korte beschrijving van het koolzaaddorsen ons volkomen het recht geeft 1o. om voor Tenne van een oorspronkelike betekenis ‘plek aangestampte aarde’ uit te gaan, 2o. om de samenhang van Tenne en wildleger als vaststaand te beschouwen.
Intussen is ook al gebleken, dat de mening van Kluge en Paul, als zou Tenne een alleen-Duits woord zijn, onjuist is. Uit Verdams Wb. blijkt, dat het mndl. al denne ‘vloer, ook dorsvloer’ kent, waarbij verder naar het W.Vlaams verwezen wordt, dat dem, den, dent, dein heeft (de Bo). Eindelik kent het Ndl. Wb. den in niet minder dan zeven betekenissen, nl. 1) als denneboom en verder als 2) hol, verblijf van een roofdier, 3) ruim v.e. schip, 4) dek daarvan, 5) luik en balk waarop dit rust, 6) bergzolder, spesiaal voor zout en eindelik 7) dorsvloer. Aan het eind van dit artikel wordt gezegd, dat bij deze zeer uiteenlopende betekenissen slechts vermoed kan worden, dat we in alle gevallen hetzelfde woord voor ons hebben.
Ik zou twee woorden den willen aannemen. Wel zijn de betekenissen 2-7 vrij goed met elkaar te verenigen; als men uitgaat van ‘ligplaats van een wild dier’ komt men gemakkelik tot ‘dorsplek’, ‘dorsvloer’; in de betekenis ‘vaste bodem’ is het woord overgegaan op de ‘planken bodem in een schip’, dan ook op 't ruim onder die bodem; verder op ‘bergzolder’. (Een ontwikkeling, die in vele punten parallel loopt met die van deel (I) en verwante woorden, waarvoor Franck-van Wijk te vergelijken is.) - Het schijnt mij echter, dat wij goed doen nhd. Tanne als den (II) hiervan te scheiden, een mogelikheid, die Falk-Torp onder danna al overweegt; dit laatste zou met 't oog op de daar genoemde verwante woorden, o.a. skr. dhanvana ‘een zekere vruchtboom’, (gr. ϑάμνος ‘struikgewas’ wel niet verwant volgens Muller, Gr. Wb.) op idg. *dhonwā terug kunnen gaan met germaanse nn uit nw.. Den (I) daarentegen schijnt w.germaanse n- verdubbeling te hebben met het oog op vulgairlat. danea Reich. gloss., ags. dene ‘leger’