Kleine mededeelingen.
100. De t-vormen bij nieuw.
Daar de oudere taal noch nieuw(e)t kent noch andere ntr. adj. op -t, moet men in nuut, naut of nout en dgl. een analogievorm zien. Deze kwam zeer licht in zwang waar men nouw of dgl. uitsprak (ouwe [ < oude]: out = nouwe: nout), maar lag ook elders voor de hand (ouwe: out = nuwe: nuwt en = nieuwe: nieuwt).
Groningen.
w. de vries.
Op blz. 310 van Dl. XXXVIII moet, in r. 4 v.o., in pl. van ‘boven’, gelezen worden: ‘no. 96’, en ald., op blz. 315. r. 3 v.o., leze men: ‘Umlaut.’