oxford, Codex Junianus 83, ao 1252.[Februarius]. In deser manet sal tu blůet laten bi den dume of ander medianen. drach oec enen warmen hůet. dat is dinen houede uele gůt. warmen win drinc gerne Hi suueret dine darme. Etes du ene sade ůpteGa naar voetnoot1) andere sade dat wert di alte siken dagen. Alant. ende muschaten.Ga naar voetnoot2) ende lacrissce. getemperet mitten wine. boten di des hůstes. De marte is so gedaen. du salt dines liues grote hůde hebben dan. Slap luttel. ende bade vele. Laet ne gein blůet. Ende of tu danne spies. hebbet alte spele. Sute dinc et. ende drinc suren win mitten alant. so můges tu gesunt sin. komin. ende peper saltu eten aller dagelike. Rute lathe. ende venecoel. ende eppe. gengevar. bertramGa naar voetnoot3). Lacrissce mit aller list. saltu eten. so heuestu in deser tijt behůden din lif. Aprille heuet vuele seden hi maken gerne den rede. Laet bloet gerne ander adere. dat wert di alte genaden. SopireGa naar voetnoot4) gerne in alten biren. dat weret di dat fauer. Slap genoch ende bade vele. Reineuan. betoniaGa naar voetnoot5) bevenella lubestekel. de worteleGa naar voetnoot6) alle si di wale bekomen. Nemes tu oec rureGa naar voetnoot7) binnen deser tijt. dat wart di alte gůde. Emmer in den Meie. sin gůt die weke eiere. du salt drinken alsen. dat wert di teGa naar voetnoot8) gude. Alle gůde wortele sin nu tidich. si helen di din lif. hertentunge met ysope et ende drinc sute dranc mit lacrisse ende mit anis aldus so heues tu di der colere geboet. Botere ende coil. gemaket mitter eppe si doin di den munt smaken. Et al dit selue weder de gicht. Der manet Junius nature spreket aldus. Drinc uastende den cvlen born. so wert din bloet gvt ende dunne. et den ladic. end busloc. de kerse is di ok gvt. Slape luttel ende bade alle tiit vro. aldus holdes tu din herte. Nie bier. ende nie mede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
si maken di den ride. ende dat fauer. it maket die ok de longen siec. dat maghdi werden leit. Du ne salt ok eten der melk niet. si ne si gesoden gode weit. Julius der manet wil hebben sin recht. drinc gamandream. et dille end eppe. end rute. isope is oec vele gvt. si verbliet di dinen moit. spec ende cluueloc maket di dine sinne gvt Affter sente MargrietenGa naar voetnoot1) dagh lates tu blout. dat mach di sere scaden. Suker ende muskaten. cedeware. ende rure. saltu eten. Dune salt eten negene musscle dat is di vele gvt. Der ogest is vele vreslike. hi maket siic beide man ende wif. Oftu willes gesunt sin. sone et niet enigh grot svin. Vermit den coil ende melk endGa naar voetnoot2) nie gar bier. want si maken di de longene siec. end seir Lat negen blot wake vro. dat is di vele gvt. Poleie ende wegebrede de salt du hebben gerede. ende van anderen gvden vortelen so varne di. so behaldes tu an deser tiit gesunt din lif. September de is gvt. du salt alle dage eten melc ende brot. so vele so it si. et gesoden peren dar bi. ende ander gvde vrůght. Ganse ne darftu niit vermiden. Dune salt dat niit vergeten. dune soles oec sinep eten beide mit vleische ende mit vische. [October.] In diser manet so sint alle dinc getidich. et winberen ende drine den most. behůde di weder den vorst. dat di niet calde ne werde. Ganse. speneverken. ende wilbratGa naar voetnoot3) et. et gerne gůt crut. drach immer mit ti gůt crut. Vns gebidet de Manet nouember. dat wi uns mitten clederen bewaren. dat uns de vorst nene moge scaden. Allerhande uleisch is getidich. sunder schapen ende bukken. Eiere sint gesunt. den senep salt tu oec niet uergeten. bade niet uele. ende lat blot. dat spien is di niet gůt. Gengevar. ende cidewaer. cinamomum et. dat is di gůt. nů ende ouer al dat jair. In decembri so is et winter. So laet an dinen houede blůt dat is di wer dat hovetswar gůt. Et alre hande sote eten. ende bade mitten steine. so bliuet din lif sunt ende reine.
22 Oct. 1931. willem de vreese. |
|