Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 37
(1918)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||
Mnl. formine.Si slacht den losen coman
Die vingherline van formine
Vercoept voer guldine.
Beatrys vs. 305.
Moet niet een oud-epische aanroep om hulp voorafgaan aan de poging om een ἅπαξ λεγόμενον, dat tot heden ondoordringbaar bleek voor het onderzoek, te openen en in zijn innerlijke wezen te toonen? Is het niet gewaagd, na de omzichtige en bijna geslaagde poging van VerdamGa naar voetnoot1) en het verlangen van Dr. HaslinghuisGa naar voetnoot2) zijn dissertatiestelling uit vergetelheid en bibliotheekstof te redden, om afkomst en beteekenis van het woord formine te willen onthullen, dat in de eenvoudige verzen van de Beatrys verscholen ligt als een geheimzinnig letterslot? Laat ik mogen uitgaan van de vooropgezette meening, dat het woord ‘formine’ goed overgeleverd is. Laat ik verder aannemen, dat dit formine oorspronkelijk geen eigennaam, maar een stofnaam is, zonder de opmerkingen van BeetsGa naar voetnoot3) onachtzaam voorbij te gaan, - dan laat zich het probleem aldus stellen: | |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
‘Wat is de oorsprong van den stofnaam formine, die (o.a.?) de beteekenis heeft van schijngoud?’ Twee wegen kunnen hier naar Rome leiden. Wij kunnen uitgaan van de beteekenis van het woord formine, dus van zijn begripsinhoud. Of wij kunnen ons uitgangspunt nemen in den woordvorm van dezen geheimzinnigen term en het klankcomplex onder het vergrootglas nemen. Op het snijpunt der beide wegen zal - zoo er een waarheid is - de gezochte oplossing liggen. Dus: òf een overzicht van de stoffen, die een ‘lose (M.E.) coman’ zijn klanten voor echt goud aanpraatte en een keuze daaruit; òf een herleiding van het woord formine tot een begrijpelijken vorm en desnoods een analyse daarvan in meer bekende bestanddeelen. *** Ik begin met het eerste. Een surrogaat van echt goud dus moeten wij zoeken, dat den middeleeuwschen kramer bekend kon zijn en nog liever zeer bekend was. Een stof, die de onwetende met blij gelaat voor goud aannam, een goud der onwetenden, een ‘or de l'ignorance’. Doch was het niet met dezen naam, dat de bekende 18de eeuwsche natuuronderzoeker Hauy het pyriet pleegde te noemen? Pyriet - maar (1) lijkt dit werkelijk op goud? En (2) is het te verwerken tot sieraden en ringen? Gelijk bekend mag heeten, werden nog in onzen tijd van dit erts, dat fraai gepolijst kan worden, allerlei galanterieën gemaakt als doozen, knoppen, kasten voor uurwerken etc. etc. en o.a. in Engeland en Rusland bestaan (of bestonden in elk geval nog voor korten tijd) fabrieken, die deze sieraden uit pyriet vervaardigden. En menigmaal vindt men in de geschiedenis der tijden vermeld, dat pyriet als edelgesteente bewerkt werd. Men behoeft daartoe niet alleen het woord pyriet na te slaan. De stof wordt met vele namen aangeduid. Kiliaen i.v. viersteen, geeft ook den meer bekenden naam marchasita, die ook nu voor een bijna volkomen gelijke stof, waarvan zelfs de | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
chemische samenstelling niet ongelijk gebleken is aan die van pyriet, gebruikt wordt. Dit marchasiet of pyriet nu geleek - Hauy's geestig woord werd reeds aangehaald - zeer veel op goud. Hier volgen nog eenige uitspraken: Woodward [Nat. Hist. Earth, IV 172 (1695)] zegt: A common Marcasite or Pyrites shall have the Colour of Gold most exactly; .... and yet .... yield nothing of worth, but Vitriol, and a little Sulphur. Henckel zegt in zijn bekende werk ‘Pyritologie’, dat geheel aan de behandeling van deze stof gewijd is en dat ik in een fra. vertaling (Paris 1760) kon raadplegen, herhaaldelijk, dat het gele pyriet de kleur van goud heeftGa naar voetnoot1). Girardin schrijft in zijn Leçons de Chimie Elementaire II 385 (Paris 1880), ‘aussi est-il bien connu des gens du monde et des habitants des campagnes, qui le prennent pour de l'or à cause de sa couleur et de son vif éclat métallique. Bien des fois la découverte de pyrites jaunes dans les terrains de craie a fait naître des espérances que j'ai eu beaucoup de peine a détruire.’ Het gebruik, dat men van dit mineraal maakte als sieraad, bewijst het Oxford-woordenboek door de volgende citaten:
De bekende graaf de Laborde vermeldt in zijn Notice (p. 381) over de kostbaarheden van het Louvre uit de 16de eeuw: Ung aigle d'argent, doré en aulcunes parties, aiant entre les deux testes en hault une couronne imperialle et au milieu ung miroir de marquascite, donné à l'empereur par l'ambassadeur de Gennes. | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
Le Fr. v. Berkhey zegt in zijn N.H. 3, 601: ‘Glazen Bellen, en soortgelijke vodden van Zwavelkiezen, Marcasieten, valsche Steenen enz. kende men niet’ (aangeh. in Wdb. d. Ndl. T.i.v. marcassiet). Pyriet had behalve het woord marcasita nog andere synoniemen. Henckel noemt er in zijn tweede hoofdstuk ‘Du vrai nom de la Pyrite, et des différentes dénominations qui lui ont été données par les Auteurs’ heel watGa naar voetnoot1) zonder het aantal synoniemen uit te putten (hetgeen mijn verder betoog overbodig zou maken), of met zijn eigen woorden: ‘Je ne m'arrêterai point à rapporter les noms que l'on donne aux Pyrites dans les différens pays, ils varient quelquefois d'un village à l'autre’ (p. 39). Inderdaad vermeldt Dieffenbach andere en geven moderne woordenboeken weer andere. Wij plegen het mineraal zwavelkies, ijzerkies etc. te noemen. In Duitschland zegt men ook goldkiesGa naar voetnoot2). Algemeen bekend, dus algemeen verbreid of opvallend door eigenaardige kenmerken, was deze delfstof zeker. Nadat de vuurwapenen in gebruik waren gekomen, werd dit harde mineraal gebruikt om vonken te slaan (pierre de carabine). Doch reeds vroeger moet het bekend geweest zijn, ook aan den middeleeuwschen Groot-Nederlander. Indien de gissing juist is, dat de varianten maerchant (cf. Verdam i.v.) en maersant beide teruggaan op een vorm *ma(e)rch(e)sant en met dezen naam voor een onbekenden edelsteen het bekende marchasiet bedoeld werd, dan zou het bijna voldoende zijn om een plaats als: | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
van een zulveren gesp mit enen margant
(Rek. d. Buurk. 129)
te citeeren. Of indien de Arabische herkomst van het woord marchasiet, die ook het Wdb. d. Ndl. T. aanneemt, niet betwijfeld werd, zou de oorsprong van het woord desnoods voor de vroege bekendheid van de stof kunnen pleiten. Maar het betrekkelijk jonge woord marchasiet kan ons niet baten. Daarentegen is het woord pyriet en blijkens de omschrijving ook de stof Fe S2 aan de Grieksche en Romeinsche natuuronderzoekers reeds vóór Chr. geboorte bekend; komt het voor in de middeleeuwsche encyclopedieën, wordt het ook door Maerlant in zijn Nat. Bl. vermeld (cf. Verdam i.v. pyrites) en ging het in den ndl. volksmond over als Bertram(s-wortel) of Pertrec of pertram, zooals het vermeld staat in Herbarius Hs. No. 14624-41 Kon. Bibl. Brussel. Cf. v.d. Berg, Mnl. Vert. Antidotarium Nicolai, Leiden 1917, blz. 254Ga naar voetnoot1). En men behoefde niet ver te gaan om dit mineraal te vinden. Bijna elke mijnwerker bracht het naar boven. De Dict. de Chimie v. Wurtz II 2ième partie (Paris, Hachette) i.v. pyrite, drukt zich aldus uit: ‘Elle est abondamment répandue dans les roches de presque tous les étages géologiques. Parmi les localités qui fournissent les plus beaux échantillons on peut citer Traverselle (Piémont), l'île d'Elbe, Alston-Moor (Derbyshire), Fahlun (Suède), Kongsberg (Norvège); les mines de Chessy, près Lyon, en fournissent des quantités énormes .... les schistes argileux des Ardennes renferment de jolis cristaux cubiques, etc. Henckel drukt zich bijna hyperbolisch uit in de woorden:Ga naar voetnoot2) | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
‘il ne manque à la Pyrite que de tomber du ciel, pour pouvoir dire qu'elle se trouve partout’. En daarover zijn de Franschen en DuitschersGa naar voetnoot1), in wier volksmond, evenals in dien der Nederlanders het woord pyrethron overging in Berchtram en Bertram, het eens. Laten wij dus de behandeling van het eerste punt sluiten met de overweging, dat: een veel voorkomend, zeer veel op goud gelijkend, zeer veel voor galanterieën gebruikt mineraal, bestaat en bestond in pyriet, marchasiet, zwavelkies en ijzerkies. *** En thans de tweede weg, die van den vorm uitgaat. Ik herhaal nog even het woord ijzerkies en bekijk daarna het woord formine weer. Bijvormen kunnen zijn: *fermine, *farmine, *vermine, *vormine, *varmine. En indien wij ons herinneren, dat in vele woorden, die aan het Fransch ontleend zijn, een tusschenvocaal is weggevallen, zou het aantal (bij)vormen weer te vertweeof drie- etc. dubbelen zijn. Laat ik van al deze vormen bv. feramine nemen, dan ligt het voor de hand bij dit woord aan ferrum (ijzer) te denken, ook dan, wanneer men vergeten is, dat pyriet een ijzersulphide is, ijzerkies genoemd wordt en als formule heeft Fe(rrum) S2. Maar is het dan niet vreemd, dat de woordenboeken, die Verdam, Haslinghuis en ik gebruikten, dit woord niet vermelden? Als antwoord zou ik willen wijzen op deze plaats in het woordenboek van den beminnelijken positivist Littré: Feramine - nom que les fournalistes donnent à la pyrite ferrugineuse. *** | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
Ik meen, dat hier de wegen elkaar snijden.
Dus hier: formine = pyriet, marc(h)asiet, ijzerkies, zwavelkies etc. *** Nog een enkele opmerking. Formine wordt een ἅπαξ λεγόμενον genoemd. Is dit echter juist? Verdam vermeldt een woord vermijn(s), dat hij niet thuis kan brengen en dat per ton gemeten (‘een tonne vermijns’) naast suiker en azijn staat vermeld. Hebben wij hier wellicht weer het veelvuldig voorkomende en voor allerlei doeleinden (zwavel, zwavelzuur, vitriool) gebruikte zwavel- of ijzerkies?
Den Haag. a. greebe. |
|