Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 51
(1932)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
J.B. Houwaert en O. de la Marche.Terecht heeft de XVIde eeuw op bibliographisch gebied de laatste jaren de algemeene belangstelling gaande gemaakt; voor den geschiedschrijver onzer letterkunde is ze echter nog in vele opzichten een braakliggend veld gebleven. Al is dit tijdperk voor Zuid-Nederland geen glansperiode, toch is het interessant verband tusschen litteraire modes of voortbrengselen van dien tijd en die van een vroegere periode - zelfs van elders - te vinden. Zoo werd er o.a. tot hiertoe nog door niemand gewezen op den invloed dien de vijftiende-eeuwsche dichters van het Bourgondisch hof op de literatuur onzer Nederlandsche XVIde eeuw hebben uitgeoefend. Naast P. Michault en zijn vertaler C. Coellin heeft men daarvan een typisch voorbeeld in den Chevalier délibéré van Olivier de La Marche en den Generaelen Loop der Werrelt van den Brusselschen rijmer J.B. Houwaert. In allegorischen vorm vertelt O. de La Marche zijn reis met Pensée door het bosch van Atropos (la grant forest Atropos). In de kluis van Entendement, die hem rondleidt in het Cloistre de souvenance - een soort museum voor criminologie - wordt hij gewapend. Hij levert een gevecht tegen Aige die hem uit Terre amoureuse dringt, uit het Val de mariage houdt en hem terug drijft in het Forest de temps perdu. Na allerlei avonturen komt hij bij Fresche memoire die hem door een groot fantastisch plein vol graftomben leidt, en daarna tot bij een strijdperk voert, waarin hij juist Philips van Bourgondië ziet vallen onder de slagen van Debile, waarna Accident Karel den Stoute en Maria van Bourgondië neervelt. Hij ook wil in het krijt treden maar de kamp wordt door Atropos geschorst. In den grond is het dus eenerzijds de schildering van den physischen dood onder den allegorischen vorm van een strijd | |
[pagina 50]
| |
tusschen den mensch en de verschillende handlangers van den Dood, anderzijds het oproepen van vergane grootheden bij het doorloopen van een uitgestrekt doodenveld. Houwaert's Generaelen Loop der Werrelt telt zes boeken: 1. De Wereltlijcke triumphe der Planeten. 2. Den lastighen strijt der Menschen. 3. Den vreesselijcken camp der doot. 4. De loffelijcke memorie der afflijvighe. 5. Het ghelucksalich Palleys der deught. 6. De persuasie tot de eeuwighe salicheyt. In het voorwoord van den ‘Drucker tot den Lesers der Lieflijcker Poesie’ in de uitgave van 1612 uit zich de uitgever W.J. Stam als volgt: ‘Ick vertoone u (Waerde Liefhebbers) een nieu Boec / van den Edelen Heere Ian Baptista Houwaert beschreven: niet nieu ten aensien der Materie / en des Auteurs / nochtans nieu / om dat t'selve noyt / voor desen aen den dagh en is gecomen / ende gelijck het was geschapen / noyt en soude gecomen hebben / ten ware / ic wonderlijck totte Copie / deses soo uytnemenden Werckx ware gheraeckt’Ga naar voetnoot1). Een van Houwaert's onbetwistbare bronnen was dan ook ‘Le Chevalier délibéré’ van Olivier de La Marche. Het tweede boek van zijn zesledig werk: nl. Den lastighen Strijt der Menschen levert genoeg sporen van zijn galante vrijbuiterij in O. de La Marche's werk. De ‘Inhoudt van t'weede Boeck’ geeft Houwaert zelf op in een inleidende strophe: Hoe de mensch naer dat hy heeft ghevveest verdooft,
Van nature en d'vvalinghe hem can bevryen,
Door dat hy reden verstant en gratie ghelooft,
En hoe hy gheduerelijck moet strijen,
Teghen sonden vleesch VVerelt satan zijn partye,
Sal u t'navolghende boeck belyen.
Eigenlijk is het dus een schildering van een echt zestiendeeeuwsch motief: den geestelijken kamp van den mensch. Het feit, dat Houwaert hier, zooniet als punt van uitgang, dan toch | |
[pagina 51]
| |
als vaak gebruikte bron een allegorische uitbeelding had van het stervensmoment bij O. de La Marche onder vorm van een kleurrijk toernooi, verklaart hoe vooral in het tweede gedeelte van zijn visioen die geestelijke beteekenis van den kamp van den mensch tegen de machten van het kwaad ontaardt in een schildering van den strijd tusschen den mensch en de trawanten van Atropos, den lichamelijken dood. De tweeslachtigheid van dit deel van Houwaert's werk: d.i. eenerzijds zijn beoogde allegorische uitbeelding van den geestelijken kamp van elken mensch tegen zijn driften en de boosheid der wereld in het algemeen, en anderzijds de schildering van den natuurlijken physischen doodsstrijd, tot dewelke zijn eerste ontwerp zich ontwikkeld heeft, vindt men reeds bij O. de La Marche zelf. Immers het laatste hoofdstuk, dat een soort aanhangsel vormt, draagt den titel: ‘Comment Entendement enseigne lacteur a se conduire et faire ses armes. Et comment il se doit armer et parer’. - Dit natuurlijk met het oog op de geestelijke overwinning die de Christen behalen moet. Vaag herinnert het huis, ‘t'logijs van achterdincken’, waarin de mensch de eerste nacht met Reden en Verstand toevlucht zoekt, en waarin hij 's anderendaags in de kleine kapel bidt en Penitentie en Oratie ziet, aan de kluis, La demourance de raison, met het kleine heiligdom er naast: En une petite chapelle
Moult deuote plaisante et belle.
La ie feiz ma deuocion
Deuant lautel qui fut pare
Dung drap de satisfaction
Armoye de contricion
Penitance lauoit ouureGa naar voetnoot1).
Daar krijgt Houwaert's ridder van Penitentie zijn geestelijke wapenrusting: de helm der wijsheid, oft in t' latijn Pru- | |
[pagina 52]
| |
dentia... ghenaempt, het pantser der rechtveerdigheid, t'corselet van hope, de schee der waerheyt, als zwaard: Gods woord, de Lance van vast betrouwen, de Bokelaer, gheloove genaempt, een Masse van Sterckheyt, een Gordel van Middelmate, twee Hantschoenen van Charitate, een paer Leirssen, ghenaempt Diligentie, een veldteeken d'welck wit was, root en groene als teeken van standvastighen opinioene. Daarnaast legge men eens bij O. de La Marche de wijze raadgevingen van Entendement voor den geestelijken strijd van den mensch. Il te fault auoir Repentir
Larmurier de diuin desir.
Pieces si sodes te fera
De tel art et de tel trempure
Que vice ny attachera
Ne iamais pechie ny prendra
Pour faire sur ton corps greuure
Ung harnas te fault de mesure
Fait dacier de ferme propoz
Damer dieu / et ce ie te loz.
De force prens tes brasseletz
Que lon dist magnanimite
Et pour estre prompt en tes fais
Auoir te conuient ganteletz
De charitable voulente
Dung bacinet soiez arme
Fait des mains de dame attrempance
Qui vault plus que lomme ne pense.
Cuissotz braconniere de maille
Te fault de chastete parfaitte
Et a fin q[ue] lomme mieulx vaille
Auoir te fault et ny fais faille
Greues de bonne labeur faitte
Et pour faire chemin et traitte
Soleretz te fault une paire
De diligence de bien faireGa naar voetnoot1).
Tegenhangers echter van den allegorischen kamp van den | |
[pagina 53]
| |
mensch tegen de Wereld, het Vleesch, de zeven hoofdzonden, de vier wraakroepende zonden, de zes zonden tegen den H. Geest, Satan en zijn trawanten, die Houwaert hier schildert, maar pas in het vijfde boek, nl. ‘Het ghelucksalich Palleys der deught’, verklaart, zijn bij O. de la Marche niet te vinden. Bij de benaming van het paard ‘ghenaempt Pijne’ waarop ‘Aenstoot’ hem tegemoet rijdt, denkt men aan de uitbeelding van ‘L'aige’ bij O. de la Marche: Il estoit arme de trauel
Et son cheual sappeloit PaineGa naar voetnoot1).
De grootste gelijkenis echter vindt men in beider schildering van het laatste toernooi hetwelk Houwaert beschrijft in zijn derde boek: ‘Den vreesselijcken camp der doot’. Op zijn paard ‘goeden wil’, - bij O. de La Marche heet het ‘Vouloir’ - komt Houwaert in een groot ‘bosschage’ aan tot voor de kampplaats: In den inganck van t'perck stont eenen Piroen /
Daer in roode letteren op stont gheschreven /
Alle die comen in dit regioen /
T'sy tot van tijen oft op wat saysoen /
Daer Atropos aff is Gouvernante verheven /
Die moeten hier al t'samen laten haer leven /
Want dit is de valle der consummatie /
Dit is de haven daert al compt in sneven /
Daer alle Menschen eynden haer navigatie /
Dit is t'slot van t'swerelts dominatie /
Dit is het perck daer alle u voorsaten /
Ten eynde sonder uytstel oft appellatie.
Hebben moeten stryen en haer leven laten.
* * *
Accident cranckheyt en executie /
Sijn de dry Capiteynen diet hier al beslichten /
En die explooteren Atropos resolutie /
Al die weygheren te betalen haer contributie /
En al die hun teghen haer hoogheyt oprichten /
| |
[pagina 54]
| |
Die moeten teghen accident hier vichten /
Als hy faijlleert compt cranckheyt in de bane /
Die niet teghenstaende beternisse oft verlichten /
Die somtijts den strijt verachteren soo pijnt te slane /
Dat daer een jeghelijck ten lesten moet ane /
En executie brenghtse om den hals /
Al die oyt plochten haer vonnissen t'onfane.
Sonder aenschou oft sy te recht zijn gevvesen oft valsGa naar voetnoot1).
Dat heet bij O. de La Marche, die vroeger al ‘la grant forest Atropos’ vermelddeGa naar voetnoot2): Ung perron deuant la closture
Trouuay / a grans lettres dorees
Qu iay telz paroles trouuees.
Cy fine le chemin mondain
Cy fine la sente de vie
Cy se fiert le pas inhumain
Dont Atropos iuge soudain
A le pouoir et seignourie
Nulz ny entre qui ne desuie
Deux champions a si tresfors
Quilz ont tous ses ancestres mors.
Accident combat le premier
Pou en attaint qui lui eschappe
Sil fault lors vient le grant murdrier
Debile / prince dencombrier
Qui tout occist et tout attrape
Riens ny vault cuirasse ne chappe
Vecy la mortele aduenture
Ou prent fin toute creatureGa naar voetnoot3).
Beiden schilderen dan de menigte die het krijt omgeeftGa naar voetnoot4), de aankomst van Atropos met haar gevolg. Die allegorieën van allerlei begrippen zijn zoo ingewikkeld en van nature zoo on vast, wijl ze willekeurig gekozen werden naar aanknoopings- | |
[pagina 55]
| |
punten van bijkomstig belang, dat de afwezigheid van een strak doorgevoerde transpositie bij Houwaert geen afbreuk kan doen aan de zekerheid dat hij bijna slaafs afhankelijk is van O. de La Marche's werk. Bij Houwaert rijden in Atropos' gevolg twee vaandeldragers: Consummatie en PersecutieGa naar voetnoot1), die bij O. de La Marche eenvoudige hellebaarden waren die Debile droeg:
Lors saillit de son pauillon
Debile portant deux guisarmes
Lune fut persecucion
Et lautre consommacion...Ga naar voetnoot2).
De herauten ‘Force en Bedwanck’ roepen niet alleen elkeen ten strijd, maar ook voegen ze er onmiddellijk aan toe: dat niemant hoe neder oft hooghe ghequalificeert
D'een d'ander en souden doen assistentieGa naar voetnoot3).
Wat O. de La Marche in een strophe vastlegt:
Voulente en la place sault
Et fist cris par toute la lice
Que nulz par signes bas ne hault
Nauantagast en cest assault
Sus paine quon ne le punisse
Puis a fin que tout se fournisse
Il cria laissiez les aler
Chascun pense de se monstrerGa naar voetnoot4).
In Atropos' hofhouding prijkt nog: ‘Overlast’ als ‘Mareschal’, en ‘Vreese’ met het ‘seghel van swaer benouwen’. In dit verband kan men bijna strophe naast strophe zetten: De Mareschal van Atropo die groot van bestier//was/
Die was Overlast ghenoempt soo ick heb' onthouwen/
In d'aensien docht my dat hy wreet en fier//was/
Noch sagh ick dat Vreese die cancellier//was/
| |
[pagina 56]
| |
Die den seghel droegh van swaer benouwen/
Het staketsel en lysten waren van eender vrouwen/
Droefheyt ghenaemt ghetimmert en opgherecht/
De rustplaetssen waren vol ghecrijchs en rouwen/
Suchten en dughten hadden begraven den grecht/
De crijtweirders waren ghemaeckt heel slecht
Van twee vileynen diemen over al verstooten siet/
En die de twee intreijen bewaerden van t' ghevecht.
Te weten felle versmaetheyt en ellendich verdrietGa naar voetnoot1).
Wat toch wel meer dan een echo is van La Marche's beschrijving:
Son mareschal fut Cruaulte
Qui tint des lices lordonnance
Son herault estoit Voulente
Portant ung blason dyapre
De couleurs de mescongnoissance
Son chancelier estoit Doubtance
Portant le seau dont me soussye
Armoye de nulz ne sy fye.
Les lices furent de doleurs
Des moins Tristesse charpentees
Le pauillon fut de clameurs
Les banyeres furent de pleurs
Ou coste lappellant plantees
Et les gardes des deux entrees
Furent / ie ne loubliay mie
Felle / despit et vilonnyeGa naar voetnoot2).
Van het uiterlijk voorkomen van Accident, die zich 't eerst in het krijt werpt, geeft Houwaert de volgende beschrijving: Dit Peirt dat soo straff wreet was en sture /
En dat het volck naerspeurde soo subytelijck /
Dat was ghenaemt quade aventure /
En accident hadde t' ghesichte en t' wesen heel sure /
En hy sprack seer onbeleefdelijck en spytelijck /
Op sijnen bokelaer daer stont verwytelijck /
| |
[pagina 57]
| |
Van dry vingheren een vyghe ghefigureertGa naar voetnoot1) /
En wreetheyt die hadde hypocrijtelijck /
Sijn wapenrock met rooder strepen gheinterlaudeert /
Ongheval hadde sijn Lance gheriveert /
Overmoet hadde ghetempert sijn sweirt bloot /
En een vrouwe die Fortune was ghenomineert.
Hadde aen zijn syde ghehanghen een cudse grootGa naar voetnoot2).
Wat weer afgekeken is van La Marche:
Cheual ot barde darrogance
Son harnas trempe de courroux
Malheur auoit ferre sa lance
Lespee fut doultrecuidance
Dont mains a batus et escoux
Et pour donner les rudes coups
A son arson pend une masse
De fortune qui tout amasseGa naar voetnoot3).
Bij beiden volgt de beschrijving van den eersten tegenstrever: bij La Marche is het Karel de Stoute, bij Houwaert een allegorisch personage, maar die heelemaal dezelfde wapenrusting als de Bourgondische hertog draagt. Doen sagh ick de verwederGa naar voetnoot4) accidents partije /
Van voor sijn schanse oock sitten op sijn Peirt /
D'welck seer out was namelijck Envije /
Sijnen Bokelaer daer hy met quam te strije /
Was stoutheyt ghenaemt en sijn blanck sweirt /
Dat hadde hy van hooghmoedicheyt aenveirt /
| |
[pagina 58]
| |
En van te hooghen begrijp sijn stercke Lance /
Noch nam hy qualijck en t'gaff hem onweirt /
Dat d'onsekerheyt en de valiance /
Hem op t'hooft niet en stelden de crance /
Eer hy verworven hadde de victorie /
Hem docht dat hy ginck te feeste oft ten dance.
Soo vierich vvas hy maer d'ydele glorie.
La Marche stelt zijn eersten held in dezer voege voor:
Daultre part sault ung bourguignon
Charles qui fut prince doubte
Et ressembloit bien compaignon
Qui vouloit auoir sa raison
Au plus pres de sa voulente
Son cheual sappelloit Fierte
Et fut arme entierement
Dung harnas fait par Hardement.
Sa lance fut de haulte emprise
Grant cuer lui donna son espee
Le forgeur sappelloit maistrise
Sa dague se nommoit franchise
Pour estre vainqueur de larmee
Quant ieus sa façon regardee
Vice ie ny peus perceuoir
Fors seullement de trop vouloirGa naar voetnoot1).
Bij beider schildering van het tweegevecht tusschen Accident en den ridder wint die van La Marche 't door hare levendigheid en hare rake bondigheid van die van Houwaert. Het verhaal, dat de Bourgondische dichter verder leverde over den strijd van Debile en Philips van Bourgondië of van Accident en Maria van Bourgondië, werd bij Houwaert om klare redenen uitgeschakeld, of liever het werd omgewerkt tot een tafereel van algemeene slachting waarin ouders, kinderen of vrienden van hem voor de drie trawanten van Atropos het onderspit moesten delven. Beide dichters willen de helpers van den Dood te lijf, maar na beraad gebiedt hun Atropos te wachten tot hun uur slaan zal. Houwaert geeft dit zoo weer: | |
[pagina 59]
| |
Doen heeft Atropos my desen Herault teghen gesonden /
Met een Blasoen in de hant van verbeyene /
D'welck den meestendeel was opghewonden /
Sijnen naem was Jolijt van corte stonden /
Die my soetelijck dus aensprack al vleyene
Edel Ridder vatet verstant van mijnen beleyene /
Atropos die onbiet u dat ghy van hier /
V vertreckt en terstont pijnt te scheyene /
Wt dit bloedich perck en dangereux quartier /
Tot dat ghy ghesummeert sijt van haeren hussier /
Dus ben ick vertrocken soo my was bevolen /...Ga naar voetnoot1)
La Marche legde dezelfde ontknooping alzoo in twee strophen neer:
Mais il vint ung herault petit
Qui portoit ung blason dattente
Son nom fut en armes Respit
Doulcement me parla et dit
Amiz donnez a moy entente
Atropos qui droit cy regente
Vous mande que vous departez
Jusqua ce que mande ferez
Respit qui nest pas plus grands
Me fist departir et retraire
Car Atropos en celui temps
Auoit asses de combatans
Et me fault sa voulente faire...Ga naar voetnoot2)
De overeenkomst treft nog in een ander deel. La Marche komt na zijn misloopen in ‘le palais damours’ aan het kasteel van ‘bonne aduanture’ waarin hij door ‘Fresche memoire’ vriendelijk wordt opgenomen. Deze voert hem door een aanpalende vlakte voor de graven van alle stervelingen die hem voorafgingen. Meer bepaaldelijk beschrijft hij daar de tomben van de bloem van den Westeuropeeschen adel uit de vorige eeuw. De reeks bekende grootheden die pas verdwenen waren wordt in- en uitgeluid door een algemeen gehouden vermelding van het afsterven van zekere klassen van personen. De opzet van het vierde boek bij Houwaert: De loffelijcke | |
[pagina 60]
| |
memorie der afflijvighe is in groote trekken dezelfde. Met zijn drie nimfen komt Houwaert voor het kasteel van memorie, namelijck den borch van peys. Deze nimf, memorie, leidt hem ook door het weidsche doodenveld, waarin hij ook over de vergankelijkheid van alle grootheden mediteeren kan. Een nauwkeurige vergelijking der twee passussen uit beide werken laat onmiddellijk een verbluffende overeenkomst ontdekken. Memorie komt voor, laat de valbrug van hare burcht omlaag en ontvangt hem vriendelijk evenals Fresche memoire bij O. de La Marche:
Fresche memoire promptement
Ma bonte & doulceur monstree
Car elle me vint au deuaut
Et me receut benignement
Par bonne fasson asseuree
Elle se fut ce iour paree
Dung drap ou figura penser
Grans merueilles a regarderGa naar voetnoot1).
In beide gevallen is er sprake van een vlakte: Wy reysden over Berghen Dalen Bosschen en Weyen,
Tot der plaetssen daer sy my wilden leyen,
Die effen was en soo groot alsmen vinden mocht
Hebbende tfaetssoen van eender wilder Heyen
Hoe ick de plaetsse meer sagh soo sy my grooter, dochtGa naar voetnoot2),...
Daarna hoeft men maar O. de La Marche te lezen om onmiddellijk getroffen te worden door de gelijkluidende beschrijving: Lors oeuure ung huis et va deuant
Et nous mist en une champaigne
Qui fut a sa maison tenant
Le plus plain pays le plus grant
Qui soit de Paris en Espaigne
La nauoit roche ni montaigne
Chascun y peut choisir a lueil
De toutes pars et a son vueilGa naar voetnoot3).
Daarna ontplooit Houwaert een panorama van graftomben: | |
[pagina 61]
| |
Op dit groot velt stonden tot in de locht,
Veel Oratorien Cloosters Capellen en Kercken,
Steenen Houten en Ys'ren Cruysen constich ghevrocht,
Epitaphien Sepulturen Tomben en SerckenGa naar voetnoot1).
La Marche had daarvan de grondlijnen geschetst:
Ce plain qui fut chose infinye
Estoit pare de sepultures
Chascune faitte et entaillye
Diuersement et par maistrye
Tant dymaiges que descriptures
Pour congnoistre les creatures
Quaccident auoit desconfiz
Et par Debile les occisGa naar voetnoot2).
Beiden staan in bewondering voor de kunstvolle in steen gebeitelde of in metaal gedreven opschriften, den heraldischen opsmuk of de liggende grafbeelden die de beeltenis der afgestorvenen moeten vereeuwigen. Het algemeen plan bij beiden is verder hetzelfde: ook Houwaert bespeurt eerst groepen van allerlei klassenvertegenwoordigers, die hier ongeacht hun vroeger standverschil thans ondereen liggen. Zoo heeft de Brusselsche rijmer het eerst over de kerkelijke waardigheidsbekleeders: Pausen, Cardinalen, bisschoppen, abten, proosten, novitien, canters, dekens, priooren, sellebroeders, en geestelijcke persoonen van alle conditiën. Dan wordt zijn oog getroffen door de groep nonnen, baghynen en priooressen, gravinnen, hertoghinnen, groote princerssen, van ghemeyne en alle soorten van Vrouwen. Dit paneel wordt vervolledigd door de vermelding van de Keysers, Coninghen, medecynen, apothekers, groote Meesters van edelder mynen, Trauwanten en Cokynen, Princen en Hertoghen, begraven bij de slaven, de Capiteynen en de Knechten die daar D'een tusschen d'ander in tkerckhoff van memorie.
Soo de verslagene ligghen naer de victorieGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 62]
| |
Naast deze drieledige beschrijving kan men zonder schromen de triptiek ophangen waarin La Marche op het einde van zijne beschrijving ‘du cymetiere de memoire’ zijn voorgaande uiteenzetting tracht samen te vatten en ook er op wijst hoe de alles nivelleerende dood alle standen dooreenwerpt:
Les euesques et bonhommeaux
Les papes et simples conuers
Les mendians et cardinaulx
Patriarches et piez deschaulx
Tous sont la gisans a lenuers
La mort les fait mengier aux vers
Et sont leurs oz si tressemblables
Quilz ne sont point recongnoissables.
Les empereurs et les coquins
Les mechaniques et les roys
Contes et ducs et galopins
Les bedeaux et les escheuins
Poures/ riches/ sotz et adrois
La mort a tout prins a la roys
Et nen laira par ses cautelles
Ung seul pour dire les nouuelles.
Les conuerses et les prieuses
Les abbesses et les nouisses
Damoiselles / deuocieuses
Mondaines et religieuses
Possessans et sans benefices
La mort en a fait sacrefices
Toutes a pris toutes prendra
Tout est pourry ou pourriraGa naar voetnoot1).
De lang uitgesponnen overdenkingen van Houwaert over de onafwendbaarheid van den dood en de noodzakelijkheid een rein leven te leiden, wil men komen tot het eeuwige ware levenGa naar voetnoot2), liggen bij O. de La Marche gecristalliseerd in een enkele strophe:
Et me dist pour tout reconfort
Fresche memoire pour concluire
Tu vois le oeuures de la mort
Riens ny vault puissance ne port
| |
[pagina 63]
| |
Il te fault a cela reduire
Le meilleur ou lon te peut duire
Cest de morir tout despechie
Du sinderese de pechieGa naar voetnoot1).
Houwaert roept ook de dooden uit het Oude Testament op: Begraven waren in dat Kerckhoff van memorien,
En dat sy al in eirde verkeert waren, en verbeten
Van de Serpenten, oft van de wormen gheten,
Daer de Propheten en Bybel aff maken vermaen,
VVtghenomen twee alleene te weten,
Enoch en Helias soo sy my dede verstaen,
Die accident noyt en hadde connen verslaen,
Noch cranckheyt en hadde connen brenghen op het ijs,
Door dat sy met eenen vierighen Waghen saen,
Beyde waren gheveurt in T'paradijsGa naar voetnoot2).
Is het nu louter toeval dat men daar naast bij O. de La Marche bijna woordelijk dezelfde schildering lezen kan:
Ou cymetiere de memoire
Trouueras/ ne loublie mie
Enfouys par le territoire
Ceulx dont la bible fait histoire
Exceptez Enoc et Helye
Qui de la puissance infinye
Et pour fournir ce qui doit estre
Sont mis ou paradiz terrestreGa naar voetnoot3).
Nochtans komen er ook wel onderlinge verschillen voor. Al de beschrijvingen der prinselijke grafsteden der toen pas verdwenen ridderlijke figuren, voorbij welke O. de La Marche gaat, ontbreken bij J.B. Houwaert. Wat het adellijk gehoor van het Bourgondisch hof interesseerde heeft geen zin meer voor het groot publiek waarvoor J.B. Houwaert in de XVIe eeuw schreef. Dit gedeelte dat een leeuwenaandeel in O. de La Marche's verhaal inneemt wordt bij Houwaert ineengedrongen tot een beschrijving van drie graftomben: die van | |
[pagina 64]
| |
zijn lievelingsdichter, de tweede van Vesalius, zijn stad- en tijdgenoot, en de derde van hemzelfGa naar voetnoot1). Maar dit is dan ook een neerslag van den geest van den tijd: naast het objectieve verhaal van den vijftiende-eeuwschen Bourgondischen dichter treedt hier de individualiseerende tendenz van den zestiende-eeuwschen would be renaissancist naar voren. Dat verklaart ook meteen het inbrengen van dit persoonlijk element van zijn weeklagen over die ‘edele Dochter’ die in zijn bijzijn wordt ter aarde besteld. Waar O. de La Marche af en toe bewijzen levert van een zekere kennis van sommige namen der Oudheid, rammelt Houwaert's werk van de holle en onvaste eruditie waarmee deze Brusselaar te pas en te onpas wil pralen. Zijn beschrijvingen van den bouw der pyramiden en van andere begraafplaatsen, zijn ethnographische uitweidingen over de lijkplechtigheden onder de Tybareni, Lotophagi, van die van Essodonien, Tratien, Persien, Taxille, Scijthien, Peru en van sommighe IndianenGa naar voetnoot2) zijn misschien wel interessante gelegenheden om zijn belezenheid te toonen, in feite zijn die pseudo-wetenschappelijke betoogen - die men bij het sober gehouden allegorisch verhaal van O. de La Marche te vergeefs zou zoeken - bij Houwaert natuurlijk alleen een uiting van zijn eigenwaan en gereedelijke involging van de mode van den dag die met evenveel behagen pronkte met kennis der volksgebruiken en geschiedenis der volksstammen van het pas ontdekte Amerika als van de volken der klassieke Oudheid. Het besluit van dit alles kan kort zijn. Houwaert kende en gebruikte ‘Le Chevalier délibéré’ van Olivier de La Marche. Niet alleen de opzet of sommige allegorische personages - maar gansche passages bij hem getuigen van zijn afhankelijkheid van zijn Fransch model.
j.f. vanderheijden. |
|