Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 38
(1919)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||
Over den Nederlandschen oorsprong der aardrijkskundige namen Skagerrak (Skagerak) en Kattegat.Voor zoover mij bekend, is tot nu toe nog geen opzettelijke poging gedaan om aan te toonen of althans aannemelijk te maken, dat de namen der Skandinavische vaarwaters Skagerrak en Kattegat van Nederlandschen oorsprong zijn. Men schijnt - hetgeen ook niet verwonderlijk is - in 't algemeen stilzwijgend aan te nemen, dat deze Skandinavische wateren Skandinavische namen dragen. En ook wel niet stilzwijgend. Een etymologie van Kattegat uit de Skandinavische talen vindt men b.v. in het bekende werk van Egli, Nomina Geographica, Leipzig 1872, blz. 290, die er in ziet: ‘eine zusammensetzung von kati = boot, schiff, und gata = strasse, also schiffsweg’. Hij verwijst hierbij naar een werk van L. Passarge, getiteld: Schweden, Wisby und Kopenhagen (1867), blz. 325, die deze meening het eerst schijnt uitgesproken te hebben. Geheel onafhankelijk, naar het schijnt, van Egli en Passarge komt Ten Doornkaat-Koolman in zijn Wörterbuch der Ostfriesischen Sprache II, blz. 185 (1882) op dezelfde gedachte, waar hij schrijft: ‘Zu dem obigen an. kati, dän. kat, schwed. katt (dreimastiges Kauffahrteischiff) noch die Frage, ob sich daher vielleicht der Name “kattegat” des Sundes zwischen Jütland und Norwegen-Schweden herschreibt u. ob dieses Wort nicht wörtlich soviel als Schiffs-Gasse, Schiffsstrasse (cf. gat) bezeichnet?’ Een onmiddellijke gelijkstelling van kattegat met: scheepsstraat, is op den keper beschouwd niet geheel zuiver, aangezien zoowel on. kati als de. kat, zw. katt zeer bepaalde soorten van schepen zijn, maar niet: schip in 't algemeen beteekenen; kattegat zou dus hoogstens kunnen beduiden: straat waar voornamelijk schepen voeren die de Oude Noren kati noemden. | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
Maar ook afgezien van deze kleinigheid, zoo men wil, kan de etymologie kwalijk juist zijn. In den 2den druk van zijn Nomina Geographica, Leipzig 1893, plaatst Egli er terecht een vraagteeken achter; hij twijfelt of deze afleiding nog houdbaar is, sedert Ed. Erslev in zijn werk Jylland (1886), blz. 293 heeft aangetoond, dat de naam jong is en het eerst op Hollandsche zeekaarten voorkomt. Tot mijn spijt heb ik het werk van Erslev niet onder oogen kunnen krijgen en ik heb dus van de gegevens die hij daarin vermoedelijk verschaft, geen gebruik kunnen maken voor mijn betoog. Maar de gevolgtrekking die hij uit zijn gegevens maakt, dat de naam jong is en het eerst op Hollandsche zeekaarten voorkomt of m.a.w. van Hollandschen oorsprong is, zal men, zooals uit het vervolg zal blijken, moeilijk kunnen tegenspreken. En dit geldt evenzoo voor den naam Skagerrak. Wat deze benaming betreft, nog in den laatsten druk van Brockhaus dien ik heb kunnen raadplegen, den 14den van 1908, leest men dienaangaande: ‘Der Name stammt von einer Sandbank (dem Skagens riff), die die Fortsetzung der Nordspitze Jütlands bildet’. Evenzoo bij Egli: ‘Skager Rack hiess zunächst die vor Skagen liegende grosse sandbank, dann durch übertragung das umliegende meer’. Deze bewering werd reeds in de 18de eeuw uitgesproken door J.Ch. Adelung in zijn werk: Geschichte der Schiffahrt und Versuche, welche zur Entdeckung des nordöstlichen Wegs nach Japan und China von verschiedenen Nationen unternommen worden, Halle 1768, blz. 299, noot, waar men leest: ‘Skager-Rack, oder Schagerrack ..., welches eine gefährliche Sandbank vor der jütländischen Landspitze Skager (lees: Skagen) ist’. Die zandbank, het bekende (op zijn Deensch) Skagens rev, (op zijn Nederlandsch) Schager rif, dat Winschooten in zijn Seeman als het algemeen bekende voorbeeld van een rif noemt: ‘Rif ... beteekend bij de seelui een lange en smalle bank, plaat of droogte in see, ... als het bekende schaager rif, hetwelk geleegen is aan de mond van de oostzee’, die zandbank nu heeft nooit den naam Skagerrak gedragen. Evenals | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
ndl. Schager rif niet anders beteekent dan het rif van Schagen, zoo heeft ndl. Schager rak geen andere beteekenis dan het rak van Schagen, en rak beteekent hier: rechtloopend gedeelte van een vaarwater. Terecht vindt men in het Mnl. Wdb. op Rac (Dl. VI, 999) Skagerrak vergeleken met een naam als Damrak, maar minder juist wordt m.i. Skagerrak daar Zweedsch genoemd. De Skandinavische talen kennen rak niet in de beteekenis: rechte strook vaarwater, en zelfs indien dit wel het geval ware, zou de naam daar niet Skager rak, maar Skagens rak moeten luiden, verg. Skagens rev naast ndl. Skager of Schager rif. Deze Nederlandsche vorm Skager in Skager rak, doet Adelung, zooals wij boven zagen, zelfs ten onrechte spreken van ‘der jütländischen Landspitze Skager’. Het Schager rak is te vergelijken met een benaming als het Amelandsche rak: ‘Hier keert hy achter 't rif van Schagen,
Daar in het Amelandsche rak’
leest men bij Oudaan, in zijn Poëzy, I, blz. 156. Zooals reeds boven even ter sprake kwam, zijn de namen Skagerrak en Kattegat van jongen datum. Terwijl Belt en Sont uit de middeleeuwen afkomstig zijn, zijn Skagerrak en Kattegat tot dusverre ook in de 16de eeuw nog niet aangetroffen. Noch in het in een Nederduitsche bewerking tot ons gekomene Seebuch, noch in de Kaerte vander zee van 1532, noch in die van 1541, noch bij Ortelius en Mercator, noch ook in de zeevaartkundige werken van Waghenaer, zijn Spieghel der Zeevaert van 1584 en zijn Thresoor der Zeevaert van 1592 worden de namen gevonden. Beide wateren hadden toen nog geen afzonderlijke benamingen. Het Skagerrak heette Noordzee, b.v. bij Waghenaer, die het ook in het Latijn noemt: Oceani Germanici pars; het Kattegat heette, even goed als de doorgangen tusschen de Deensche eilanden: Belt, in het Latijn Sinus Balticus, Passagium Balticum, of met den aan de Oudheid ontleenden naam Sinus Codanus. Eigenaardig | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
is hetgeen men hier op de kaarten bij Waghenaer leest, nl.: ‘De Pol in genaempt de Beldt’; op de eerste woorden kom ik beneden nog even terug. Men ziet uit de benamingen Noordzee en Belt, dat men de Noordzee liet eindigen bij kaap Skagen, dan kwam men in de Oostzee (verg. ook Winschooten, waar hij zegt: ‘het ... schaager rif, het welk geleegen is aan de mond van de oostzee’), of liever dan kwam men in de doortocht naar de Baltische (onze voorouders zeiden ook Beltische; verg. b.v.v. Yk, Scheepsbouw, blz. 42: ‘in de Oost of Beltijsche Zee gelegene Kusten en Eylanden’) of Oostzee, het Passagium Balticum of de Sinus Balticus, de Belt. Den naam Skagerrak of liever op zijn Nederlandsch het Schager rak treft men het eerst aan op Hollandsche zeekaarten der 17de eeuw, en merkwaardigerwijze, voor ons Hollanders echter volkomen begrijpelijk, niet voor den zeearm die dien naam tegenwoordig draagt ten N. van Jutland, maar voor het water dat wij thans het Kattegat noemen ten O. van Jutland. Voor ons Hollanders volkomen begrijpelijk, want het Kattegat is veelmeer een rak d.w.z. een recht loopend gedeelte van een vaarwater dan het Skagerrak, dat een uitlooper van de Noordzee is. Bij Skagen eindigde de Noordzee, daar zeilde men om het Schager rif in het Schager rak en kwam zoo door de Sont (of een der Belten) in de Oostzee. Lucas Jansz. Waghenaer, die den naam Schager rak noch op zijn kaarten, noch in zijn teksten noemt, past echter wel op het vaarwater tusschen Schagen en de Sont het woord rak toe, waar hij op blz. 125b van zijn Thresoor der Zeevaert (1592) zegt: ‘In dit vaerwater tusschen Schaghen, Maesterlandt, de Sont, Steden ende Valsterboen, behoeft een stuerman wel voorsichtich te wesen, ende niet veel te slapen, om alle dese vuylen ende ondiepten met voorsichticheyt te ontcomen: daerom die in dese traue oft dit reck comt die sie wel toe, ende salt noch quaet genoech hebben’. Dit gevaarlijke vaarwater, dat tegenwoordig uitsluitend den naam Kattegat draagt, reeds bij Waghenaer een ‘reck’ ge- | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
noemd, komt nu nader bepaald als het ‘Schager rack’, volgens mijn weten, het eerst voor bij Willem Jansz. Blaeu in de eerste uitgave van zijn Licht der Zeevaert uit het jaar 1608Ga naar voetnoot1). Ook in zijn latere uitgaven van deze en andere zeeatlassen, ook in die welke hij met zijn zoon Joan Blaeu heeft uitgegeven, vindt men het Schager rak in het Kattegat, en dit is verder het geval op nagenoeg alle hier in aanmerking komende Hollandsche zeekaarten der 17de eeuw. Ik noem hier slechts de kaarten van Blaeu (1648), Colom (1652), de Witt (1654), Doncker (1658 en 1664), Goos (1669), van Keulen (1695). En uit de opschriften der kaarten of de bijbehoorende teksten mogen hier de volgende aanhalingen vermeld worden. Op kaart 29 in het Tweede Boeck van 't Licht der Zee-vaert van Willem Jansz. Blaeu (1625) leest men: ‘Paskaerte van 't Schager rack, vertoonende van Schaghen en' Maesterlant af door de Sondt tot om Valsterboen toe, alle de gelegenheijt der Zeecusten van 't Land van Noord'oosten, Halant, Schoonen en' Zeelant, Hoemen alle Hauenen daer ontrent geleghen beseijlen, ende alle clippen Reven en' periculose plaetsen schouwen ende mijden sal’. Daarnaast staat de Fransche vertaling, waarin echter de typisch Hollandsche benaming ‘'t Schager rack’ als ware zij onvertaalbaar of als zijnde nog geen internationale vaste naam weggelaten is: ‘Carte Marine representant dez Schagen et Maesterlandt par la Sonde iusques à Valsterbon, toutes les situations des costes de la Mer’ etc. Het opschrift van het derde hoofdstuk van ‘Des tweeden Deels Tweede Boeck der Zeespiegel’ van Willem Jansz. Blaeu (1643) luidt: ‘De Custen van Noorwegen en Sweden, tusschen Maesterlandt en Kol, en hoemen het Schager Rack sal beseylen’ (blz. 9). | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
En dan volgt o.a. ‘Om van Schaghen nae Kol te zeylen’ (blz. 12) ... ‘Diepten in 't Schager rack. Soo ghy by lange donckere nachten, ofte mistigh weder in 't Schager Rack quaemt te moeten bylegghen, so neemt acht op dit nae-volghende: Zijt ghy tusschen Schagen en Lesou enz. ... Zijt ghy tusschen Anout, Haselin en Kol enz. ... Int Schager Rack tusschen Maesterlandt en Waersberghen, gaet de stroom meest al mette wint’ (blz. 16). Volledigheidshalve zij hier vermeld, dat Blaeu naast de jonge benaming Schager rak ook nog wel eens den ouden naam Belt gebruikt, b.v. in het Tweede Boeck van 't Licht der Zee-vaert 2, 38b (1625), waar men leest: ‘Inde beschryvinge van dese Caerte van de Belt van Schaghen af tot Langhelandt toe’. Een voorbeeld uit het laatst der 17de eeuw van Schager rak vindt men in den zeeatlas van van Keulen (1695) op de ‘Nieuwe Pascaert van Schager-Rack en een gedeelte van de Sont, van Gottenburch tot aen Coppenhave alsmede van de hoeck van Schagen tot aen Horsens’. En tot besluit nog een aanhaling uit Brandt's Leven van De Ruyter, 1ste druk 1687, blz. 170: ‘Toen de vloot in 't Schaager rak, tusschen d'eilanden van Lesou en Anout, was gekomen’. Naast het Schager rak der Nederlandsche zeekaarten en zeevaartkundige werken sedert Blaeu, was in den mond der Nederlandsche zeelieden de naam Kattegat voor ditzelfde vaarwater tusschen Jutland en Zweden gebruikelijk. Het is merkwaardig, dat op de Nederlandsche 17de eeuwsche kaarten, die ik onder oogen heb gehad, als ik goed heb gezien, de naam Kattegat niet voorkomt. Maar in het Journael van De Ruyter, ‘een zeeman’, om met Cornelis Everaert te spreken, ‘sprekende Zeeusche tale’, waarbij men in dit geval ‘Zeeusche tale’ zoowel kan opvatten als: de taal van een zeeman, zeemanstaal, als: de taal van Zeeland, ZeeuwschGa naar voetnoot1) (men vergelijke zijn met de taaleigenaardigheden zoowel der Zeeuwsche | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
als der zeemanstaal doorspekte Journael maar eens met het daaraan voorafgaande Journael van den landofficier van Wassenaer-Obdam), in het Journael van De Ruyter dan, op 13 Juli 1659 leest men: ‘Op dato is een Deens capteyn ut Vlecker in Noorwegen met een jool met sijn 5 personen door het Kattegadt en door de Beldt tot bij Femeren aen mijn boort gecomen’. Het maakt eenigszins den indruk alsof onze kaartenmakers aanvankelijk het ruige, in den mond der zeelui gebruikelijke Kattegat liever niet bezigden, het althans achterstelden bij het meer als een zuiver aardrijkskundige term klinkende Schager rak. Maar hoe dit ook zij, de buitenlanders trokken er hun neus niet voor op. Reeds in 1650 leest men op de algemeene kaart van Denemarken van Joh. Mejer (duitsch), die als eerste kaart is gereproduceerd in het werk van den Deenschen nauticus Joh. Knudsen: Sökortdirektör Jens Sörensen 1646-1723, in het Kattegat de woorden ‘Sinus Codanus vulgo das Kattegatt’Ga naar voetnoot1), zooals men bij Blaeu leest: ‘Sinus Codanus 't Schager Rack’. En in Kluge's Seemannssprache vindt men op blz. 184 s.v. Deutsches Meer de volgende aanhaling uit de Duitsche vertaling door Lange van de oorspr. in 't Fransch geschreven reis van Martinière, getiteld: Neue Reise, blz. 2 (1675): ‘Wie wir nun mit aller Nohtdurfft versehen waren, giengen wir nach 6 Tagen zu Schiff, und setzten mit einem schönen Süd-Wind die Segel bey, giengen bey Lande bisz Katgat (welches die Frantzosen Trou de chat heissen) welches eine Meer Enge ist, so das deutsche Meer und dem Belt von einander theilet’. Een weinig anders luidt deze Duitsche tekst bij Adelung, Geschichte der Schiffahrt, blz. 299: ‘Wie wir mit alle dem, was uns nöthig war, versehen worden, traten wir sechs Tage hernach unsere Reise zu Schiffe an, und indem wir bey gutem Wetter den Anker lichteten, kamen wir mit einem Südostwinde bis an das Kattegat, so von den Franzosen Trou de chat genannt wird, eine Meerenge, | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
welche das teutsche Meer von dem baltischen scheidet, einem wegen der dasigen Klippen sehr gefährlichen Ort, welcher 40 Meilen (lieües) von Helsingör bis SchagerhortGa naar voetnoot1) breit ist’. En dat de naam Kattegat in Denemarken zelf op het einde der 17de eeuw inheemsch was geworden, blijkt overtuigend uit den titel van het Journaal van den grooten Deenschen zeekaartenmaker Jens Sörensen: ‘Journal over vorer Sejlads og Krydsninger i Kattegattet paa Söcartsrejsen i Kgl. Maj. Tjeneste 1697’ gepubliceerd in het bovengenoemde werk van Knudsen, over wiens nautische geschriften, inzonderheid die welke de Deensche zee-cartografie betreffen, men het belangwekkende artikel leze van Dr. C.P. Burger Jr., in Het Boek 1918, blz. 93-102. Dr. Burger wijst daar op twee punten, die ook in dit betoog over den Nederlandschen oorsprong der namen Skagerrak en Kattegat van belang zijn. Allereerst, dat uit de studies van Knudsen blijkt ‘hoe tot in de tweede helft van de 17de eeuw de kennis van de zeekaart in Denemarken geheel berustte op het werk van onze landgenooten’ (blz. 95). En dan verder dat, toen de Denen eindelijk zelf begonnen zeekaarten te maken, hun werk geheim werd gehouden. ‘In één opzicht’ zegt Dr. Burger (blz. 95 vlg.) ‘volgden de Deensche cartografen hun Hollandsche voorgangers niet. Hun werk werd niet gedrukt, niet ten behoeve van het zeevarend publiek in den handel gebracht. Wat gedaan werd, ging van de Regeering uit, en deze meende dat de resultaten alleen hare marine moesten dienen, dat vijanden en andere vreemdelingen er niet van behoorden te profiteeren. Knudsen heeft zich daarom moeten getroosten in de staatsarchieven zelve de oude kaarten op te sporen’. Deze late en geheimzinnige werkzaamheid der Denen steekt inderdaad scherp af bij de vroege en openlijke werkzaamheid der Nederlanders op het gebied | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
der kartographie, wier kaarten met de vele door hen gegeven Nederlandsche benamingen overal werden gebruikt. Uit het bovenstaande is wel voldoende gebleken, dat de benamingen Schagerrak en Kattegat beide oorspronkelijk, in de 17de eeuw, toegepast werden op het vaarwater dat nog thans den naam Kattegat draagt. En dit bleef zoo de geheele 18de eeuw door, b.v. op de ‘Nieuwe kaart van het koninkryk van Deenemarken, na de laatste ontdekking int licht gebracht, te Amsterdam by Isaak Tirion’ (1735) in de Tegenwoordige Staat van alle Volkeren, Dl. VII, waar men weer alleen leest: ‘t Schager Rack’. Maar in het ‘Dagboek eener Reize ter Walvisch- en Robben-vangst, in 1777 en 1778 door Hidde Dirks Kat’, Haarlem 1818, blz. 62 zegt deze zeeman: ‘Na verloop van drie of vier dagen passeerden wij op den 13 September (1778) Schagen in het Kattegat, en kwamen na verloop van eenige dagen den 18 September op de plaats van onze bestemming, te weten Kopenhagen’. En op de kaart van Denemarken in een atlas van 1785, de ‘Atlas, tot opheldering der Hedendaagsche Historie beschreven door een gezelschap van geleerde mannen in Engeland; overgezien en verbeterd door W.A. Bachiene en gegraveerd door J. van Jagen’, bij Schalekamp te Amsterdam uitgegeven, draagt het water ten O. van Jutland nu eens beide benamingen: ‘Schager Rak of Kattegat’. Beide namen te zamen komen ook reeds 70 jaar vroeger voor in den Franschen tekst bij fol. 8 in den ‘Atlas de la Navigation, et du Commerce, dans toutes les parties du Monde, Amsterdam chez Louis Renard 1715’, luidende: ‘Le Danemarc .... est arrosé au Couchant de la Mer d' Allemagne, qui entre dans la Mer Baltique du côté du Nord, et forme en y entrant un grand Golfe que l'on appelle communément la Manche de Danemarc, Cate-Gat, ou Schager-Rack’. In dezen atlas met het privilege der Staten van Holland en West-Friesland uitgegeven, zullen de namen wel volgens de oorspronkelijke Nederlandsche opvatting uitsluitend van toepassing zijn op het tegenwoordige Kattegat, maar de niet zeer | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
scherpe en preciese bepaling die hier van la Manche de Danemarc gegeven wordt, sluit toch misschien een ruimere opvatting niet gansch en al uit. Immers sedert het einde der 17de eeuw treft men naast de oorspronkelijke Nederlandsche opvatting - als ik een gevolgtrekking mag maken uit het weinige dat ik onder oogen heb kunnen krijgen, althans bij Franschen en Engelschen - een ruimere toepassing van beide synonieme namen aan. In de Neptune François van 1693, ook in de Hollandsche vertaling daarvan uit hetzelfde jaar, getiteld: ‘De Fransche Neptunus, of Nieuwe Atlas van de zeekaarten, opgenomen en gegraveerd door uitdrukkelijke order des konings, tot het gebruik van zijne zeemachten’ loopt de benaming Mer de Dannemark ou Schager Rack - op zijn Nederlandsch gespeld, zooals op deze kaart van Denemarken naast de Fransche tal van Nederlandsche benamingen voorkomen, als b.v. le Cap der Neus, Swane grondt, Luys gronden, enz. -, op deze kaart dan loopt de benaming Mer de Dannemark ou Schager Rack om de geheele Noord- en Oostkust van Jutland heen, zoodat de naam betrekking schijnt te hebben op beide wateren te zamen, die tegenwoordig de namen Skagerrak en Kattegat dragen. En in de Tegenwoordige Staat van Denemarken en Noorwegen, die, zooals men weet, uit het Engelsch is vertaald, heet het in het begin van de grenzen dezer rijken: ‘Denemarken ... strekt zich tot dien arm der zéé uit, dien men het Kattegat noemt (of tot aan het inkomen van de Oostzéé) in 't Nóórden; tot de Oostzéé, aan 't einde van de Eilanden van Zeeland en Funen, in 't Oosten’. En iets verder: ‘Het Koninkryk van Noorwegen is door het zo genaamde Kattegat van Denemarken afgescheiden .... Het legt in het Nóórden en Westen tegen den Oceaan, in het Oosten tegen het Koninkryk van Zweden en het Zweeds Lapland, en in 't Zuiden tegen den arm der Zéé, dien men het Kattegat noemt’. Evenals in De Fransche Neptunus Schager Rack, schijnt hier Kattegat op de gansche zeeengte ten N. en ten O. van Jutland te worden toegepast. En onmogelijk is het niet, | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
dat de walvischvaarder Hidde Dirks Kat, wanneer hij spreekt van ‘Schagen in het Kattegat’ dezelfde ruime opvatting huldigt. Nog in het eerste kwart der 19de eeuw was zij gangbaar, blijkens hetgeen men leest in het ‘Algemeen Aardrijkskundig Woordenboek, volgens de nieuwste staatkundige veranderingen, en de laatste, beste en zekerste berigten ... door J. van Wijk Roelandszoon’, 2, blz. 163a (1828) s.v. Kattegat. ‘Kattegat of Schagerrak, golf van de Noordzee in Denemarken, tusschen de Noordkust van Jutland, de eilanden Samsoë, Funen en Zeeland ten Z., en de Zweedsche kust ten O.’ Geheel hiermede in overeenstemming is wat men in hetzelfde werk s.v. Denemarken vindt, waar eenerzijds wordt gezegd, dat het vasteland van Denemarken grenst ‘ten N. aan het Kattegat’ (1, 742a), anderzijds gesproken wordt van ‘het Kattegat, dat zich ten N. van Zeeland, tot aan de kusten van Noorwegen en Zweden uitstrekt’ (1, 742b). Eerst later in de 19de eeuw schijnt de differentieering der beide oorspronkelijk synonieme benamingen haar beslag te hebben gekregen, en wel op de wijze zooals wij die thans kennen t.w. het Skagerrak voor het water ten N., en het Kattegat voor dat ten O. van Jutland. Op een Duitsche atlas van 1827 (Neuer Atlas der ganzen Welt ... mit besonderer Rücksicht auf die Geographischen Werke von D.C.G. Stein, Achte vermehrte und verbesserte Auflage, Leipzig) vond ik het Kattegat, ‘Der Cattegat’, naar de oude, oorspronkelijke en nog altijd gangbare opvatting bepaaldelijk voor het water ten O. van Jutland, ten N. van Jutland echter staat daar geen naam vermeld. Dat kan toevallig zijn, misschien echter was de naam Skagerrak voor het water ten N. van Jutland toen nog niet de officieele naam. In de beschrijving van een schipbreuk van een Russisch oorlogsschip in het Skagerrak in 1842, ontleend aan een officieel geschrift, wordt het althans nog noodig gevonden de plaats van het Skagerrak aldus te bepalen als ‘een zeeëngte die de zuidelijke kust van Noorwegen scheidt van het N.W. deel | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
van het schiereiland Jutland’ (Stanjoekowitsj, Morskie Razskazy 2, blz. 345). Met dit korte, zeer onvolledige overzicht van de geschiedenis van het gebruik der beide namen, dat bij een vollediger onderzoek misschien nog op verschillende punten wijziging zou behoeven, meen ik hier te kunnen volstaan, omdat die geschiedenis toch slechts in verwijderd verband staat met den oorsprong der benamingen, waarover dit opstel toch eigenlijk maar alleen loopt. Er blijft mij nog over de beteekenis te verklaren van den door de Nederlanders aan het vaarwater tusschen Schagen en de Sont gegeven naam Kattegat. Die beteekenis springt niet zoo onmiddellijk in het oog, als die van de oorspronkelijk - zooals wij boven gezien hebben - aan hetzelfde vaarwater gegeven benaming Schager rak. Wel zal men niet aarzelen in Kattegat een Nederlandsch woord te erkennen, een samenstelling waarvan de beide leden allergewoonste Nederlandsche woorden zijn, maar de juiste beteekenis van dezen term, bepaaldelijk in zijn toepassing op dit water, is, meen ik, tot dusverre nog niet aangetoond. Een Duitsche vertaling als katzenloch, zooals men b.v. bij Egli, Nomina Geographica, blz. 290 vindt, met verwijzing naar de Fransche vertaling trou de chat in de reis van Martinière van 1675, maakt ons toch eigenlijk niet veel wijzer; een letterlijke vertaling der beide leden van een samenstelling geeft evenmin inzicht in de juiste beteekenis daarvan, wanneer die beteekenis een gewijzigde kracht heeft bekomen en derhalve niet onmiddellijk uit de bestanddeelen blijkt. Reeds boven heb ik het vermoeden uitgesproken, dat Kattegat vooral in den mond der zeelieden werd gebruikt, terwijl Schager rak meer de eigenlijke geographische term was. Dit vermoeden nu vindt ook steun in het feit, dat het woord kattegat inderdaad een zeemansterm is voor een gevaarlijk, moeilijk, of zooals zeelui zeggen, vuil, smerig vaarwater. Toevalligerwijze komt het reeds op de eerste bladzijde voor van | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
Meerman's Comedia Vetus of Bootsmans-praetje (1612), die bekende geestige, in zeemanstaal geschreven parodie op de kerkelijke twisten ten onzent. Ik wil in dit verband hier even herinneren aan het vierregelig versje waarmee het geschrift aanvangt: ‘Hoe den gekapten Droes, alwaer hy Godes Tolck,
Sich legert in de Kerck, en t' hart van 't slechte Volck:
En dan haer Konincks Kroon en staff ter neer gaet vellen:
Dat sal uw hier Maetroos op sijn Scheeps gaan veraellen’.
In dit Bootsmans-praetje nu op blz. 1 leest men de volgende passage: ‘En terstont onsen Schrijver die wel sag dat het de Koc zo doende licht verknollen souw, en hy met ons inde Knip geraken, want hy dat vaerwater wel meer gevaren hadde, seyde: Hola Maets niet hoogher. Ten mag hier te lande soo niet draghen: Want crijgense uw duym eens in een dolgat, zy sullen uw wel ander Italiaensch leeren klappen. Soo dat wy met een swijgert hals-op speelden dat cattegat uyt. Opt ruym wesende, daer begon ons Kock alweer te vlagh-voeren, en te vragen enz.’ In deze plaats komt, dunkt mij, de beteekenis van het woord cattegat, als een gevaarlijk, moeilijk vaarwater, tegenover t ruym, de ruime zee, het ruime sop, bijzonder duidelijk uit. Het Bootsmans-praetje dateert, gelijk bekend, van het jaar 1612, maar het woord kattegat wordt in den genoemden zin door ‘Maetroos’ ‘op sijn Scheeps’ al een eeuw vroeger gebruikt, in de eerste helft der 16de eeuw. In ‘Tspel van Ghewillich Labuer ende Volc van Neerrynghe’ van Cornelis Everaert, ao. 1526, komt een dialoog voor tusschen ‘Den Beroerlicken Tyt, als een capeteyn van oorloghe jnt arnasch’ en ‘Troostich Confoort, een personage als een zeeman, sprekende Zeeusche tale’ d.i. hier waarschijnlijk zooveel als: zeetaalGa naar voetnoot1) of | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
m.a.w. zeemanstaalGa naar voetnoot1). Zij slingeren elkaar verwenschingen naar het hoofd, in de kracht waarvan zij elkander trachten te overtreffen. Beroerlicke Tyt zegt: ‘Jc weynsche hu jn tSwin’ en Troostich Confoort antwoordt: ‘Ende jc hu jnt Catteghat, Gheseyt jnt platte nat, jn d'Ypersche Leet lanc’. Versta ik de plaats goed, dan is die lange Ypersche leede of Ieperlee een nog moeilijker vaarwater geweest dan het verzandende Zwin, en meent de zeeman den krijgsman met de vermelding daarvan nog te overtroeven. Kattegat als soortnaam voor een moeilijk, gevaarlijk vaarwater, wordt haast ongemerkt tot eigennaam. Waghenaer, in zijn Thresoor der Zeevaert, blz. 8a vermeldt b.v. het Kattegat voor Enkhuizen. Er behoorde ook in de 16de eeuw zeemanschap toe om de haven van Enkhuizen binnen te zeilen. Men leze b.v. in Kiliaen's vertaling van Guicciardini's werk over ons land, wat hij op blz. 217 zegt van de stad Enkhuizen: ‘Zy is uyt der natueren sterck, overmidts hare gelegentheyt ende de verholen Sanden in de Zee, als Bolwercken ligghende, teghen het aenkomen van de schepen der vyanden, die de stadt eenich hinder souden willen doen. Want de diepte tusschen de Sanden in met behendigheydt te beseylen is herwaerts ende derwaerts, eer men aen de stadt gheraecken kan, die voor den windt inkomende qualijck weder te rugghe konnen, ende tegen het geweldt der stadt souden aen moeten, ende met benepen windt inkomende, de selve ghenoegh op haer hoede wesen kan.’ Deze laatste woorden herinneren wel zeer | |||||||
[pagina 127]
| |||||||
aan hetgeen Waghenaer over het Deensche water, dat later den naam Kattegat kreeg, opmerkt, als hij zegt: ‘In dit vaerwater ... behoeft een stuerman wel voorsichtich te wesen, ende niet veel te slapen, om alle dese vuylen ende ondiepten met voorsichticheyt te ontcomen; daerom die in dese traue oft dit reck comt die sie wel toe, ende salt noch quaet genoech hebben’. Is het noodig de gevaarlijkheid van het Kattegat wegens zijn vele klippen, riffen en banken, zijn onberekenbare stroomingen en heftige stormen, na al hetgeen reeds boven ter sprake is gekomen, nog met meer uitspraken te illustreeren? Laat ik alleen nog het oude Nederduitsche zeemansrijmpje aanhalen, dat men vindt in Brandt's Leven van De Ruyter, blz. 217, waar sprake is van de in het Kattegat liggende ook thans nog bijna ongenaakbare eilandjes Lesö en Anholt: ‘Anout en Lesou, of Lassoe,’ zegt Brandt, ‘twee bekende eilanden, die, met veele vuile dwaalgronden, drooghten, of schorre en steile zanden omringt, voor de Zeeluiden zoo gevaarlyk en schaadelyk zyn, dat ze met Niding, een ander eilandt, oorzaak gaven tot dit oudt spreekwoordt, Lassoe, Niding und Anhold,
Machen das mannich Stuurman nicht werdt oldt.’
‘Dese vuylen ende ondiepten’, om met Waghenaer te spreken, doen ons, als ik mij niet vergis, ook de oplossing aan de hand van de eenigszins raadselachtige benaming ‘de Pol in genaempt de Beldt’, die men op de kaarten van den beroemden zeevaartkundige leest voor het iets later zoo genaamde Kattegat. Pol is een reeds in de middeleeuwen in N.-Holland en Friesland voorkomend woord voor ‘laagliggend, door aanslibbing gevormd land’ (Boekenoogen) of ‘stukje laag of door water omgeven land’ (Epkema); dat verder verwant is met polder en poel (zie Mnl. Wdb. VI, 536). Waterig land, moerassig, drassig land, land en water, water en land, waarbij nu eens het eene, dan weer het andere element overweegt: deze beteekenissen worden bij meer woorden aangetroffen, b.v. | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
bij het woord lei of leide, lee of leede: watering, waterloop, maar in Friesland is het mv. leijen de naam voor sommige laag gelegen landen, vooral in zand- en veenstreken (zie Wdb. d. Ned. Taal op Lei (II)). En nu herinneren wij ons de aanhaling uit Everaert, die zijn zeeman de lange Ypersche leede het Kattegat laat noemen, en wij krijgen als het ware op één lijn: pol en leede en kattegat als drie zeer nauw verwante of in elkaar overgaande begrippen. De Sinus Balticus of de Belt werd wegens zijn vele ‘vuylen ende ondiepten’ door onze oude zeevaarders blijkbaar achtereenvolgens de Pol of misschien liever de Pol in en het Kattegat genoemd. De Pol of misschien liever de Pol in: het laatste zal dan wel als een eenheid zijn op te vatten en mag het dan als zoodanig vergeleken worden met de bekende Amsterdamsche straatnaam het Rokin, waarvoor, naar het schijnt, nog altijd geen betere verklaring is gegeven dan die van het Rak in, volgens A.M. van Gelder, Amsterdamsche Straatnamen (1913), blz. 119: ‘een binnenvaart of de vaart binnen den Dam, in tegenstelling met het rak daar buiten: 't Damrak’ d.i. volgens blz. 28: ‘het rak dat tot aan den Dam loopt’? Dat woord rak herinnert ons toevallig weer aan den naam 't Schager rak als derde Nederlandsche benaming, naast de Pol in en het Kattegat, van het Deensche vaarwater. Maar laat ons hier de zaken niet vervagen en vertroebelen, maar scherper scheiden: zijn kattegat en pol synoniem in zooverre zij toegepast worden op een ondiep en als zoodanig gevaarlijk vaarwater: ieder rak en iedere leede behoeft nog geenszins ondiep of gevaarlijk te zijn, al is dit dan wel het geval met het oude Schager rak en waarschijnlijk met de Ieperlee bij Everaert. Rak en leede hebben een ruimer beteekenis, t.w. die van: waterloop, vaart. Nu komt ook kattegat in deze ruimere, algemeene beteekenis voor: immers meer dan één vaart draagt de benaming Kattegat. In het Zaansche Woordenboek van Boekenoogen is Kattegat de ‘naam van een in de Voorzaan uitstekenden hoek lands onder Oost-Zaandam, waar- | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
door een paar vaarten gegraven zijn: het Ooster- en Wester-Kattegat.’ ‘De benaming schijnt niet ouder te zijn dan de 16de eeuw’, voegt de bewerker er aan toe en hij geeft de volgende bewijsplaatsen uit Soeteboom, S. Arc. 649: ‘Dit heeft veroorsaakt, dat men de Landen doorgroef, nieuwe Havenen en Boesemen maakte, Erven verhooghde, nieuwe namen bedocht: hier een Kattegat, daar een Schilperoordt, &c.’ en 378: ‘dat (mach) ons beter heugen als u, daar ik oudt man (seid'er eene) geweest ben, doen de nieuwe Vaart van 't Katte-gat gegraven wierdt’. Het zal wel niet te gewaagd zijn te veronderstellen, dat de naam Kattegat het eerst aan de vaart is gegeven en daarna op den doorgegraven hoek land is overgegaanGa naar voetnoot1). Meer bekend is het Amsterdamsche straatje van dien naam, dat loopt langs de Ronde Luthersche Kerk tusschen Singel en Spuistraat (ook in de Nederlandsche letterkunde niet onbekend doordat Asselijn daar zijn tooneelstukken van Jan Klaasz laat spelen). In de ‘Amsterdamsche Straatnamen’ van A.M. van Gelder vindt men over den naam (op blz. 67) het volgende: ‘KattengatGa naar voetnoot2). De beteekenis van dezen naam ligt in het duister. Reeds op de oudste kaartenGa naar voetnoot3) der stad ziet men hier een grachtje, dat den N.Z. Achterburgwal (nu Spuistraat) met het Singel verbindt en een steegje, dat er van 't Noorden af op toe loopt. Beide dragen den naam van 't Cattegat. In den loop der 18e eeuw ging men het grachtje het Kanaal noemen. Dit werd in het midden der 19e eeuw gedempt en kreeg toen den naam van de Koggestraat. Een deel van het gedempte grachtje en het straatje bleven echter het Kattengat heeten’. Dit oude water komt ook even ter sprake in de onlangs ver- | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
schenen studie van Dr. C.P. Burger Jr. bij de uitgaaf van den grooten plattegrond van 1597 over ‘Amsterdam in het einde der 16de eeuw’ in het 16de Jaarboek van het genootschap Amstelodamum (1918). Daar wordt op blz. 69 de versregel aangehaald van een onbekend rijmelaar van 1601, die de groote veranderingen die Amsterdam in dien tijd onderging, zooals o.a. de afbraak van den ouden stadsmuur, in dichtmaat heeft berijmd, over welk rijmwerk Dr. Breen reeds in het Amsterdamsch Jaarboekje voor 1901 had geschreven. De bedoelde versregel luidt: ‘Van een dicht Cattegat wert gemaeckt open deurvaert.’ Dr. Burger merkt hierbij het volgende op: ‘Het Kattegat’, zegt Breen tot toelichting van dezen versregel, ‘was de verbinding tusschen den N.Z.-Achterburgwal en den Stads-singel, doch had met dezen slechts gemeenschap door een zeer smalle opening onder den wal. Bij het afbreken der muren moest dit van zelf anders worden: vandaar dat op 7 Maart 1601 besloten werd een bequaeme deurvaert deur d' oude muyr neffens het Kattegat te graven’. ‘We zien’, gaat Dr. Burger dan zelf voort, ‘bij vergelijking van de kaart-uitgaven deze verandering duidelijk: op de kaart van 1597 ... gaat de muur dwars over het smalle water heen, op die van 1606 is bij verdwijning van den muur een ophaalbrugje daar aangebracht’. Met deze bijzonderheden bekend, kan men twijfelen, waaraan het oude grachtje zijn naam Kattegat te danken had. Het is zeker verleidelijk hierbij in de eerste plaats te denken aan de smalle opening onder den wal waardoor het in den Singel mondde, doch ik voor mij, gegeven de omstandigheid dat Kattegat ook de naam is voor tal van open wateren, kan aan deze toevallige bijzonderheid niet te veel gewicht hechten. Ook zonder die smalle opening onder den wal zou m.i. het grachtje den naam Kattegat hebben gedragen. Hoe zal men nu het woord kattegat als naam van vaarten en derg. moeten verklaren? Vaarten en grachten, leien en rakken zijn geen breede wateren; integendeel, zij zijn eer eng en nauw dan wijd, en kunnen daardoor bezwaarlijk zijn voor | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
de scheepvaart. En in dit laatste punt ligt de overgang naar het begrip: moeilijk, gevaarlijk, vuil, smerig vaarwater. Beide begrippen: die van: eng, nauw, en die van: moeilijk, gevaarlijk vaarwater zijn eigenlijk zoo nauw aan elkaar verbonden, dat ze soms nauwelijks van elkaar zijn te scheiden. Stelde niet Meerman in zijn Comoedia Vetus of Bootsmans-praetje ‘dat cattegat’ tegenover ‘t ruym’: de ruime zee, en kan de zeeman bij Everaert met zijn benaming ‘Catteghat’ voor ‘d' Ypersche Leet lanc’ niet zoowel doelen op de nauwte als op de ondiepte (vergeleken bij het Zwin) van de Ieperlee? En hiermede raak ik aan den oorsprong van het woord. Wat toch is eigenlijk een kattegat? Een gat waar de kat door kruipt. In het apparaat van het Woordenboek der Nederlandsche Taal vond ik het woord opgegeven als in Gelderland gebruikelijk voor: een gat, dat onderaan de binnenwanden der boeren- en andere woningen gevonden wordt, om de kat gelegenheid te geven het geheele huis te doorloopen. Volgens Van Houcke, Ambacht van den Loodgieter, blz. 768, bevindt zich zoo'n kattegat in Vlaanderen in de deur, hetgeen trouwens ook ten onzent niet ongewoon is. Vele pakhuizen hebben zulk een kattegat. Maar meer nog wellicht is ons van dienst in dit betoog de beteekenis die volgens het apparaat van het Woordenboek het woord kattegat in het Utrechtsche heeft, nl. die van: ‘nauwe ruimte tusschen twee huizen’, hetzelfde wat men in Zaanland kattezijd noemt, waarvan men bij Boekenoogen de volgende definitie vindt: ‘de smalle ruimte terzijde van het huis, die twee huizen van elkander scheidt, opdat er ozendrop (vrije afwatering van het dak) tusschen beide perceelen zij’. Dus een nauwe doorgang, waar om zoo te zeggen alleen de kat door kan, en dit begrip zal dan zijn overgedragen op een nauw, eng, smal vaarwater. Mag men dit aannemen, dan is de beteekenisontwikkeling van het Nederlandsche woord kattegat aldus samen te vatten:
| |||||||
[pagina 132]
| |||||||
De eerste en oorspronkelijke beteekenis van kattegat is dus, wanneer het bovenstaande juist is, wel geweest: katzenloch of trou de chatGa naar voetnoot1), doch deze beteekenis moest toch een aanmerkelijke wijziging ondergaan voor het woord tot eigennaam worden kon van het vaarwater tusschen Jutland en Zweden, het oude Schager rak, dat gevaarlijke vaarwater, waarvan het oude Nederduitsche zeemansrijmpje zegt, dat het maakt, dat ‘mannich Stuurman nicht werdt oldt’.
Leiden, Mei 1918. r. van der meulen. |
|