woorden geen fri. zijn; geographisch is dat evenwel onwaarschijnlijk. [Wvl. fijts (volk. i), en verder zafr. fiets, komen denkelijk van fra. vite.]
Neemt men voor den wortel de bet. ‘(sterk) trekken’ aan, tr. en intr., dan is het got. en het eng. gebruik te begrijpen. Maar trek, treek is ‘list’; ik neem dus ook verband aan met ohd. fizzus (met affric.) ‘sluw’ en nwfri. fits ‘bits, vinnig’ (vgl. bov. ndl. fits), ‘tuk op winst, gierig’, ‘schrander’. Trouwens de ndl. adjj. tuk, en tuik (m.m. ook fri. en gron.) met verwanten vereenigen ook de bett. van schranderheid en van stekende pijn (ook schrander is in ouder ndl. tevens ‘bits’), en behooren bij ww. met de bet. ‘trekken, steken’ (Ts. 41, 197, '8); mnl. tuc is ‘forsche trek of ruk’ en ‘trek, treek, streek, list’, en behoort bij tucken ‘trekken’, dus bij genoemde familie. De ohd. affricata doet denken aan weliswaar ongewoon suffixaal -nús-; maar bij elke onderstelling is fizzus vrijwel geïsoleerd.
‘Snel’ en ‘krachtig’ gaan veelal samen, zoodat tr. en intr. ‘sterk trekken’ grenst aan ‘[zich] snel bewegen’. Maar eveneens gaan ‘vlug’ en ‘slim’ in elkaar over (zooals ook ndl. gauw de bet. ‘listig’ heeft ontwikkeld). Daarom acht ik de volgende vormen met î verwant; een vocaaltrap die bij os/es-st. evengoed als ĭ mogelijk is, al moet ags. fitt op ĭ teruggaan indien het geen j-suffix bevatte. Bij Molema is fietern ‘snel loopen’, ook ‘snel schaatsen’, der op om fietern ‘er op los ranselen’, oetfietern ‘hard wegloopen, zich met snelle vaart van een plaats verwijderen’. In 't Westerkw. zegt men van planten die snel groeien dat er fieter in zit. In 't nholl. kent men fijter (Bouman); ‘de beteekenis is doorgaans levendig, vlug, bevallig, opgeruimd, net’. In W.-Frsl. is fijter (Gids 1904 I 325) ‘gezond’ (zooals in Gron. vlug de bet. ‘gezond’ heeft aangenomen). In Frsl. beteekent fiterje ‘instigare, drijven, aan-, voortdrijven; drillen, aanzetten’, ook ‘stoeiend of worstelend iem. afmatten’, ‘snellen’ (in aanh.: elkoar foarby of efternei (achterna) fiterje), ‘verdragen, doorstaan, volhouden’; op 'e fiter