Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 39
(1920)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Enkele plaatsen en woorden uit Dat Kaetspel GhemoralizeertGa naar voetnoot1).Blz. 3, 26 e.v. Ende volghet hier naer tkaetspel ghemoralizeert ende ghenouch ter iusticie. Zich beroepende op Mndl. Wdb. 2, 1431, verklaart de uitgever ghenouch hier met ‘zich aansluitende bij’. Ik laat daar, of die verklaring past op de bij Verdam aangehaalde plaatsen, maar op de onze moet ongetwijfeld gelezen worden: gheuouch ‘geschikt’. Blz. 13, 11 e. vv. Ende (de taellieden) hebben goet behaghen ende roum dat zij van eenen onrechte hebben ghemaect een schinen van rechte / of van eenen rechte een onrecht / ende trecht by cantelen versteken. De uitgever (Woordenlijst 114) ziet in cantelen ons ‘kantelen’ en vertaalt gissenderwijs by cantelen ‘door de zaak te verdraaien’, waarvoor hij verwijst naar ‘het recht op zijn kop zetten’. Deze uitleg is onhoudbaar. Ook hier moet men u voor n lezen: by cautelen betekent ‘met listen’, ‘met bedrieglike praktijken’. Het woord cautele, niet in 't Mndl. Wdb. vermeld, is Ofra. cautele ‘list’, ‘bedrog’, tans cautèle ‘précaution mêlée de défiance et de ruse’ (Littré), vgl. du Cange op cautela (‘fraus, astutia, dolus’). Wat versteken ‘achterafgezet’, ‘teruggedrongen’, ‘verschopt’ betreft zie men Mndl. Wdb. 9, 42, met een andere plaats uit onze tekst, waar ook gewaagd wordt van het recht dat is al versteken ende onder voet (blz. 3, 1). Blz. 19, 11 e. vv. Ende als de muer te broken was / zo was daer in vonden een loodinscher vat / dat men heet een doodkiste / daer een mensche wilen in gheleyt ende begraven was. In de Woordenlijst vindt men opgegeven loodinsch ‘looden’, zonderdat er een poging wordt gedaan om deze wanvorm of de uitgang -er in de tekst te verklaren. Natuurlik moet men lezen: een | |
[pagina 170]
| |
loodin schervat. Naar Wvla. scherfvat ‘doodkist’ bij De Bo te oordelen, is dit schervat uit *scherv-vat ontstaan, maar moet men dan niet eerder *scherf(f)at uit *skerƀ-fat verwachten? Onwillekeurig denkt men aan Mhd. scherbret (Zw. skärbräde, De. skaerebraet), tegenover Mndl. scherfbert ‘hakbord’ (naast welk laatste Plantijn een synoniem scherfvat vermeldt); het is mij evenwel niet duidelik, hoe scher-vat aan de betekenis ‘doodkist’ zou komen, terwijl Mhd. scher-bret e. dgl. volmaakt begrijpelik zijn. Aan de andere kant is, ook als Mndl. schervat een samenstelling van scherve (scherf-) en vat is, de verklaring verre van gemakkelik, daargelaten nog de moeilikheid van de -v-. Verdam gist (Mndl. Wdb. op scherve, aanm. 3) dat in Wvla. scherfvat ‘het doode lichaam (wordt) vorgeleken bij een vat of pot van aarde of klei’, waarmee hij schijnt te menen dat scherf hier het lijk zelf aanduidt en vat het voorwerp waarin dit gelegd wordt, de kist; immers het lichaam kan in dit compositum met vat niet bedoeld zijn, terwijl -vat in de betekenis ‘(dood)kist’ heel goed mogelik is, (zie Mndl. Wdb. 8, 1311 en De Bo op Wvla. scherfvat). De gissing is niet bevredigend, want al betekent scherve weleens ‘pot’, men kan niet aannemen dat het (zoals met Mndl. vat het geval is) ooit figuurlik zou zijn opgevat als de bewaarplaats, het stoffelik omhulsel van de ziel, het lichaam van de mens, en allerminst dat dit het geval zou zijn geweest in een samenstelling. Dan zou ik nog eerder kunnen geloven dat schervat of scherfvat een soort verduideliking van scherve ‘pot’ in de zin van ‘doodkist’ was, al wordt bij mijn weten dit woord nergens gevonden in de vereiste betekenis. Men zou zich daarbij kunnen beroepen op Nederrijns kisfat en Ohd. sarhscrīni (Kluge, Etym. Wtb. op sarg), die eveneens beide uit twee woorden voor ‘doodkist’ bestaan, maar hier schijnt eerder het éérste lid (kiste en sarh) te zijn toegevoegd, wat men bij scher(f)vat niet kan veronderstellen, daar toch zeker vat en niet scherve het meest voor de hand liggende en gebruikelike woord was. Het in Loquela, blz. 429 uit Werveke (W.-Vl.) vermelde scherfhout | |
[pagina 171]
| |
‘doodkist’ zou mijn gissing kunnen steunen, indien het niet onder de verdenking stond, niets dan een verkeerde schrijfwijze te zijn (zie ald.). Is dit niet zo, dan zou men ook de mogelikheid kunnen overwegen dat de Nederlandse woorden schervat, scherfvat, scherfhout volksetymologieën zijn voor een aan sarcophagus ontleende Oudfranse vorm (Nfra. cercueil). Blz. 32, 14 e. vv. Ende waren hem so hout dat sij daer naer doot sloughen den conync Pore / ende maecten Alexander conync vanden jueden. Daar Porus geen Joods, maar een Indies koning was, moet men voor het laatste woord lezen: jnden (of ynden), d.i. ‘Indiërs’.
j.h. kern. |
|