Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 38
(1919)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Negerhollands molee, Afrikaans boetie, katjipiering, bibies, bottel, ou sanna, ewwa-trewwa, foolstruis.De uitlegging van Negerholl. molee door Prof. Schuchard (Tijdschrift, XXXIII, 135) doet er mij toe besluiten om ook mijn bevindingen aangaande dit woord, en tevens aangaande andere Negerhollandse en Afrikaanse woorden mee te delen. De voorstelling van molee als ontstaan uit omlaag heeft me niet overtuigd. De Westvl.-Zeeuwse vorm van omlaag is ombleege met scherplange ê, een klank waarachter g niet wegvalt of geïotaseerd wordt (z. Hesseling, Negerhollands § 29) en mol uit ombl lijkt me gewaagd. Er is nog een semasiologies bezwaar. Men zegt na molee; bedoelde dialecten zeggen niet naar omlaag; het begrip naar steekt overigens reeds in om; cf. De Bo i.v., waar hij schrijft: ‘omleeg(e), bijw. Hetzelfde als holl. omlaag, naar beneden’. Voor hem ook dus is omlaag niet beneden, maar naar beneden. Molee staat veel dichter bij beneden. Beneden klinkt in 't Westvl. zowel benee als beneen. Vermits in dit dialekt onbeklemtoond naar (behalve voor klinker of h) năo wordt, is naar beneden daar natuurlik, na assimilatie van de explosief b tot nasaal m tussen twee nasalen: năomenee. Daarenboven is de tweede n zo onduidelik dat men soms twijfelt of men n of l gehoord heeft. Dus is molee zonder twijfel ontstaan uit beneen in de verbinding naar beneden, met o als voorstelling van doffe e vóór l. * * * Het Negerhollands vertoont overigens verschillende verschijnselen, die treffend met het Westvl. overeenkomen. | |
[pagina 303]
| |
Uit de Woordenlijst in Hesseling's Negerhollands stip ik er enige aan: allemaal, bijvoeg. gebruikt: Westvl. allemale de menschen, allemale de boeken (niet in De Bo). as = of: ook Westvl., waar omgekeerd of voor als in compar.; z. De Bo op of, waar hij schijnt aan te nemen dat of ze zich assimileert tot osse. Dit is echter eerder as ze, want als luidt doorgaans os, met ŏ uit ă vóór l eer die gesyncopeerd werd. asserant i.p.v. astrant, ook Westvl. batterie = stroop, zal wel het woord materie zijn, als term uit de melassekokerij. Dit is zeker geen Wvl., maar de b uit m wel: z. De Bo op b. bejer, bottle, cousin, dink op, Dissendag, flambeew, halsneesdoek, kaggel, kakketis (misschien te lezen hakketis, want de Wvl. worm is hakketesse), kom (= worden), kries, mankeer, mankement, 2 partie (sommigen), pek (Wvl. pekken), pesboontje (Wvl. per[t]seboon), sala, skaapkot, skoen (= hoefijzer), sleuter, steek weg, sussies (Wvl. sosiese), giev tete, alles Westvl., de meeste echter niet in De Bo. Alleen voor zeven dier woorden zegt Hesseling iets nopens oorsprong of verwantschap: 1) batterie: oorsprong mij onbekend; 2) bottle: misschien Eng. bottle, doch waarschijnliker Pap. bottel, Sp. botella; Nederl. bottel schijnt eerder aan die laatste taal dan aan 't Engels ontleend; 3) flambeew: D(ez)elfde vorm in 't Papiments; 4) 2 partie: ook in 't Afrikaans; 5) sala: Pap., Sp. salada; 't Nederl. salade is een deftig woord; 6) skoen: Danisme? 7) tete: op de Antillen gekomen uit Pap., Sp. teta. Merkwaardig is in 't Negerhollands de overeenkomst met de Wvl. palatalisatie in vreemde woorden, beantwoordende aan (daarom niet ontleend aan) Lat. ww. op -cia, -tia, -tio: confirmasje, edukasje, ordinansje, penitensje, consciensje enz. (alle Wvl. op -še); ook gasje (soldij, Wvl. gāže) en rusie, rijsje (Wvl. ruže). Sommige van die woorden of verschijnselen komen ook in | |
[pagina 304]
| |
ander Ndl. dialekten voor, maar vele zijn uitsluitend Westvl.-Zeeuws; zodat het Westvl.-Zeeuws dan ook als bron mag gelden voor degene die tevens in andere dialekten tegenhangers hebben, en dat het dus hier zonder belang is, om na te gaan welke deze dialekten zijn. * * * Voor Afr. boetie (Negerholl. boetje), boeta en ou-boet wordt gewoonlik als oorsprong Mal. boedjang aangenomenGa naar voetnoot1). Het zijn echter stellig Vlaamse woorden. In 't Westvl. heeft men boetje en boeten, het eerste dimin., het tweede augment. of pejoratief van een simplex *boe, vleivorm van broeder, die geredupliceerd voorkomt in boef, Hgd. bube, Ohd. eigennaam Buobo, en geredupliceerd met ablaut in Bavo en Eng. baby. Boetje betekent broertje en jongentje; boeten bet. broer en kerel, juist gelijk in 't Afrikaans, waar boetie aan boetje en boeta alsook (ou-)boet aan boeten beantwoorden. Dit laatste, waarin t etymologies dubbel is, is gevormd met een suffix, dat in Wvl. petten, mette (= peter, meter) voorkomt en verwant is met Hgd. tz in Fritz, Heintz enz. Deze so gewone Westvl. woorden boetje, boeten komen in De Bo niet voor, wel in Gezelle's Loquela2, die boutje en bouten spelt om door ou de korte oe voor te stellen. * * * Afr. Katipiering (Kaapse jasmijn) wordt door Schuchardt en Hesseling op Mal. kadjapiring teruggebracht. De naam gelijk echter te zeer op Westvl. kattepieren (d.i. valeriaan) om niet dezelfde te zijn, ofschoon invloed van de Mal. vorm niet uitgesloten is. Toepassing of overdracht van een zelfde naam op verschillende planten is bij het volk een gewoon verschijnsel. De synon. katerskloot, kattekloot, kattepint zijn te onzent ook de namen van sparganium, carex, ficaria, ballota enz. (z. Heukels, Ndl. Volksnamen van Planten). Evenzo moet | |
[pagina 305]
| |
fieruurtjies niet, met P. Du Toit, als een malaiïsme beschouwd worden. Het is een van de Vlaamse namen van de specularia. * * * Afr. Biebies (ongedierte op 't hoofd) is ook Vlaams. Het is zowel in Waals als in Vlaams België bekend; het is een verdubbeling in de kindertaal van beest (Oostvlaams en Brabants biest, Waals biesse). Hubert, Dict. wallon-français: Bibiss, sf. Bestiole, diminutatif de bête, petite bête. In groote-menschentaal betekent beestjes vermine, ongedierte. * * * Afr. bottel behoeft niet, zooals P. Du Toit meent, aan 't Port. ontleend te zijn. Het is het gewone woord in West-Vlaanderen, waar men tussen bottel en flessche of flassche hetzelfde verschil maakt als in 't Afrikaans tussen bottel en fles. Het komt, evenals als Eng. bottle uit Ofr. botele = bouteille. * * * Afr. Ou Sanne (geweer) is niet een vreemd woordGa naar voetnoot1). Het is eenvoudig = oude Suzanne: ‘der Soldat nennt sein Gewehr bisweilen mit einem weiblichen Namen, seine Liddi, seine Laura, oder allgemein seine Liebste’ (Horn, die Deutsche Soldatensprache, 65). * * * Afr. ewwa-trewwa (een veldbloempje) gelijkt treffend op de Oostvlaamse uitspraak van ouwe trouweGa naar voetnoot1). Die uitdrukking kan ik als Vlaamse plantennaam niet ontdekken, maar in Neder- en Hoogduits zijn brautstreue, mannestreue namen van verschillende bloemen als erica, eryngium, veronica enz., ook in 't Ndl. mannentrouw, meisjestrouw de naam van de eereprijs (veronica), die in de taal der bloemen het zinnebeeld der getrouwheid is. De a van ewwa-trewwa bewijst dat de a van boeta ook aan Ndl. doffe e beantwoordt. * * * | |
[pagina 306]
| |
Afr. foolstruis kan ook niet, zooals P. Du Toit gelooft, een malaiïsme zijn daar men reeds Mnl. voghel struus en voghel grijp heeft, en nog heden vogel struis en vogel feniks Vlaams zijn. * * * Afr. fipatoi, koekoemakranka, pappelellekoorts klinken in mijn oor als bekende klanken, maar ik kan ze - voorlopig altans - niet thuis wijzen.
Gent, Aug. '14. j. vercoullie. |
|