Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49
(1930)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Kleine mededeelingen.155. Het to blictri-raadsel.Tijdschr. 31, 313; 32, 80; 34, 122. Zie verder j. vercoullie, Het ‘to bliktri’-raadsel, in Donum natalitium SchrijnenGa naar voetnoot1), blz. 580-586.
Op grond van eigen vondsten en beschikkend over door anderen bijeengebrachte gegevens, komt vercoullie tot de gevolgtrekkingen: 1o. (to) bliktri (blitri) is een philosophische term die, concreet, beteekent: een niemendal, een niets, en, abstract: onzin. - 2o. uit de taal der logici (scholastici) zal die term in de wereld der studenten en gestudeerden bekend zijn geworden. - 3o. het is waarschijnlijk dat Betje Wolf het woord heeft opgedaan in den kring van de collega's van haar man (theologen, oud-studenten). - 4o. zij brengt het woord te pas, niet als een deftigen, geleerden term, maar als een gebruikelijke (‘colloquial’) studentikoze uitdrukking. Een veel oudere plaats dan de tot nog toe eenige uit Sara Burgerhart is sedert aangewezen door l.c. michels, in Tijdschrift voor Taal en Letteren. XVII. 1929. blz. 221, namelijk bij nicolaes stenius, in diens vertaling van het Trentsche Concilie (1684), waar hij, in de voorrede, met betrekking tot termen als: obreptivelijk, surreptivelijk, reale presentie enz., vraagt wat deze - voor leeken - meer beduiden dan: ‘Blictri bij de Philosophen’ (d.w.z. de term blictri der philosophen). Voor de in dit ‘raadsel’ belangstellende lezers van ons Tijdschrift kan het zijn nut en zijn gemak hebben, hier te vernemen, wat, en waar, er verder over geschreven of verschenen is. a.b. |
|