Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 41
(1922)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
Vínland-studiën.II.
In mijn vorige verhandeling kwam ik tot de conclusie, dat de totstandbrenger van de in hss. 544 en 557 overgeleverde compilatie, bij zin bewerking van de Guðriðar saga, behalve uit de Landnámabók en de Biskupasgur, òok het een en ander heeft opgenomen uit de Leifs saga. In deze verhandeling begrensde ik evenwel niet nauwkeurig de interpolatie uit die Leifs saga, en aangezien er allerminst onzekerheid mag bestaan over wat tot de Guðriðar saga en wat tot de Leifs saga moet gerekend worden, willen wij in het Vínland-vraagstuk tot klaarheid komen, moet ik, vóór ik tot de behandeling van mijn eigenlijk onderwerp overga, den omvang der interpolatie vaststellen.
Nadat de bewerker in zijn cap. 3 en 4, en in het begin van zijn cap. 5Ga naar voetnoot1), volgens de Guðriðar saga, heeft verteld van Guðríðr's uitwijken met haar vader þorbjrn naar Groenland; van hun komst daar, eerst bij zekeren þorkell, en later bij Eiríkr rauði; van Eiríkr rauði en zijn vrouw þjóðhildr, kondigt hij in deze bewoordingen de twee zoons van Eiríkr en þjóðhildr aan: þeir váru báðir efniligir menn; var þorsteinn heima með feðr sínum, ok var eigi þá sá maðr á Groenlandi, er jafn mannvaenn þótti sem hann. Daarna vertelt de bewerker, hoe Leifr naar Noorwegen vertrokken was, op zijn terugweg een vreemd land ontdekt had, schipbreukelingen had gered, het Christendom op Groenland had gebracht, hoe þjóðhildr een kerk had laten bouwen bij Bráttahlíð, en hoe Eiríkr niet veel bereidwilligheid getoond had at láta sið
| |
[pagina 288]
| |
sinn. Dat dit stuk tot de door den bewerker geplunderden Leifs saga behoord heeft, zal niemand betwijfelen, en wat dien bewerker tot opneming bewogen heeft, is ons duidelijk. Hij wilde ons, door dit stuk te interpoleeren, voorbereiden op den grooten tocht van Guðríðr en þorfinnr naar Helluland, Markland en Vínland, dien hij in zijn Guðríðar saga beschreven vond, welke beschrijving cap. 8-13 van zijn compilatie zou gaan uitmaken. Maar over den oorsprong van het dàn, aan het slot van cap. 5, volgende kan even twijfel bestaan, over den oorsprong van wat staat tusschen af þessu gerðiz orð mikit, at menn mundu leita lands þess er Leifr hafði fundit en siðan tóku þeir land ok fóru heim. Ontleende de bewerker deze vermelding van þorsteinn Eiríksson's mislukte reis om dit vreemde land te gaan zoeken aan de Guðríðar saga of aan de Leifs saga? Mij dunkt, aan de laatste. Voor een ontleening aan de Guðríðar saga pleit niets. En wie zich even aarzelend mocht afvragen, wat den bewerker toch wel bewoog ook nog dìt stuk uit de Leifs saga over te nemen, zal, bij nader inzien, tot de overtuiging komen, dat hij dit deed om nog iets te vertellen van wat Guðríðr's eersten man overkwam, vóórdat hun huwelijk gesloten werd, ja, vóór haar komst op Groenland. Merkwaardig is het, dat door onnauwkeurigheid van den bewerker þorsteinn in cap. 5 twéémaal voorgesteld wordt: de eerste maal in het begin van het caput volgens de Guðríðar saga, met de boven aangehaalde woorden; de tweede maal aan het eind van het caput, dáár, waar het stuk in quaestie begint, onmiddellijk na den zin: af þessu gerðiz orð mikit, met de woorden: var þar formaðr þorsteinn Eiríksson, góðr maðr, fróðr ok vinsoell, blijkbaar volgens de Leifs sagaGa naar voetnoot1). Lichten wij nu deze geheele uit de Leifs saga afkomstige | |
[pagina 289]
| |
interpolatie uit het werk van onzen compilator, dan blijken het begin van cap. 5 en het begin van cap. 6 uitstekend aan elkaar te passen: onmiddellijk vóór het begin der interpolatie wordt þorsteinn met de bekende, waardeerende woorden voorgesteld, en onmiddellijk nà de interpolatie volgt: þorsteinn Eiríksson vakti bónorð við Guðríði þorbjarnardóttur. De woorden nú er frá þvi at segja at zijn blijkbaar door den bewerker ingevoegd om zijn lezers weer in het rechte spoor van de Guðríðar saga te geleiden, nadat hij zich gedwongen had gezien even af te dwalen ten einde om hunnentwille te vermelden, wat die twee Groenlanders, Leifr en þorsteinn, voor belangrijks hadden gedaan, vóór zijn heldin en haar vader bij hun ouden vriend Eiríkr aankwamen. Ik kom nu tot mijn eigenlijke onderwerp. De compilatoren van hs. Havn. Reg. 1005, Jón þórðarson en Magnus þórhallsson, hebben in het hs. van de groote Óláfs saga Tryggvasonar, dat hun tot voorbeeld diende en dat zij bewerkten, het een en ander ingevoegd, dàt, wat in den afdruk van hun werk capp. 342 en 427-433 uitmaakt. Deze door hen ingevoegde stukken zijn door Storm uitgegeven als aanhangsel van de zgn. Eiríks saga rauða in de werken van het Samfund onder den gemeenschappelijken naam Groenlendingaþáttr. Deze benaming is niet juist, omdat Magnus, de tweede compilator, die in de Óláfs saga Tryggvasonar de door den eersten compilator opengelaten ruimten met titels der capita heeft ingevuld, nadrukkelijk den omvang van den Groenlendingaþáttr heeft aangegeven door boven cap. 427 hér hefr Groenlendingaþáatt te schriven. Wij behooren ons aan Magnus' aanwijzingen te houden, ook al heeft hij een enkele maal een kleine vergissing begaan. Wij noemen dus, op voorbeeld van Magnus, alléén capp. 427-433 den Groenlendingaþáttr en houden ons voorloopig slechts met dit door de compilatoren ingevoegde complex capp. bezig. Wat dreef de compilatoren Jón en Magnus tot het opnemen van de genoemde capp. en welk werk was hun tot bron? | |
[pagina 290]
| |
De eerste vraag is gemakkelijker te beantwoorden dan de tweede. Reeds de 14e eeuwsche compilator van de groote Óláfs saga Tryggvasonar heeft in zijn bron, Gunnlaugr-Oddr, verscheidene saga's geinterpoleerd over personen, die in eenigerlei betrekking hebben gestaan tot koning Óláfr. Zoo heeft hij de Hallfreðar saga opgenomen, omdat de koning op Hallfreðr reeds dadelijk bij hun eerste ontmoeting te Niðaróss een diepen indruk maakte en op zijn verder leven een grooten invloed heeft uitgeoefend. Zij, die de saga gelezen hebben, herinneren zich het tragische oogenblik, waarop Hallfreðr in één zijner wankelmoedige buien van den koning afscheid neemt en zich, na jaren lang afwezig te zijn geweest, weer naar IJsland begeeft, tengevolge van welk afscheid hij den strijd bij Svoldr misloopt, en den koning niet in zijn laatste oogenblikken kan bijstaan: svá pótti Hallfreði mikill skaði at um Óláfs konung at hann undi engu. Bij het interpoleeren van de Hallfreðar saga was het punt van uitgang voor den compilatorGa naar voetnoot1) die plaats in zijn bron, waar over de eerste ontmoeting tusschen Hallfreðr en Óláfr gesproken wordt, wanneer de dichter weigert zich te bekeeren, tenzij de koning zijn peet wordt. De bedoeling van den compilator was natuurlijk een breed overzicht te geven over den ontzaglijken strijd, die zich in heel de Noorsche wereld afspeelde op het eind der 10e eeuw tusschen de verdedigers van het oude en die van het nieuwe, onder welke koning Óláfr verreweg de voornaamste was. De op het eind der 14e eeuw werkende compilatoren van hs. 1005 zijn op denzelfden weg voortgegaan. In hun bron, een hs. van die groote Óláfs saga, hebben zij, op hun beurt, nòg mèèr saga's willen invoegen over met Óláfr in aanraking geweest zijnde personen. Zoo interpoleerden zij, althans voor een deel, de Hrómundar saga halta. Zij vonden in hun bron onder de | |
[pagina 291]
| |
medestrijders van Óláfr op Ormrinn langi bij Svoldr een zekeren Hallsteinn genoemdGa naar voetnoot1). Dit was voor hen een aanleiding om een saga over hem en zijn familie, - die als zelfstandige saga niet is overgeleverd -, te plunderen, en wel in dat gedeelte dier saga, dat handelt over een gevecht, dat deze Hallsteinn en zijn vader en broeder met víkingar hadden op IJsland, waarin de beide laatsten sneuvelden, en waarna Hallsteinn zèlf uitwijkt, zich naar koning Óláfr begeeft, en dáár, in Noorwegen, zooals zoovelen, aan het hof wordt opgenomen en zich een trouw makker en christen betoontGa naar voetnoot2). De compilatoren vonden nu óók in hun bron een kort bericht over Leifr Eiríksson's verblijf bij koning Óláfr, over zijn bekeering, zijn terugkeer naar Groenland, waar hij volgens zijn belofte het Christendom zal brengen, zijn redding van schipbreukelingen en zijn ontdekking van een vreemd land. Dit bericht in hun bron dreef de compilatoren tot interpolatie. Zooeven zei ik, dat de tweede vraag: aan welk werk ontleenden de compilatoren Jón en Magnus hun Groenlendinga þáttr, niet zoo gemakkelijk te beantwoorden was. Ik stelde mij toen op het standpunt van allen, die in de laatste jaren het Vínland-vraagstuk hebben trachten op te lossen. Men pleegt nl. cap. 342, dat vermeldt het zien van vreemde landen door Bjarni Herjólfsson op een reis van IJsland naar Groenland, met capp. 427-433 te zamen den Groenlendinga þáttr te noemen. Men gaat dan van de vooronderstelling uit, dat al deze capp. door de compilatoren aan één en dezelfde bron ontleend zijn en te zamen en tegelijkertijd in de Óláfs saga geinterpoleerd zijn. Maar als men zich dan verplicht voelt den oorsprong der capp. te onderzoeken, en hun bron aan te wijzen, dan blijkt dit zóó moeilijk, dat men met enkele harde woorden van de | |
[pagina 292]
| |
capp. afscheid neemt. Storm deed zoo in zijn meergemelde uitgave en in zijn bekende verhandeling in de Aarbøger, en Finnur Jónsson in zijn geciteerde stukken. Begrijpelijk is Storm's en Finnur's opvatting. De stof in cap. 342 en in de capp. 427-433 vertoont, in vergelijking met de in de capp. der Óláfs saga behandelde stof, verwantschap. Bovendien keert Bjarni, de held van het in cap. 342 vertelde, in het begin van cap. 427 terug, ja, is hij het, die tot de in dit en de volgende capp. beschreven gebeurtenissen den stoot schijnt te geven. Nu komen de genoemde onderzoekers evenwel niet tot een verklaring van den oorsprong der capp. 342 en 427-433, die algemeene bevrediging gegeven heeft, en die, naar men mag aannemen, hen zelf heeft voldaan. En dat zij niet tot een bevredigende verklaring komen, is, dunkt me, gelegen in het feit, dat zij Magnus' aanwijzingen verwaarloosd hebben. De grenzen der þoettir, door den bewerker der groote Óláfs saga en door de compilatoren van hs. 1005 in die saga opgenomen, zijn overal zóó duidelijk aangegeven, dat men in de gevallen, waar de volledige saga's als zelfstandige werken ons zijn overgeleverd, datgene gemakkelijk kan herkennen, dat door de bewerkers is gebruikt en op welke wijze het gebruikte in de groote saga is ingevoegd. Geven nu de compilatoren van hs. 1005 op een bepaald punt duidelijk aan, dat op dat punt een þáttr begint, d.w.z. een door hen aan een saga ontleend stuk, dan behooren wij ons aan die aanwijzing te houden, en moeten wij trachten die saga te reconstrueeren, in geval zij niet zelfstandig bewaard is gebleven. En zelfs wanneer dat ons in dit geval niet gelukte, dan zouden wij nòg verplicht zijn, cap. 342 buiten de grenzen van den Groenlendinga þáttr te zetten en voor dit cap. een anderen oorsprong te zoeken dan voor capp. 427-433, en niet moeten terugschrikken voor de slotsom, dat de verbinding tusschen het eerste cap. en de tweede groep capp. eerst om nader te onderzoeken redenen door de compilatoren van hs. 1005 kan zijn teweeggebracht. Uit de interpolaties van den compilator van de groote Óláfs | |
[pagina 293]
| |
saga Tryggvasonar en uit de interpolaties van de compilatoren van hs. 1005 blijkt duidelijk de bedoeling dier bewerkers: zij zochten naar alles, wat zij elders te weten konden komen omtrent personen, op wier leven Óláfr Tryggvason invloed had uitgeoefend. Zij raadpleegden de Hallfreðar saga, en de Hrómundar saga halta. Welnu, toen zij lazen over Leifr's bekeering door Óláfr en over de opdracht, die de koning hem had meegegeven, zochten zij naar een saga, die van hem vertelde, naar een Leifs saga. Bezien wij vluchtig den inhoud van capp. 427-433. Leifr Eiríksson onderneemt een reis naar Helluland, Markland en Vínland, en keert naar Groenland terug; zijn broer þorvaldr doet een reis naar Vínland en sterft daar; zijn tweede broer þorsteinn gaat met zijn vrouw Guðriðr op weg naar Vínland, maar lijdt schipbreuk en wordt op de Groenlandsche kust geworpen in de buurt van de Westelijke kolonie en sterft daar; Guðriðr en þorfinnr maken daarna een tocht naar Vínland, en ten slotte Leifr's zuster met haar man þorvarðr. Onze eerste indruk is, dat dit sagabrok niet één, maar verscheidene helden heeft, maar na nauwkeurige lezing en herlezing blijkt ons het tegenovergestelde, blijkt ons, dat Leifr van al het gebeuren het middelpunt is. Op den terugweg van zijn Vínland-reis redt Leifr Guðriðr en þórir en brengt hen naar Bráttahlíð, waar Leifr, kort daarop, na zijn vaders dood, heer en meester wordt. þorvaldr doet zijn reis með umráði Leifs bróður síns; wanneer, na zijn dood, zijn makkers op Groenland teruggekeerd zijn, heet het: þeir kunnu at segja Leifi mikil tíðendi; op Leifr's aansporen besluit þorsteinn met Guðríðr þorvaldr's lijk te gaan halen. De hutten in Vínland, door Leifr op zijn reis gebouwd, heeten Leifs búðir en niet alleen Guðríðr en þorfinnr, maar ook Freydís en þorvarðr vragen, voordat zij op reis gaan, aan Leifr de hutten in Vinland ten geschenke, maar hij antwoordt hun: ik wil ze je wel in bruikleen geven, maar niet in eigendom. Wanneer Freydís van haar tocht terugkomt, waarop nog al wat gebeurd is, dat haar niet tot eer strekt, dan is het weer Leifr, | |
[pagina 294]
| |
die optreedt en Freydís' schepelingen door pijniging dwingt te vertellen, hoe alles zich toegedragen heeft. Dat het in capp. 427-433 overgeleverde sagabrok door de compilatoren aan de Leifs saga ontleend is, is zeker. De vraag is nu: welke is de verhouding tusschen dat stuk Leifs saga, dat wij in onze vorige verhandeling en in het begin van deze leerden kennen en het stuk, dat in capp. 427-433 is overgeleverd, en dat wij, op bovengenoemde gronden voor een gedeelte dier saga meenen te mogen houden. Deze, dat het laatste stuk een voortzetting is van het eerste. De bewerker van de Guðríðar saga plunderde de Leifs saga in haar begin, de compilatoren van hs. 1005 plunderden de Leifs saga aan haar einde. Eén ding moeten wij evenwel in acht nemen: die Leifs saga, die door den bewerker van de Guðríðar saga werd geraadpleegd, verschilde op een ondergeschikt punt van die Leifs saga, van welke de compilatoren in hun boekerij een codex vonden. Welke was de inhoud van die Leifs saga, door de compilatoren geraadpleegd, saga I,? Deze: [a. Leifr's tocht naar Noorwegen en terug met de bekende lotgevallen]. b. Leifr's reis naar Helluland, Markland en Vínland. c. þorvaldr's reis naar Vínland en zijn dood daar. d. þorsteinn's mislukte reis met Guðriðr. e. Guðríðr's en þorfinnr's reis. f. Freydís' en þorvarðr's reis. a hebben de compilatoren niet uit hun Leifs saga overgenomen, omdat het reeds in hun bron aanwezig was. Juist die vermelding in hun bron van Leifr's reis was hun een aanleiding om de rest der saga te interpoleeren. Welke was de inhoud van de Leifs saga, door den bewerker van de Guðríðar saga, geraadpleegd, saga II,? Deze: a.Leifr's tocht naar Noorwegen en terug met de bekende lotgevallen. b.þorsteinn's mislukte reis. [c.Leifr's reis naar Helluland, Markland en Vínland. | |
[pagina 295]
| |
d.þorvaldr's reis naar Vínland en zijn dood daar. e.Guðriðr's en þorfinnr's reis. f.Freydís' en þorvarðr's reis.] c tot en met f zijn door den bewerker van de Guðríðar saga niet opgenomen, omdat zij voor de compilatie, die hij zich ten doel gesteld had te vervaardigen, ten eenenmale ongeschikt waren. Bij het nauwkeurig lezen dier Leifs saga kunnen wij ons niet onttrekken aan den indruk, dat in den beginne die voorstelling de heerschende was, dat de reizen van þorvaldr, èn die van Guðríðr-þorfinnr èn die van Freydís-þorvarðr ondernomen werden onder Leifr's leiding, en dat een ontwikkeling der Leifs saga is geschied in die richting, dat langzamerhand in de plaats van ééne langere reis onder Leifr's leiding de voorstelling ontstaan is van vier kortere reizen: één van Leifr, één van þorvaldr, één van Guðríðr-þorfinnr, en één van Freydís-þorvarðr; dat, wat van die ééne gezamenlijke reis onder Leifr verteld werd over Helluland, Markland en Vínland, over de ligging, de fjorden en eilanden, de planten- en dierenwereld, het klimaat en de inboorlingen, zooveel mogelijk gelijkelijk is verdeeld over die vier reizen door de verschillende sagavertellers en -schrijvers, die die ontwikkeling hebben geleid. Vandaar de armoede aan lotgevallen van de reis van Freydís en þorvarðr: het was de laatste reis, voor welke slechts weinig stof overgebleven was. Vandaar dat bij het eerste lezen onbegrijpelijke trekken van þorvaldr, Guðríðr-þorfinnr en Freydís-þorvarðr direct naar Vínland, direct naar de Leifs búðir. Deze voorstelling wordt eerst dan begrijpelijk, wanneer men haar heeft leeren beschouwen als het uitvloeisel van een verlangen bij de verschillende vertellers en schrijvers, - een verlangen, voortkomende uit belangstelling voor de deelnemers, niet voor de zaak! - om elk der reizigers een zelfstandige rol te laten spelen in Vínland, het voornaamste der bezochte landen, om hen niet meer te laten optreden als ondergeschikten van Leifr. Deze ontwikkeling der Leifs | |
[pagina 296]
| |
saga is geschied op zoo'n wijze, dat wij uit de resten, die wij van haar twee redacties bezitten, kunnen opmaken, hoe de oorspronkelijke toestand geweest is. De compilator Magnus þórhallsson, die de titels heeft ingevuld, noemde op verschillende plaatsen de door hem en Jón ingevoegde brokken der Hallfreðar saga ‘Hallfreðar þáttr’ (cap. 250 en 422 in den afdruk van hs. 1005), het brok Hrómundar saga halta ‘Hrómundar þáttr’ (cap. 327). De door hen gebruikte codex der Leifs saga droeg blijkbaar den titel Groenlendinga saga, want Magnus betitelde het gebruikte stuk ‘Groenlendinga þáttr’. Wij kunnen ons voorstellen, dat een afschrijver er toe gekomen is de Leifs saga aldus te noemen. Wij moeten in de saga, zooals zij ons is overgeleverd, diep doordringen, vóór wij ontdekken, dat niet enkele Groenlanders, maar één, Leifr, de held is. Wij willen nu, ten slotte, de Leifs saga I, ontleden. In enkele hoofdpunten, a tot f, gaf ik boven haar vermoedelijken inhoud weer. Zij begon met het vertrek van Leifr naar Noorwegen, en vertelde dan van zijn ontmoeting met þorgunna op de Suðreyjar, de geboorte van zijn zoon þorgils, zijn aankomst bij koning Óláfr, de opneming in diens hirð, zijn bekeering en het aannemen van 's konings opdracht: kersten Groenland, wat Leifr doet antwoorden: þat erendi mun torflutt á Groenlandi. Leifr keert nu naar Groenland terug, ontdekt een vreemd land, waar tarwe en wijn in het wild groeit, en waar kostelijk hout te vinden is, redt schipbreukelingen en brengt het Christendom op Groenland, wat bij velen, maar niet bij zijn vader Eiríkr, weerklank vindt. Dit hoofdstuk behoefden de compilatoren, zooals ik boven reeds zeide, niet over te nemen, want het stond reeds, hoewel zeer bekort, in hun bron. Zij beginnen dus onmiddellijk met de reis van Leifr naar Helluland, Markland en Vínland. Leifr vraagt, of zijn vader Eiríkr mundi enn vera fyrir frinniGa naar voetnoot1), | |
[pagina 297]
| |
d.w.z. opnieuw de leiding van den tocht op zich wil nemen, wat niet anders kan beteekenen, dan dat Eiríkr, evenals op Groenland, ook hier in de nieuw te ontdekken landen de eerste kolonisator moet zijn. Een val van het paard belet Eiríkr evenwel mee te trekken, en Leifr neemt de leiding. Hij komt via Helluland en Markland in Vínland, vestigt zich daar in de door hem gebouwde Leifs búðir; hij blijft daar één winter; hem wordt een portie van wat er aan vertelstof over den grooten, gezamenlijken tocht aanwezig was, toebedeeld; hij keert terug naar Groenland, en nu wordt het þorvaldr's beurt. Nooit was Guðríðr in de Leifs saga een in die mate op den voorgrond tredende figuur, als in haar eigen saga. Zij behoorde met haar derden man þorfinnr tot diegenen, die onder Leifr's leiding den grooten, gezamenljken tocht meemaakten. Maar zoodra Guðríðr en þorfinnr een zelfstandige reis naar de Leifs búðir gingen doen, werd het wenschelijk haar met enkele woorden te introduceeren voor hoorders of lezers. Met haar eersten man þórir zou zij uitgeweken zijn uit IJsland naar Groenland; bij de Groenlandsche kust lijden zij schipbreuk, en nu wordt de bekende gave van Leifr als redder van schipbreukelingen uitgebuit: Leifr is het, die, van zijn Vínlandreis terugkeerende, Guðríðr en þórir redt, en veilig naar Bráttahlíð geleidt. þórir en Eiríkr sterven in den nu volgenden winter, en Leifr neemt het bestuur van het vaderlijk bedrijf op zich. Hij is het, die de schikkingen treft voor þorvaldr's reis naar de Leifs búðir, en die hem opdraagt, vóór zijn afreis, het kostbare hout te halen, dat Guðríðr en þórir bij hun redding op de rots hebben moeten achterlaten. þorvaldr krijgt nu, in Vínland aangekomen, zijn portie vertelstof toebedeeld, en sterft daar. Nu volgt in saga I het huwelijk van Guðríðr met þorsteinn, haar tweeden man; er worden onder Leifr's leiding toebereidselen gemaakt voor hun tocht naar de Leifs búðir. Zij zullen, zoo wordt er als beweegreden voor hun tocht aangevoerd, het lijk van þorvaldr gaan halen. Zij gaan op weg, maar worden bij de Westelijke kolonie op | |
[pagina 298]
| |
de kust geworpen, waar þorsteinn spoedig sterft, en Guðríðr keert naar Bráttahlíð, naar Leifr, terug. Nu wordt een nieuwe uitgewekene þorfinnr geintroduceerd; hij wordt door Leifr vriendelijk ontvangen en neemt zijn intrek bij hem. Hij vraagt Guðríðr ten huwelijk, zij veik til Leifs svo֥rum fyrir sik, deze geeft zijn toestemming en þorfinnr begint met Guðríðr zijn zelfstandige reis naar de Leifs búðir, hun ondanks hun dringend verzoek slechts ter leen gegeven, waar hun gedurende hun verblijf van twee winters een flink deel der vertelstof wordt toegemeten. Zij keeren terug, en nu zijn het Freydís en haar man þorvarðr, die in gezelschap van eenige met enkele woorden geintroduceerde uitgewekenen, een tocht ondernemen naar de Leifs búðir, nadat ook zij tevoren de waarschuwing van Leifr hebben meegekregen, dat zij de búðir niet als hun eigendom mogen beschouwen. Het poovere restje overgeschoten vertelstof wordt hun nu toebedeeld; de door Freydís op dezen tocht veroorzaakte onaangenaamheden worden eerst na de terugkomst onderzocht en door Leifr bestraft. De Leifs saga II had in hoofdzaak denzelfden inhoud, zooals men kan zien uit de boven onder a-f aangehaalde punten: Leifr's lotgevallen op zijn Noorsche reis, Leifr's tocht naar Helluland, Markland, en Vínland, zijn redding van Guðríðr en þórir, de dood van Eiríkr en þórir, þorvaldr's tocht en zijn dood in Vínland, þorsteinn's huwelijk met Guðríðr, zijn vertrek met haar naar de westelijke kolonie en zijn spoedige dood daar, de terugkeer van Guðríðr naar Leifr, de tocht van Guðríðr met haar derden man þorfinnr naar Vínland, de reis van Freydís en þorvarðr. Het eenige verschil tusschen saga I en saga II is, dat þorsteinn in saga I zijn onderneming begint met Guðríðr, dus nà zijn huwelijk, terwijl in saga II þorsteinn zijn onderneming begint, onmiddellijk na den terugkeer van Leifr van zijn Noorsche reis, dus vóór zijn huwelijk. Maar dit zeer ondergeschikte verschilpunt is van niet het minste belang voor het onderzoek naar den aard der Vínland-reizen, omdat þorsteinn's onderneming is mislukt. Juist òmdat þorsteinn's on- | |
[pagina 299]
| |
derneming tot geen resultaat geleid heeft, òmdat het huwelijk met Guðríðr zoo kort geduurd heeft en hij zoo spoedig tijdens een epidemie in de Westelijke kolonie gestorven is, kon er op het genoemde punt onzekerheid ontstaan, die wij kunnen constateeren in de resten der ons nog bewaarde redactie'sGa naar voetnoot1). Behalve de capp. 427-433 hebben de compilatoren nog een stuk ingevoegd, cap. 342, door Magnus betiteld als Bjarni leitadi Groenlands. De inhoud van dit stuk is als volgt: Bjarni, de zoon van Herjólfr op Drepstokkr in het westen van IJsland, inn efniligsti maðr, was reeds in zijn prille jeugd een groot farmaðr. Herjólfr gaat met Eirikr rauði op diens tweede reis naar Groenland, en vestigt zich op Herjólfsnes. Toen Bjarni, op een zomer te Drepstokkr komende, bemerkte, dat zijn vader was uitgeweken, ging hij hem achterna, en op dien tocht naar Groenland, bemerkte hij de kusten van drie landen, vóór hij op de plaats zijner bestemming was aangekomen. Bjarni vestigt nu zijn hoofdverblijf op Groenland. Hier was de bron van de compilatoren blijkbaar een Bjarna saga Herjólfssonar, die als zelfstandige saga is verloren gegaan, maar van welke wij nog een spoor zien in de Landnámabók, waar ze, zooals ik in mijn vorige verhandeling opmerkte, door den bewerker van Sturla's en Styrmir's gemeenschappelijke bron is gebruikt. (St. b. cap. 91, H.b. cap. 79). Wij kunnen, vooral in het begin der interpolatie, aan den stijl zien, dat de compilatoren in enkele woorden een deel der saga hebben gecomprimeerd tot een inleiding voor het door hen ingevoegde stuk. Maar er is belangrijkers op te merken. In cap. 352 van hs. 1005 vinden wij bij de vermelding van | |
[pagina 300]
| |
Leifr's terugreis van Noorwegen naar Groenland de woorden: ok í þeiri ferð fann hann Vínland it góða, woorden, die in Gunnlaugr's tweede bewerking, de kern der groote Óláfs saga immers, zeker gestaan hebben, die wij in de hss. Havn. AM. 61, 54 en 53 dier saga vinden, en die zeker ook in de bron der compilatoren gestaan hebben, woorden, welker aanwezigheid in die bron wij in ons geheele voorafgaande betoog met recht hebben voorondersteld. Maar waarom sloegen de compilatoren die woorden dan over? Omdat, volgens hun opvatting, tusschen de Bjarna saga eenerzijds, en hun bron, een met de hss. 61, 54 en 53 nauw verwant hs. der groote Óláfs saga en de Leifs saga anderzijds een tegenspraak bestond. In de Bjarna saga lazen zij, dat Bjarni drie landen ontdekt, op weg van Ysland naar Groenland; in hun bron en in de Leifs saga, dat Leifr op zijn terugtocht van Noorwegen een vreemd land ontdekt, met tarwe en wijn in het wild groeiend, en kostelijk hout, msurr, welk land door Gunnlaugr als ‘Vínland it góða’ werd geinterpreteerd, toen hij voor zijn Kristni saga, die hij bij zijn tweede bewerking in Oddr's Óláfs saga inschoof, de Leifs saga raadpleegde. Onze compilatoren van hs. 1005 ruimden de tegenspraak uit den weg ten gunste van Bjarni, door een brok Bjarna saga, dat over die ontdekking handelde, op
te nemen en den aangehaalden zin uit hun bron te lichten; de interpolatie bewerkstelligden zij op de daarvoor meest geschikte plaats, nà cap. 341, en uit cap. 352 werd een stukje geschrapt.
Eveneens op een zeer geschikte plaats voegde zij hun brok Leifs saga in. Leifr's tocht van Noorwegen naar Groenland geschiedde kort vóór den dood van koning Óláfr; zijn verdere lotgevallen vielen dus nà den dood van den koning. De compilatoren schrijven dus eerst uit hun handschrift der groote Óláfs saga de kerstening van IJsland af, de voorbereidingen tot de katastrophe bij Svoldr, het slot van hun Hallfreðarþáttr, de gevechten bij den dood des konings, den indruk, dien de dood maakte, de overwinning der aristocratie onder leiding van Eiríkr Hákonarson, vóór zij zich zetten tot het interpoleeren van het | |
[pagina 301]
| |
gedeelte des Leifs saga in cap. 427-433. Maar nu hadden de compilatoren, door de boven geciteerde woorden te schrappen, Leifr's beteekenis beperkt tot het brengen van het Christendom op Groenland. Bjarni was door hen op den voorgrond geschoven als de ontdekker van die landen, die, naar de opvatting der compilatoren, het doel vormden van de reizen van Leifr en de andere Groenlanders, die zij in de Leifs saga beschreven vonden. Bjarni moet nu door de compilatoren gemaakt worden tot den man, die Leifr tot het ondernemen van zijn Vínland-reis aanzet. Deze arbeid kostte eenige inspanning: Bjarni's ontdekking van vreemde landen viel kort nà 985, kort nà Eiríkr rauði's kolonisatie van Groenland; de aansporing tot den Vínland-tocht van Leifr moet vallen kort nà 1000, en Bjarni had, zal men zeggen, - zij, die het meest geijverd hebben voor de combinatie van cap. 342 met capp. 427-433 tot één Groenlendinga þáttr, hebben Bjarni het sterkst om zijn nalatigheid berispt, en die nalatigheid als argument gebruikt voor de geringe waarde van hùn Groenlendinga þáttr -, zelf dan toch in dien tusschentijd wel eenige ondernemingslust kunnen toonen. De compilatoren lossen de moeilijkheid aldus op: Bjarni had op zijn vele tochten, zoo leerde hun zijn saga, ook verkeerd aan het hof van Eiríkr Hákonarson, Óláfr's opvolger. Daar vertelt Bjarni van zijn ontdekking, krijgt een standje voor zijn luiheid, en na zijn terugkeer op Groenland, spoort hij Leifr tot den tocht aan. Met de woorden: var nú mikil umroeða um landaleitan begint het brok Leifs saga.
Alkmaar, April 1922. w. van eeden. | |
Naschrift.In mijn vorige verhandeling noemde ik twéémaal (op blz. 59 en 61) Golther als den uitgever van de Kristni saga in de Sagabibliothek (XI, 1905). Er moet natuurlijk staan Kahle.
Delft, Augustus 1922. w.v.e. |
|