Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 47
(1928)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Romeinsche vellen.In verschillende tollijsten, dagteekenende uit de XVIde en XVIIde eeuw, opgenomen in het Groot Placaatboek, wordt een soort van vellen vermeld die den naam dragen van Romeyns(ch)e vellen, waarnaast ook voorkomt Romijns-vellen en Romeyn-vellen. Den eersten vorm vindt men b.v. in de Lijste van de Goutsluys-Toll binnen Gouda van 1527 onder de daar opgesomde vellen: ‘Hondert Bocke, Geyts, Harte of Reesvellen 0 - 2 - 0 Een pack Romeynse Vellen 0 - 6 - 0 Een Schimmees Elants-Huyden 0 - 6 - 0 Hondert Schape-vellen met de Wol 0 - 3 - 0’ enz.Ga naar voetnoot1). Evenzoo te midden van bokke-, kalfs-, lams- en konijnevellen in een ongedateerde Lijste van des Graefelijckheydts Tol tot Geervliet: ‘een pack Romeynsche Vellen ij schell.’Ga naar voetnoot2). De tweede vorm komt b.v. voor in de Instructie van de ... Staten Generael ... voor de Collecteurs van 't Veyl-gelt ten laste van de Schepen en de Koopmanschappen, gaende nae Oosten ende Noorwegen van 1645, waar men o.a. leest: ‘Duysent Eencorens-vellen - j rijcxd. 't Duysent Ulcken of Wilde Katsvellen - j rijcxd. Sesthien douzyn Romijns-vellen - j rijcxd. 2000 swarte Conijns-vellen - j rijcxd. 4000 grauwe Conijnsvellen - j rijcxd.’Ga naar voetnoot3). In de Tol-Rolle in den Oresont van datzelfde jaar 1645 treft men ze dan aan als ‘Sesthien dosijn Romeyn-Vellen’Ga naar voetnoot4). Met deze Romeyns(ch)e, Romijns- of Romeyn-vellen zijn ongetwijfeld identiek de in de XVIde eeuw als voering van kleeding vermelde Romenys(ch)e vellen, die ook voorkomen in Roemer Visscher's BrabbelinghGa naar voetnoot5) in den versregel: ‘Een Tabbert ge- | |
[pagina 146]
| |
voert met Romenyse vellen’. In de studie van Jvr. Dr. C.H. de Jonge, getiteld Bijdrage tot de kennis van de Kleederdracht in de Nederlanden in de XVIe eeuw, opgenomen in den 36sten en 37sten jaargang van Oud-Holland, treft men in de Bijlagen de romenys(ch)e vellen meer dan eens aan, het eerste woord daarbij in eenigszins varieerenden vorm. Zoo b.v. in de oudste plaats (ao. 1521) ‘uit de Rekeningen van Pompeius Occo aan Koning Christiaan II van Denemarken’ in den vorm romanyske: ‘Noch ... betaelde ik ... 72 swarte romanyske vellen, de her Antonius koft tho myns hern tabbert’Ga naar voetnoot1). In de volgende plaats (ao. 1548) ‘uit het testament van den Heer Gosewijn van Hattum’ in den vorm romenisse: ‘Item do lego ... myn romenisse voerder van camelot, mit den tabbaert daert onder staet’Ga naar voetnoot2). Ten slotte uit een stuk van 1571 uit de Commanderij van St. Jan te Haarlem: ‘Dit syn die habiten ende cleeren, die ick (Philips van Hogesteyn) hadde doen ick geeligeert werde in Commendatorem ... Een swarte nieuwe tabbaert van seven ellen, d'elle van 3 gul. 15 st. gevoeyert mit romenysche vellen’Ga naar voetnoot3). Evenals naast Romeyns(ch)e vellen worden aangetroffen Romeynvellen, zoo staan naast de Romanyske of Romenys(ch)e vellen ook Romany vellen, b.v. in de Lysten vande ghemeene Middelen, die ... geheven sullen worden van alle Inkomende en uytgaende Waren ende Koopmanschappen, soo te Water als te Lande van de jaren 1651 en 1655: ‘Peltery, van alle soorten rouw oft bereyt, daer onder begrepen de Romany Vellekens, van de weerde van ses gulden’Ga naar voetnoot4). Deze velletjes worden zelfs nog vermeld door Nemnich in zijn Holländisches Waaren-Lexicon van 1821, waar men op blz. 132 leest: ‘Romanievelletjes, Romanische Ziegenfelle’. Is deze verklaring van Nemnich juist - en ik zie geen reden waarom wij haar in twijfel zouden trekken -, dan heeft | |
[pagina 147]
| |
men onder deze vellen dus een soort van geitevellen te verstaan. Er is niets in de aangehaalde teksten dat daarmede in strijd komt. In de tollijsten staan de Romeinsche vellen als regel tusschen bokke-, geite-, schape-, lams-, kalfs- en konijnevellen. In een ander (het oudste) gegeven citaat is sprake van ‘72 swarte romanyske vellen, de her Antonius koft tho myns hern tabbert’; het moeten dus geen groote vellen zijn geweest, in overeenstemming waarmede men ook den verkleinvorm Romany Vellekens of Romanievelletjes aantreft, en de zwarte kleur kan de natuurlijke kleur van het haar van zwarte geiten of geitjes zijn geweest of door zwartverven van het geitenhaar zijn aangebracht. En wanneer men in het testament van Gosewijn van Hattum leest: ‘myn romenisse voerder van camelot’, dan bedenke men, dat het kamelot in de XVIde en XVIIde eeuw gewoonlijk uit geitenhaar werd vervaardigdGa naar voetnoot1). Indien wij niet uit Nemnich's Holländisches Waaren-Lexicon wisten dat er een soort van geitevellen onder moet worden verstaan, dan zouden wij uit Roemer Visscher's Brabbelingh toch althans de gevolgtrekking kunnen maken dat het vellen van dieren moeten zijn geweest, wier huid ook tot leer werd gelooid, dus - en dit moet hier met het oog op het vervolg even geconstateerd worden - b.v. geen vellen van kostbare pelsdierenGa naar voetnoot2). Want in het couplet (het 33ste Van het 2de schock der quicken), waarin de reeds boven gegeven aanhaling voorkomt, staan de Romenyse vellen midden in een opsomming van leeren kleedingstukken in het verband van een doorloopende woordspeling tusschen geleerd: doctus en geleerd: van leer voorzien. | |
[pagina 148]
| |
Ons Doctor Slemper is veel meer geleert,
Dan eenigh Meester in dees Landouwen:
Want hy draeght twee Laersen wel gesmeert:
Een leeren Wambas, met twee leeren mouwen,
Een leeren Broeck, en die vol vouwen,
Een Tabbert gevoert met Romenyse vellen,
Leeren Handtschoenen, die hy met de handt gaet douwen,
Een leeren Riem, langer dan drie ellen:
Maer om een geleerde reden te versellen,
Of geven raedt om de kranken te verquicken,
Weet hy niet meer als een bock en icken.
Die bok in den laatsten regel staat hier allicht in verband met al die leeren lichaamsbedekking en dan zeer zeker ook met de daaronder genoemde Romenyse vellen, waarvan Nemnich zegt, dat het geitevellen zijn geweest. Maar wat is de beteekenis van Romanisch in Nemnich's ‘Romanische Ziegenfelle’? Aan Romaansch in den bekenden algemeenen zin van dit woord kan hier niet worden gedacht; het zou dan moeten beteekenen: uit de Romaansche landen afkomstig, van een product gezegd, doch van zulk een gebruik van het woord is mij geen enkel voorbeeld bekendGa naar voetnoot1). Men zou hier misschien willen denken aan Romaansch in den engeren zin van: Rhetoromaansch, maar afgezien van de overweging dat ook dit inzonderheid een taalkundige term is, blijkt uit geen enkele aanwijzing dat men hier met geitevellen uit Grauwbunderland zou te doen hebben. Evenmin als er eenige reden bestaat om de Romeinsche vellen te beschouwen als uit Rome of de Romagna afkomstig. Die vorm Romeyns(ch) (waarnaast Romeyn in Romeyn-vellen) moet trouwens jonger zijn dan Romanysk, Romenys(ch) (waarnaast Romany in Romany Vellekens). De eerste zal uit den laatste zijn ontstaan op dezelfde wijze als uit den naam der in de XVde en XVIde eeuw welbekende wijnsoort romanye, romenye in het Mnl. een verbasterde bijvorm romeyne is voortgekomenGa naar voetnoot2).: Die wijnnaam | |
[pagina 149]
| |
romanye, romenye is afkomstig van Romania, als naam van Griekenland in de middeleeuwen, waar deze wijn vandaan kwam. Wat den vorm aangaat, zou ons woord Romanysk, Romenysch zeer goed van een Romanye uit Romania kunnen komen; evenals b.v. Lombardijsch van Lombardije uit Lombardia. Maar alweer - nergens blijkt dat deze vellen uit Griekenland kwamen.
Niet alleen in het Nederlandsch der XVIde eeuw worden de romenys(ch)e of romany vellen aangetroffen, ook het Engelsch, of eigenlijk het Schotsch van omstreeks 1500 (de New English Dictionary geeft bewijsplaatsen van 1495 tot 1539) kent romynis of romany skins of buge, waaraan de beteekenis wordt toegekend van: ‘some kind of small fur used for lining garments’. Daarbij wijst het Engelsche woordenboek tevens op het bestaan van een gelijkbeteekenend oud Fransch woord rommenis, rommenys, voorkomend bij Palsgrave, wiens Lesclarcissement de la Langue Francoyse in 1530 te Londen verscheen. Maar m.i. geheel ten onrechte wordt in de New English Dictionary dit fr. rommenis, rommenys op het voetspoor van Godefroy met een ofr. woord romine, roumine, rommeine in verband gebracht, waar Murray eng. romany, romynis zelfs uit overgenomen wil hebben, al moet hij er dan verder bij zeggen: ‘of obscure origin’Ga naar voetnoot1). Wanneer men de bewijsplaatsen die Godefroy geeft van roumine, romine, rommeine, waaraan hij de beteekenis toekent van: ‘sorte d'animal et la fourrure qu'on fait avec sa peau’, eens critisch beschouwt, dan moet men m.i. tot de slotsom komen, dat deze ons niet van het minste nut kunnen zijn, daar zij met rommenis, rommenys niets te maken hebben. De eerste bewijsplaats hoort hier heelemaal niet thuis; zij is uit een Luiksch stukGa naar voetnoot2) van 1409 en luidt: ‘16 aimes tant | |
[pagina 150]
| |
de malreneie, de garnatte, com de rommeine’. Het springt immers aanstonds in het oog, dat zij corrupt moet zijn en dat men hier moet lezen: malveseie in plaats van: malreneie. Men heeft in deze plaats niet te doen met soorten van pelswerk, maar met drie in de middeleeuwen welbekende zuidelijke wijnsoorten t.w. malvezije, garnate en romeine (het laatste, gelijk wij boven zagen, een mnl. bijvorm van romenije) of m.a.w. wijn van Malvasia (in Griekenland), van Vernazza (in Italië, tusschen Genua en Lavagna)Ga naar voetnoot1) en van Romania (d.i. Griekenland). Het is vreemd, dat Godefroy deze plaats hier heeft ondergebracht, de 16 aimes d.z. amen hadden hem kunnen waarschuwen; terecht heeft aime in zijn woordenboek de beteekenis van: ‘mesure de vin’ en hij geeft zelfs een bewijsplaats waarin de Luiksche aam voorkomt: ‘Ly aime liegois de cleir vin doit tenir XLVIII bichiers, et ly demy ayme XXIIII bichiers’. In de beide andere eveneens corrupte plaatsen die Godefroy geeft, heeft men wel met een ‘sorte d'animal et la fourrure qu'on fait avec sa peau’ te doen, maar, naar het mij voorkomt, niet met een dier waarvan de romenysche of romeynsche vellen afkomstig moeten zijn. De aanhalingen zijn weer uit Luiksche stukken, de eersteGa naar voetnoot2) van 1586 luidt: ‘Peaux de roumines, fawines, loths, buivres’; de tweedeGa naar voetnoot3) van 1577: ‘romines, matres, lots’. Het is duidelijk, dat men hier met verschillende kostbare bontsoorten te doen heeft; alleen vereischt, behalve ons woord roumines, romines, het woord lot(h)s een nadere verklaring. Immers de andere namen zijn bekend: fawine d.i. fr. fouine, mnl. flouwijn, fluwijn: steenmarter; buivres d.i. bièvres: bevers, en matres d.i. martres: marters. Wat heeft men nu onder het eveneens corrupte lot(h)s te verstaan? Zou dit niet identiek zijn met de in de oudste stuk- | |
[pagina 151]
| |
ken van den Engelschen zeehandel op Rusland, dagteekenende uit het midden der XVIde eeuw, voorkomende lettesGa naar voetnoot1) of lettisGa naar voetnoot2) d.i. een op zijn Engelsch uitgesproken lattes of lattis? Immers in deze Engelsche stukken, door Richard Hakluyt verzameld, treft men meer Russische woorden naar de Engelsche uitspraak aan, b.v. colepeckeGa naar voetnoot3) voor Russ. kolpak: muts; cursemayGa naar voetnoot4) voor Russ. korčma: kroeg; gurn(e)stal(l)eGa naar voetnoot5) voor Russ. gornostal', den in Archangel gebruikelijken vorm voor gornostaj: hermelijn, enz. En dit lattes of lattis is natuurlijk een verbastering van het elders in deze stukken voorkomende lasetsGa naar voetnoot6), waarnaast men een geabstraheerd enkelvoud lasetGa naar voetnoot7) aantreft. Al deze vormen gaan terug op Russ. lasica: (Siberische) wezelGa naar voetnoot8). Hooren nu tusschen deze kostbare bontsoorten de Romanie velletjes, aan Nemnich als geitevellen bekend, wel thuis? Zoude de gissing al te gewaagd zijn, dat ook roumines, romines in de Luiksche teksten corrupt is en verbeterd moet worden in ermines, mnl. ermijnen d.i. hermelijnen, die precies in deze omgeving passen? Zooals men bij den Oudenaardschen rederijker Andries van der Meulen in zijn werkje De Ketivigheyt der Menschelicker natueren ende versmadenisse des weereltsGa naar voetnoot9) leest van: ‘Pelsen van Sabels, Maerters, Fluwijnen, Lasten ... ende van Hermijnen’? Men zie ook de hieronder in de noten | |
[pagina 152]
| |
gegeven Engelsche citaten der XVIde eeuw, waar eveneens sables, marterns, beavers en lasets, zooals toch ook eigenlijk van zelf spreekt, samengenoemd worden met ermines. De Romenys(ch)e vellen worden soms juist bepaaldelijk tegenover die kostbare bontsoorten gesteld. Twee plaatsen, de eene uit onze eigen literatuur, de andere uit het Fransch, mogen hiervan ten bewijze strekken. In de bijlagen bij haar bovengenoemde studie over de kleederdracht ten onzent in de XVIde eeuw geeft Dr. de Jonge een citaatGa naar voetnoot1) uit een rederijkersstuk, nl. uit het vierde spel van de Zeven Spelen van die Werken van Bermherticheyd. In rym ghemaeckt en nu tot Aemstelredam opentlyck ghespeelt, Anno 1591. Er is daar sprake van zomeren winterkleeren en van de laatste zegt Meest al de werelt: Waer mede sou icxe doen voeyeren, na t lichaem behagen?
waarop Behaghelycken schyn antwoordt: Met costelyke pelteryen, die beste bekende;
Vossen, rommenysche vellen draecht die gemeene bende,
Maer Flouwijnen, Maerters, Sabels, en watermalen,
Al en sydy niet eel, die muechdy wel dragen sonder amende.
De Fransche plaats geeft Godefroy in zijn aanhaling uit PalsgraveGa naar voetnoot2), die aldus luidt: ‘Je fourreray ma robe de rommenys et de peaulx de Lombardie, car martres et sables sont fourreures pour gens de grant estat’Ga naar voetnoot3). Rommenysche vellen ‘draecht die gemeene bende’, maar de meer kostbare pelswerken als marters, sabels enz. ‘sont fourreures pour gens de grant estat’.
In het Fransche citaat van Palsgrave staat rommenys als tegenstelling tot de kostbare bontwerken op één lijn met peaulx de Lombardie. Dit wordt ook in de New English Dictionary geconstateerd, waar men leest: ‘Palsgrave gives it as romme- | |
[pagina 153]
| |
nis, -ys, and equates it with peaux de Lombardie’. Verder gaat Murray niet. Toch geloof ik dat men in deze richting verder gaande den oorsprong van het raadselachtige fr. rommenys, eng. romynis, ndl. romenys op het spoor komt. Doch laat ons eerst trachten een antwoord te vinden op de vraag: wat heeft men onder peaux de Lombardie, Lombardijsche vellen, te verstaan? Zeer zeker geen kostbaar pelswerk. Het is bekend, dat van de middeleeuwen af tot in de XIXde eeuw de schapenteelt en in verband daarmede de wolindustrie het voornaamste bestaansmiddel van Lombardije is geweest, dat thans voor een groot deel is verdrongen door de teelt van de zijderups en de zijdeindustrie. ‘Tandis qu'au moyen âge Milan dut son importance à l'industrie lainière, l'élève des moutons a été remplacée en grande partie, au XIXe siècle, par la sériculture’ leest men in het hoofdstuk over Lombardije in Baedeker's Italie SeptentrionaleGa naar voetnoot1). Die schapenfokkerij dateerde al van diep in de middeleeuwen. ‘Schafzucht (wurde) in ausreichender Masze betrieben’ zegt Schaube in zijn Handelsgeschichte der Romanischen Völker des Mittelmeergebiets bis zum Ende der KreuzzügeGa naar voetnoot2) van Lombardije in het tijdvak van de Xde tot de XIIde eeuw, al moet hij er voor die vroege periode bijvoegen: ‘wenn auch die gewonnene Wolle ein ziemlich minderwertiges Produkt war’. Inzonderheid in de XVde eeuw, toen Lombardije gold voor het eerste hertogdom van Europa gelijk Vlaanderen voor het eerste graafschap, bloeide er de schapenteelt en de wolindustrie. ‘Nel XV secolo ... la Lombardia aveva voce di essere il più ricco Ducato del mondo ... le industrie che maggiormente la fecero et la fanno ricca sono la tessitura della lana, la lavorazione della seta, l'allevamento del bestiame, l'allevamento del baco da seta’ leest men in een recente reisbeschrijving van ItaliëGa naar voetnoot3). Het zou dus op zich zelf volstrekt niet vreemd zijn, indien men onder peaux de Lom- | |
[pagina 154]
| |
bardie tot voering dienende Lombardijsche schapevellen had te verstaan. Maar indien iemand een nauwere betrekking tusschen peaulx de Lombardie en rommenys in de plaats bij Palsgrave vermoedde, dan zou het evenmin ongerijmd zijn, indien hij de eerste als Lombardijsche geitevellen in het algemeen en de tweede als een bijzonder soort daarvan, door Nemnich ‘Romanische Ziegenfelle’ genoemd, wilde opvatten. De genoemde recente Italiaansche reisbeschrijving spreekt van ‘l'allevamento del bestiame’ in 't algemeen en de geitenfokkerij is ten allen tijde in Italië, en zeer zeker ook in Lombardije, zeer verbreid geweest. In ieder geval hebben wij, als wij Nemnich mogen gelooven, in de Romanie velletjes of Romenys(ch)e vellen met een soort van geitevellen te doen. En in verband met de door Palsgrave met rommenys samengenoemde peaulx de Lombardie (hetzij men daar dan schape- of geitevellen onder moet verstaan), zou ik de veronderstelling willen wagen dat ook die rommenys uit Lombardije afkomstig waren. Voor die veronderstelling meen ik een steun te hebben, een steun, die wanneer hij juist is, tevens de verklaring der benaming aan de hand doet.
Er ligt in Lombardije, in het BergamaskischeGa naar voetnoot1), een plaats geheeten Romano di Lombardia. Zij draagt dezen officieelen naam ter onderscheiding van een ander Romano in N.-Italië, in het VenetischeGa naar voetnoot2), t.w. Romano d'Ezzelino, de vaderstad van Ezzelino da Romano, den beruchten tyran van Padua, die in het XIIde canto van Dante's Inferno zijn straf in de bloedrivier ondergaat. Zonder het officieele toevoegsel vindt men Romano di Lombardia eenvoudig vermeld als Romano b.v. in het Vocabolario Universale della Lingua Italiana van Scarabelli met de aardrijkskundige aanwijzing: ‘Borgo grosso del Bergamasco’. | |
[pagina 155]
| |
Evenals bij Milano behoort het bnw. Milanese, zoo zal men bij Romano verwachten een bnw. Romanese. Deze welbekende ter vorming van afleidingen van plaatsnamen dienende Italiaansche uitgang -ese (overeenkomende met sp. -és, fr. -ois, -ais) gaat, gelijk bekend, terug op Lat. -e(n)sem. Nu leest men bij Lorck in zijn uitgave der Altbergamaskische SprachdenkmälerGa naar voetnoot1): ‘Subst. auf -em verlieren in der Regel das in den Auslaut getretene e’. Dit thans in het geheele Lombardisch nagenoeg algemeene verschijnsel gold dus ook reeds in den tijd waaruit deze Oud-Bergamaskische teksten afkomstig zijn d.w.z. van de IXde tot het eind der XVde eeuw en het is in het Bergamaskisch, bij de weinige veranderlijkheid der klankleerGa naar voetnoot2), zoo gebleven tot op den huidigen dag. Zoo vermeldt, om een enkel voorbeeld aan te halen, Tiraboschi in zijn geschrift over het jargon of patois der Bergamaskische herdersGa naar voetnoot3) het woord Tortonés in een zegswijzeGa naar voetnoot4) waarin dit woord moet beteekenen: een inwoner van Tortona (in Piemont). Nu werd verder in het Oud-Bergamaskisch de gesloten ẹ zeer vaak tot i, in 't bijzonder ook in ons suffix: ‘Im Suff. -e(n)sum, -e(n)sem hat sich auch ẹ zu i gehoben’Ga naar voetnoot5). Van de voorbeelden noem ik hier: arnis, palis, intis (ital. arnese, palese, inteso). De beide laatste woorden rijmen op elkaar in een passiegedicht uit de XIVde eeuw, waar Christus zegt: E ho semper parlat palis,
Bead quelor che me avera intisGa naar voetnoot6).
Ook in afleidingen, bij overgang van het accent op een | |
[pagina 156]
| |
andere lettergreep, blijft de i b.v. pavisari, veronisari, en deze voorbeelden zijn voor ons van belang als afleidingen van pavis, veronis d.i. pavese, veronese: van Pavia en van Verona. Tiraboschi wijst er op, dat dit verschijnsel nog in 1670 van kracht wasGa naar voetnoot1), terwijl men bij LorckGa naar voetnoot2) leest: ‘Nach Palatalen ist diese Erscheinung dem ganzen lomb., dem piemont. und gen. gemeinsam ... und auch sonst ist sie weit verbreitet’. Voor het Bergamaskisch der XIXde eeuw vond ik in Tiraboschi's bovengenoemd geschrift over de herderstaal b.v. pil, waarbij hij aanteekent: ‘nel dialetto pél o pīl’Ga naar voetnoot3) en verder berns naast berns, tors en tors. Wanneer men nu het hier vermelde klankverschijnsel pavese: pavis, veronese: veronis toepast op romanese dan krijgt men als den inheemschen Oud-Bergamaskischen vorm romanis. Bedenkt men daarbij dat de onbetoonde a in een woord voor den klemtoon dikwijls tot e werd verzwaktGa naar voetnoot4), dan kan men naast romanis ook een vorm romenis verwachten. Aan dit Oud-Bergamaskische romanis / romenis zoude nu ontleend kunnen zijn het met peaulx de Lombardie samengenoemde, zelfstandig gebezigde fr. rommenis, rommenys (ao. 1530); eng. Romynis in Romynis bowgh (ao. 1498); ndl. romenis in romenisse voerder (ao. 1548), Romenys, romenysch, rommenysch of Romanysk in Romenyse (Roemer Visscher), romenysche (ao. 1571), rommenysche (ao. 1591) of Romanyske (ao. 1521) vellen, waaruit dan weder Romijns, Romeyns of Romeynsch in Romijns- (ao. 1645), Romeynse (ao. 1527) of Romeynsche (Geervliet, XVIde eeuw) vellen. Naast deze vormen komen, zooals wij boven zagen, ook nog voor het, naar het schijnt, in het Engelsch meer gewoon | |
[pagina 157]
| |
geweest zijnde Romany in Romany buge (ao. 1495, 1539), bowgh (ao. 1498), skinnis (ao. 1507-8); ndl. Romany, Romanie in Romany Vellekens (ao. 1655), Romanievelletjes (Nemnich, ao. 1821), waaruit ten slotte Romeyn in Romeyn-Vellen (ao. 1645). Doch het laatste zou ook zelfstandig naast Romijns- of Romeyns(ch)e vellen kunnen zijn ontstaan. Het tegenwoordige Bergamaskisch kent een verandering van s in de aspiraat h. Dit verschijnsel is zeer verbreid, ook aan het eind van een woord, b.v. groh uit gros, ital. grossoGa naar voetnoot1). Doch dit verschijnsel is jongGa naar voetnoot2) en kan voor de s-looze vormen eng. Romany, ndl. Romany, Romanie geen dienst doen. Men zal moeten aannemen dat deze vormen naast de andere in het Engelsch en Nederlandsch zijn ontstaan. In het Engelsch, waar Romany vaker voorkomt dan Romynis, schijnt zulk een vorm als aardrijkskundige bepaling meer in het karakter van de taal te liggenGa naar voetnoot3) dan in het Nederlandsch, dat een bnw. op -s(ch) verlangt. En waar de vorm in het Engelsch anderhalve eeuw eerder voorkomt dan in het Nederlandsch, ligt het voor de hand te veronderstellen dat het Engelsch hier tot voorbeeld van het Nederlandsch heeft gestrekt. | |
[pagina 158]
| |
Wat ten slotte den zakelijken kant van het vraagstuk betreft, zou men zich kunnen voorstellen dat de Bergamaskische herders hun geiten naar het stadje Romano brachten, waar de vellen werden bereid tot de sedert het eind der XVde eeuw ook buiten Lombardije in Frankrijk, Engeland (Schotland), de Nederlanden en Duitschland bekende en gezochte bontvoering. Indien het bovenstaande niet geheel onjuist is, dan zouden de Romeinsche vellen dus eigenlijk Romaneesche vellen zijn en Nemnich's Romanische Ziegenfelle zouden thans Romanesische worden genoemd. Maar het artikel in het Woordenboek der Nederlandsche Taal zou, aangevuld en verbeterd, toch onder het hoofd Romenijs kunnen blijven staan als zijnde dit in oorsprong de dialektische Oud-Bergamaskische vorm Romenis.
Leiden. r. van der meulen. |
|