Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 51
(1932)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Bli(c)tri.Bli(c)tri, het woord ‘zonder beteekenis’ is in den laatsten tijd van beteekenis geweest, want er is heel wat over gedacht en geschrevenGa naar voetnoot1). Het is nu geen raadsel, ook geen hapax eirèmenon meer. Thans rest nog de verklaring, de etymologie, zoo men wil. Dat het een onomatopee zou zijn, kan ik niet aannemen, daarvoor is de logica, dunkt me, geen terrein. Ik meen de afkomst te kunnen aangeven, daarbij als uitgangspunt nemend, dat het een terminus logicus is. Vooraf ga nog iets ter nadere bevestiging van dit laatste. Het is wel bijzonder, dat de plaats uit het bonte werk, met den sprekenden naam Stromateis, van Clemens Alexandrinus, waar we het woord aantreffen, het fragmentarische 8ste boek (2de hfdst.) is, dat handelt over onderwerpen uit de logica, over de syllogismen; ik leg hier, met het oog op wat volgt, den nadruk op. Wat staat er?... ‘of is een naam soms οἷον περ τὸ βλίτυρι ϕωνήμενον οὐδὲν σημαίνουσα?’ En hoe staat het met enkele bewijzen uit Galenus, den grooten Pergamener, archiater als Hippocrates? Galenus heeft ontzaglijk veel geschreven over geneeskunde, ja, maar ook over philosophie en logica. Zeide hij niet en heeft hij niet in een mooi betoog uiteengezet ‘dat een goed medicus ook een wijsgeer is? En is hij volgens velen, vooral volgens de Arabische geleerden, niet de vinder van de vierde syllogistische figuur, de Galenische? Herhaaldelijk merken we in zijn medische werken, dat hij vol was van de logica. Zoo b.v. in zijn περὶ διαϕορὰς σϕυγμῶν. Als hij, 3de boek, cap. 4, vertelt wat de hoog door hem gewaardeerde Archigenes van Apameia | |
[pagina 156]
| |
(† 117) over den polsslag zegt, dan schrijft hij: de naam doet er niet toe (Shakespeare's what's in a name is dus al oud), die komt er niet op aan ἀλλὰ ϰαὶ τὸ βλίτυρι ϕασὶ ϰαὶ τὸ σϰινδαψός πολυτελῶς ἄσημά ἐστιν. En in het beroemde boek over therapie, meestal aangehaald als Medendi methodus, lezen we aan het eind van het tweede boek, dat evenals het eerste, nog al polemisch is (tegen den kwakzalver Thessalus van Tralles, die onder Nero leefde): zeggen de woorden dier en ziekte U dan niets, evenals het blituri en skindapsos? En nu nog een geheel nieuwe vindplaats van ons woord, ook al weer, en dat is van belang, in verband met de logica. Zij staat in een Spaansch boek uit den tijd van Wolff en Deken, waarvan ze zeer wel kennis hebben kunnen nemen, omdat het (in 1773) vertaald is, tweemaal in het Engelsch (te Londen en te Dublin) en ook in het Duitsch (te Leipzig) en het, als ik me niet vergis, wel naar den geest en naar den smaak van deze dames geweest is. Het maakte geweldigen opgang en heeft zelfs de groote eer gehad gelijk gesteld te worden met den Don Quijote, wat heel wat zeggen wil. Ik bedoel Historia del famoso predicadór fray Gerundio de Campazas, alias Zotes, ten name van den licenciaat Don Francisco de Lobon de Salazar, maar inderdaad van den Jezuïetenpater José Francisco de Isla (1703-1781), den man, die Le Sage's Gil Blas in het Spaansch vertaalde om die roof aan zijn land terug te geven, naar hij zei. Het eerste deel is van 1758. Het is een satire als Don Quijote en heeft ten doel den inhoud der preeken en de manier van preeken in Spanje te hekelen en zoo te verheffen. Natuurlijk heeft de geestelijkheid het hard te verantwoorden en - let wel - ook de scholastieke logica en dialectiek, - die in de 18de eeuw in Spanje nog in haar ouden vorm schijnen te hebben gebloeid. De Inquisitie verbood het boek van el padre de Isla (1760) en dit heeft gemaakt, dat de Societeit van Jezus er niet veel pleizier van gehad heeft. Toch heeft Gerundio succes gehad, | |
[pagina 157]
| |
er werd zelfs van Gerundianisme en van Gerundiano's gesproken. Campazas is een plaats in Noordelijk Spanje ‘niet zoo groot als Madrid, Londen, Parijs of Constantinopel, maar dat was haar schuld niet, er was anders ruimte genoeg omheen en een rivier deelde haar, als vele wereldsteden, in twee stukken’. Daar woonde de boer Anton Zotes (= Zot), ‘de Rijke’ bijgenaamd, die geestelijke had zullen worden, maar toen het zoo ver was, kwam verzet daartegen van zeker meisje - er liepen ook al geruchten - en het gevolg was, dat Anton, op een keer naar de kerk ging, niet om te zingen in het koor of bij het altaar, maar om te trouwen met zijn buurmeisje, een oude schoolvriendin, Catanla Rebollo. Een zoon werd geboren ‘como unas flores’, als een bloem, die Gerundio zou heeten. Hij was knap van verstand, voorlijk zelfs, want reeds vroeg verried hij aanleg voor prediker, zoodat zijn bestemming was fraile te worden. Wat de jonge monnik als novicius leert, geeft den schrijver van het boek reeds alle gelegenheid de school en wat men er leerde over den hekel te halen en dit geschiedt wederom als Gerundio na zijn noviciaat de ‘artes’ gaat studeeren. Hier zijn het de ouderwetsche methode en de paedagogische opvattingen, die danig onder handen genomen worden en wel op burleske wijze, á carcajáda d.i. om te schaterlachen, zegt een Spaansch geschiedschrijver. De leermeester van den jongen theoloog en filosoof, lector fra Toribio, is een scholasticus in merg en been, die steeds en overal den logischen redeneertrant te pas brengt; hij weet dan ook alle haarklooverijen en de dwaaste vragen door zijn syllogistiek en sofisterijen op te lossen, maar als ‘Blictiri de terminus is, dan wordt hij als een bezetene (era cosa de espiritarse’, Libro II, cap. 1). M.a.w. dan stond hij tegenover iets ongerijmds, onmogelijks. Ziedaar ons ‘bliktri’. We zien, dat de Isla ‘blictiri’ een terminus noemt; het is geen geworden, levend woord, maar iets gemaakts, een term, | |
[pagina 158]
| |
modus of formule, die als memoriaalwoord gebruikelijk was - naast tientallen andere - in de scholastieke logica, speciaal in de syllogistiek, op den grondslag van Aristoteles'. Organon. De beoefenaars kwamen door reeksen van zulke ezelsbruggen (zie dit Tijdschrift 37, 75), figuren geheeten, hun geheugen te hulp bij 't zoeken der syllogismen. Op de klinkers vooral kwam het aan: Asserit a, negat e, verum generaliter ambo,
Ik herinner aan de uit de literatuur (Rabelais, Montaigne, Molière, Lope de Vega, Espinel) zeer bekende reeks ‘Barbara, Celarent, Darii, Ferio’ die van zooveel beteekenis waren voor de leerlingen der filosofie en wel door hun a, a, a; e, a, e enz., die hun den weg wezen. Zoo kon bli(c)tri (en zijn varianten) met zijn i's als symbolen wijzen op iets onmogelijks, iets onbegrijpelijks, nonsens, want een syllogisme met twee particuliere premissen (met het symbool i dus) geeft - zoo had Aristoteles gedecreteerd - geen behoorlijk besluit en men heeft zich daaraan gehouden. Locke was een dergenen, die er tegen opkwam in zijn Essay on human understanding (1690) IV, 17 § 8. Het is nu wel duidelijk, dat het beter is van verklaring van ‘bli(c)tri’ te spreken dan van etymologie en ook heeft het woord meer een bedoeling dan een beteekenis. Ten slotte de varianten. Deze behoeven geen zorg te baren bij dit kunstwoord, de een liet er wat af, de ander voegde er wat bij, als de i's maar bleven. De veranderingen ook in de andere termini waren vaak willekeurig. Naast baroco vinden we fakoro en Molière, die baroco heel goed kende, maakt er, in zijn Le mariage forcé, balordo van, voor bokardo zien we ook dokamo, voor het welbekende baralip(ton) vindt men bramantip, bamatlip enz. Blitèri, dat Du Cange vermeldt in zijn Gloss. Graecitatis staat bij Crusius 99, d.i. den Tübinger professor Martin Kraus († 1607), in de aanteekeningen bij een brief van den exarchprotonotarius Theodosius Zygomalas over het beleg van Con- | |
[pagina 159]
| |
stantinopel in het werk Turcograecia (Bazel, 1584). Het kan dus best een verschrijving von blitiri zijn. En blituri staat in klank al heel dicht bij blitiri. En nu nog de vorm met k (c). Men zou die kunnen verklaren uit den invloed van het Middeleeuwsch Latijn blictrum, zoodat blictri een compromisvorm uit blitri en blictrum zijn zou. Dit laatste beteekent ‘bierschuim’ en figuurlijk ‘schuim’ d.i. ‘niets’, ‘larie’, men zie Schmeller, Bayr. Wtb. (I, 455) en het Donum natal. Schrijnen (blz. 583); maar Du Cange rept niet van die voor ons zoo noodige afgeleide beteekenis. Er is echter een andere m.i. betere verklaring, die in ons betoog heel mooi past. Er zijn nam. in de symboliek der syllogismen ook medeklinkers, die beteekenis hebben o.a. de k, die een ‘reductio ad impossibile’ aangeeft. Misschien heeft de k van ons woord ook die bedoeling. Gaarne breng ik de redactie, in de eerste plaats Dr. de Vreese, mijn dank voor enkele, door haar verbeteringen geachte, wijzigingen.
Groningen. g.a. nauta. |
|