Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 46
(1927)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
De objektsvorm van het pron. pers. 2de ps. als vokatief.De objektsvorm in uitdrukkingen als jou ezel! - reeds veelvuldig voorkomend in de 17de-eeuwse volkstaal (Jou Rabaut! Jou Guyt! Jou Schelm! Jou stijven hongt!) - heeft meermalen de aandacht getrokken. Prof. KernGa naar voetnoot1), die heel wat materiaal bijeengebracht heeft, ziet in dit jou een echte objektief waarbij het verbum niet is uitgedrukt, en scheidt, m.i. ten onrechte, ervan zegswijzen als foy jou. Prof. MullerGa naar voetnoot2) vermoedt, dat achter jou zich de homonieme honende uitroep jo(u) verbergt. Ook dit is m.i. slechts ten dele juist; tot goed begrip zal het nodig zijn, de verbindingen met een interjektie nader te bespreken. Het karakter van de interjektie brengt mee, dat een vokatief daarop volgen kan, hetzij een echte vokatief, d.w.z. de aanroep van een persoon (Wapene Martijn! O moeder!; bij stereotiep gebruik ook met samensmelting: Wacharme! Ajasses!), of een uitroep waarbij het volgend substantief, meest door een pauze van de interjektie gescheiden, de oorzaak van de emotie uitdrukt (Hè, wat een gemene zet! O, die heerlike reis!). Daarnaast kon echter de interjektie gekonstrueerd worden met een dativus personae, hetzij doordat hij uit een substantief of verbum ontstaan was, hetzij doordat hij op weg was zich in die richting te ontwikkelen; de datief staat dan op één lijn met die welke bij verba of nomina iets vriendeliks of onaangenaams te kennen gaf. Het oudst, vermoedelik reeds idg., is deze konstruktie bij wee; vgl. b.v. lt. vae victis; got. | |
[pagina 42]
| |
wai izwisGa naar voetnoot1); ohd. (Tat.) uue iu; mnl. wee den lande; bij Vondel wee my goddeloozen mensche; hgd. Wehe dem Lande enz. Naast de dativus personae ontwikkelde zich een genitivus rei, die de oorzaak van de gemoedsbeweging aanduidde, in overeenstemming met een dergelike genitief bij verba als mnl. hem wonderen, vergramen, verbliden (vgl. reeds got. sildaleikjandans andawaurde is enz.); b.v. mnl. wee di, sunder, dijnre vaert; hgd. Weh mir des Bechers enz. En zonder dat de persoon genoemd is: mnl. wee sijnre lester henevaert, o wi der jammerliker moort; mhd. owi miner stangin, ouwê des scheidens. Naast deze en dgl. voorbeelden met wee die de oudste zijn in de overlevering, staan andere interjekties die zich naar wee gericht hebben; b.v. mnl. ay mi der leider gheboert; wach den ghenen; fi der scanden, och dier neringhe ende der pleghen; later ndl. fy den Vorste, foei u, foei mij; mhd. phi im und sinem künne; hgd. ach mir, o mir; ach der Wonne, o des Todes, pfui des GedankensGa naar voetnoot2). Naast de genitief komt, misschien onder Franse invloed (fi de), een omschrijving met van voor, b.v. bij Cats O fy van dat gebruyck; bij Potgieter foei van Engelsche haarden, Duitsche kagchelsGa naar voetnoot3). Naast datief en vokatief vindt men, tengevolge van het veelvuldig samenvallen van deze casus met de akkusatief, meermalen de akkusatief; b.v. mnl. wee, wee die grote stat Babylon; mhd. owe mich gotes armen; pfi dick, gitiger; nhd. o uns verlassene; pfui dichGa naar voetnoot4). Het is dus zuiverder, in gevallen als mnl. wee u, wach u, ay mi, en zeker in 17de eeuws foy jou, | |
[pagina 43]
| |
eenvoudig van een objektsvorm te spreken. Niet alleen een formeel samenvallen van genitief en datief, maar meer nog de opvatting van de persoon als causa movens, leidde ertoe, dat de persoon, indien de zaak niet genoemd werd, in de genitief kon voorkomen; b.v. mnl. fi dijns; bij Vondel wee mijns, wee mijner, wee onzer; bij Loosjes foei mijner; mhd. ach mines libes; hgd. pfui des Bösewichts, o des verdammten TaugenichtsGa naar voetnoot1). Daarnaar komt, onder invloed van substantieven als ongeluk, vloek (ongeluk over ..., vloek over ...), een omschrijving met over voor; b.v. mnl. wapene over den honden, in de 17de eeuw ach! ach! wreede liefde! ach over wreede Claas!Ga naar voetnoot2) hgd. o über die Toren, weh über mich!Ga naar voetnoot3) Omgekeerd leidt de vermenging van persoon en zaak soms tot een dativus rei: hgd. o dem VerhängnisGa naar voetnoot4). En hiermee is de weg gebaand tot de verklaring van de objektsvorm. Ook zonder een naast elkaar voorkomen van O jij deugniet: Jij deugniet kon naast O jou deugniet (met een door de interjektie geregeerde objektieve casus) een verbinding jou deugniet ontstaan door onderdrukking van de interjektie. Daar deze onderdrukking in het ndl. juist dan heeft plaats gehad wanneer een scheldwoord volgde, zou men de oorzaak ervan eerder naar de leer van Horn in de overbodigheid van de interjektie dan in eufemistiese gronden willen zoeken; misschien ook hebben ritmiese motieven meegewerkt (jou deugniet = o deugniet). Hoe dit ook zij, het bewijs dat de interjektie soms onderdrukt werd, levert het Duits, waar meermalen zonder deze zowel de genitivus causae als de genitivus personae verschijnt; b.v. der Schande! des frohen Zutrauens!; des Thoren der da schwört! des Heuchlers! En evenzo in de omschrijvende konstruktie: über den niederträchtigen | |
[pagina 44]
| |
Menschen! über den klugen Mann!Ga naar voetnoot1). Zou ook niet de schijnbare interjektie mij(n)! - die dan dus niet ontstaan is uit mijn God!Ga naar voetnoot2) - op dezelfde wijze te verklaren zijn uit o mij(n)! dat voorkomt naast ach mij! ach mij ellendige! ach ik ongelukkige!Ga naar voetnoot3). Is het bovenstaande juist, dan kan de verklaring van Muller alleen in zoverre gelden, dat aan de invloed van de interjektie jo(u) de veelvuldigheid van het gebruik van de objektieve vorm te danken is. Het gebruik van de pluralisvorm (jou schelmen)Ga naar voetnoot4) is geen argument tegen de door mij verdedigde opvatting, daar immers ook jij als zodanig in de oudere taal voorkomtGa naar voetnoot5).
Hilversum. m. schönfeld. |
|