Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36
(1917)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over het Nederlandsche Participium Praesentis
|
1o | een peinzend ruiter reed over de vlakte. |
Hier is het de bijkomstige bepaling van een zinsdeel. | |
2o | een ruiter reed peinzend over de vlakte. |
Het P.P. is een praedicatieve bepaling, zinsdeel dus. | |
3o | de ruiter reed huiswaarts, met alle aandacht de versche sporen volgend. |
Van dit participium zijn twee syntactische eenheden afhankelijk (‘met alle aandacht’, ‘de versche sporen’), met welke het dus een groep vormt, die den zin bepaalt. De groep is in dit geval door een lichte pauze van den zin afgescheiden.
Deze onderscheiding van drie soorten P.P. naar de stijging der syntactische zelfstandigheid nemen we tot grondslag bij de noodzakelijke schifting en richten de bespreking achtereenvolgens op de derde, tweede en eerste soort (groepvormend, praedicatief en adjectivisch P.P.).
Het verschil in syntactische waarde der drie soorten gaat samen met een verschil in syntactische beweeglijkheid. Het adjectivische P.P. is gebonden aan de plaats onmiddellijk vóor het substantief, waarvan het de bepaling isGa naar voetnoot1). Het praedicatieve kan drie plaatsen innemen:
a. | Een ruiter reed peinzend over de vlakte. |
b. | Peinzend reed een ruiter over de vlakte. |
c. | Een ruiter reed over de vlakte, peinzend. |
In het derde geval (c) is het praedicatieve P.P. onvermijdelijk afgescheiden van den zin door een pauze.
Het groepvormende P.P. komt voor in negen typen, al naar gelang de groep op den zin volgt, aan den zin voorafgaat, of hem onderbreekt, en al naar gelang het P.P. vooraan, achteraan of middenin de groep staat:
I. | A. De ruiter reed huiswaarts, volgend het spoor met aandacht. |
B. De ruiter reed huiswaarts, met aandacht het spoor volgend. | |
C. De ruiter reed huiswaarts, het spoor volgend met aandacht. | |
II. | A. Volgend het spoor met aandacht, reed de ruiter huiswaarts. |
B. Met aandacht het spoor volgend, reed de ruiter huiswaarts. | |
C. Het spoor volgend met aandacht, reed de ruiter huiswaarts. | |
III. | A. De ruiter, volgend het spoor met aandacht, reed huiswaarts. |
B. De ruiter, met aandacht het spoor volgend, reed huiswaarts. | |
C. De ruiter, het spoor volgend met aandacht, reed huiswaarts. |
Al deze vormen behooren tot de syntactische mogelijkheden en het is duidelijk, dat een vergelijkend onderzoek naar de verbreiding van het groepvormende P.P. van deze drie- en negenledige onderscheiding moet uitgaan.
In verreweg de meeste gevallen is de groep, gevormd door het participium en de synt. eenheden, die er afhankelijk van zijn, van den zin afgescheiden door een lichte onderbreking van den geleidelijken rhythmischen gang. Evenwel er zijn gevallen, waar de groep in den zin is opgenomenGa naar voetnoot1); aan den anderen kant komt het voor, gelijk we reeds opmerkten, dat het alleenstaande participium van den zin wordt afgescheidenGa naar voetnoot2).
Afscheiding en groepvorming dekken elkaar dus niet geheel, maar in het geval der participiale verbindingen toch grootendeels. Het onderzoek der groepvormende participia zal daarom tevens licht werpen op de merkwaardige neiging, die zich vooral bij de nieuwere litteraire kunstenaars ontwikkelt, nl. de neiging om woorden en woordgroepen door pauzen af te scheiden van den zinGa naar voetnoot1).
Bij de eerste afdeeling van ons onderzoek, die de verbreiding van de negen typen van het groepvormende participium tot doel heeft, laten we voorloopig twee bijzondere soorten terzijde. In de eerste plaats die, welke behooren tot de inkleeding der Oratio RectaGa naar voetnoot2). Als zoodanig speelt het P.P. een zeer bijzondere rol in den verhaalstijl, die alleen duidelijk uitkomt door een beschrijving van alle vormen der inkleeding van de Oratio. Door hun stilistische bijzonderheid zouden bovendien deze participia de statistische vergelijking der gewone groepen onzuiver maken.
Verder laten we voorloopig onbesproken de groepen, waar het subject der handeling van het P.P. niet tevens subject van den zin is; om eenige voorbeelden te noemen:
Suffend zag hij naar de schuiving van de luchten, bedekkende het blauw (Van Looy ‘Reizen’ blz. 12). Hij vond er den drijver peuterend aan een grooten teen (‘Reizen’ blz. 147). Kijkend in elkanders oogen leken hun stemmen te zingen in de zon (‘Reizen’ blz. 172). Ze schreide al heviger, de spanning van den heelen dag zich oplossend in tranen (Ina Boudier-Bakker ‘Armoede’ blz. 80).
Deze bijzondere constructies bespreken we liever in onmiddellijke vergelijking met oudere schrijvers en andere gebieden der taal.
Onze uiteenzetting omvat de 9 typen der groepvormende P.P. in 700 bladzijden van het nieuwere prozaGa naar voetnoot1). Van de daarin voorkomende 590 gevallen zijn er 306, die volgen op den zin (I A.B.C.), 143 die aan den zin voorafgaan (II A.B.C.), 141 die den zin onderbreken (III A.B.C.) (uitvoerige statistiek volgt later). Soort I omvat meer gevallen dan de andere twee te zamen; we beginnen daarom met de bespreking van de groepen, die volgen op den zin.
Van deze soort tellen we er in ‘Godin’ 90, in ‘Reizen’ 82, in ‘Armoede’ 35, in ‘Zwerver’ 50, in ‘E. Vere’ 49. We vergemakkelijken dus het overzicht door de talrijke gevallen uit ‘Godin’ en ‘Reizen’ afzonderlijk te vergelijken. Zoo komen we tot den volgenden opzet:
I. | Het P.P. volgt op den zin. |
1o de gevallen uit ‘Godin’ en Reizen’. | |
2o de gevallen uit ‘Zwerver’, ‘Armoede’ en ‘E. Vere’. | |
II. | Het P.P. gaat aan den zin vooraf. |
III. | Het P.P. onderbreekt den zin. |
Bij de indeeling laten we zooveel mogelijk de persoonlijke eigenaardigheden van de verschillende schrijvers uitkomen. Bijzondere constructies worden besproken bij dengene der auteurs, die er de grootste voorkeur voor heeft. Zooveel mogelijk worden de groepen aangehaald in verband met den zin, dien zij bepalen. Slechts op deze wijze komen alle kenmerken van schrijftrant, rhythme en zinsbouw bij de verklaring der verschijnselen tot hun recht. Ook voor de aansluiting met volgende afdeelingen van ons onderzoek zijn deze volledige aanhalingen onontbeerlijk.
De groep van het P.P. volgt op den zin.
Godin die wacht.
A. In de groep staat het P.P. vooropGa naar voetnoot1).
1o Het P.P. wordt gevolgd door éen syntactische eenheid:
1. Ada maakte een onzekere beweging, tastend naar steun, en wankelde (9). 2. Teruggekomen in het hôtel bleef van Heemsbergen nog lang zitten in de voorgalerij, starend naar de millioentallige starrentinteling boven het wolkig zwart der boomenGa naar voetnoot2) en de eene sigaret na de andere rookend (22). 3. Het plantengroen, half doorzichtig gesmolten, ligt te tintelkaatsen, popelend tusschen blauw en goud (23). 4. Met statige langzaamheid stappen de breede beesten voort, kauwend onder het gaan, en den zoetrokigen adem in wolkjes door de wijde neusgaten stuwend (25). 5. en dan is hij te vinden in het laagland, gebukt met zijn houweel over de klonterige suikerriet-velden, of zweetend tusschen de kookpannen van de stinkende fabriek (26). 6. Eerst toen hij al een poos tegenover haar had gezeten, pratend met haar man, onderscheidde zij zijn gezicht (29). 7. Een groot, zwaar-gebouwd man, ..... eindigde juist een verhaal, schreeuwend als tegen iemand aan den overkant van een veldGa naar voetnoot2) (40). 8. Het speeldoosdraaiende jongemensch en zijn kornuiten liepen voorop, marcheerend op de maat van: (liedje) (44). 9. Hij ging zitten, een paar maal heen en weer schuivend op zijn stoel en trekkend aan het lange gewaad dat hem hinderde; (50). 10. Zij verdrongen zich er om heen, keurend en kiezend uit het bonte snoepgoed, dat zij eerst lang bekeken, bevoelden en beroken (61). 11. De President ging zijn toga en zijn plechtigheid uittrekken en kwam van achter het scherm weer te voorschijn in zijn witlinnen jasje, slof moe en gapend van den honger (63). 12. Hij lachte van blijdschap, terwijl hij las, stilhoudend bij alle de liefste woorden, waar de klank van haar stem hem uit tegen-
kwam en de opslag van haar oprechte oogenGa naar voetnoot1) (63). 13. Als hij terugkwam, plukkend aan de mouwen van het Singapoorsche jasje, die hem nu al tegen de vochtige armen kleefden, zat zijn vrouw moederlijk glimlachend te praten met ‘den vriend van Herman’ (75). 14. Hij hield op, lachend om de onstoffelijke kleinoodiën die hij Ada om den hals strengelen wou (98).
2o Het P.P. wordt gevolgd door twee syntactische eenheden.
15. De bewoners zijn van het eerste dageraadsgloren tot aan den opgang der sterren in de open lucht, schuilend alleen in de middaghitte (25). 16. Van H. scheurde de enveloppe open, en vloog door den brief heen ...., niet wetend waarheen het eerst te grijpen, en dan, aan het eind, stilstaand en bedaarder weer van voren af aan, genietend nu bij elken stap (63).
B. In de groep staat het P.P. achteraan.
1o Het P.P. wordt voorafgegaan door éen synt. eenheid.
17. een melkboer kwam er aan, zijn handkar voortduwend, waarop de geelkoperen kannen blonken (2). 18. Hij gaf haar den naam waarmee haar vader haar placht te noemen, half plagend, half liefkoozend, als hij haar prees voor het leesbaar maken van zijn aanteekeningen (5). 19. Hij leidde haar weer naar de vensterbank, haar handen vasthoudend, en ging naast haar zitten (9). 20. Bij het opbreken van het sociëteitsgezelschap had Mr. B. zoowel hem als H. ten eten gevraagd, dat gezegde over ‘de vrienden van onze vrienden’ aanhalend, dat, als hij zei, in Holland een manier van spreken, maar in Indië een manier van doen was (21). 21. Den neerhurkenden Inlander gewaar wordend, lei hij zijn courant neer op een hoop ongeopende dienstbrieven en stukken, en nam de enveloppe aan, het onbekende handschrift op het adres bekijkend (28). 22. De drom der koopers kwam binnen, den vendumeester omdringend die zijn verhit gezicht met een tafellaken van een zakdoek afdweilde (44). 23. De President zag op van zijn papieren, over de lorgnet heenkijkend, en legde zijn beide armen in de wijde togamouwen met een gebaar van berusting voor zich op de tafel (50). 24. en zag zich in die meening bevestigd, verder vernemend hoe de ambtenaar Pah-Tasmie had verklaard, dat deze eerst zelf den vischvijver diende te koopen (56)Ga naar voetnoot2). 25. Hij haastte
zich bij het resumeeren der feiten, een overzicht van het gevalGa naar voetnoot1) gevende dat zijn Inlandsche ambtgenooten in staat moest stellen er een oordeel over te vellen (61). 26. Van H. scheurde de enveloppe open, en vloog door den brief heen, niet wetend waarheen het eerst te grijpen, en dan (63). 27. Van H. keek er naar zonder te zien, alleen maarGa naar voetnoot2) voelend hoe het rood en goud iets in hem aan het schitteren maakte, zooals het de heuvelsGa naar voetnoot3) deed schitteren en het spiegelige water op de rijstvelden (66). 28/9. En niettemin leek het of er in het verlaten en ongenaakbare huis nog evenveel duizenden hadden stand gehouden, als er duizenden uit waren geweken, in puin en drek nestelend, jongen-werpend, en bij den dag vermenigvuldigend (77). 30. Ze vroeg nooit, wèl wetende (82). 31. een volbloed, die daarhenen rent met wapperende staart en manen, uit roode neus-gaten brieschend, terwijl de vonken uit de straat vliegen onder zijn weerklinkenden galop (82).
2o er gaan twee synt. eenheden aan het P.P. voor af.
32. Hij stotterde de onsamenhangende woorden, zelf niet wetend wat hij zei, wat hij wilde ... (9). 33. Ambtenaren ter beschikking, die de reis met de Hollandsche mail gemaakt hadden, zuinig van Amsterdam af varend (10). 34. (hij bleef lang zitten) starend naar de millioentallige starrentinteling boven het wolkig zwart der boomen en de eene sigaret na de andere rookend, terwijl ... (22). 35. en in den oogsttijd ... komen ... niet eindigende rijen hoog-beladen karren op die vierkante witte plekken toegekropen, den grond naakt en bruinGa naar voetnoot4) latend waar ze overheen gegaan zijn (23). 36. zat de President van den Landraad gemakkelijk, in slaapbroek en kabaai, de ‘Java-Bode’ uit te spellen, met slokjes en gegorgelGa naar voetnoot5) zijn derden kop thee slurpend (28). 37. De Meester in de Rechten en Indische ambtenaar vroeg het zijn geheugen, de plek tusschen de wenkbrauwenGa naar voetnoot6) met zijn vingerknokel wrijvend of het daar zat, (32). 38. Hij stond op, met zijn tot onnadenkende gewoonte geworden zuinigheid de lamp uitdraaiend (34). 39. Schouder aan schouder stonden de koopers ... tusschen de Hollanders, in een drom den vendumeester omdringend, wiens van schreeuwen rood gezicht boven de hoofden uitblonk (39). 40. De Djaksa ..., keek het proces-verbaal, ..., nog eens
door, in zichzelven de geschreven zinnen namompelend (50). 41. De President greep onder de vouwen van zijn tabbaard, haalde een zakdoek te voorschijn, dien hij uit de plooi schudde en dweilde zijn gezicht af, daarnaGa naar voetnoot1) naar een droog doekje zoekend, om er zijn lorgnet mee te poetsen (61). 42. Nadat hij die woorden op een toon van voldaanheid met zich zelven en met zijn ambt geuit had, ging hij weder zitten, zijn baadje recht trekkend (61). 43. Hij schoof de papieren op zij, stond op en ging naar buiten, zijn armen uitrekkend, met gesloten vuisten, en met een diepen ademtocht de frische lucht inhalend (65). 44. De Australiër steigerde, den kop omhoog werpend, deed een paar zijsprongen en trappelde snuivend heen en weer, ... (66). 45. Hij nam het bovenste blad in de handen en liet het weer los, fluweelige stof van zijn vingers blazend (79). 46. En onderwijl waren nieuwe zaken weer op den hoop gestapeld, op hun beurt achterstand wordend (80). 47. Mevrouw De Bakker rees op en lei haar hand op den arm van den Raad van Indië met een glimlach bij de ongewone plichtpleging zeggende dat zij hield van hoffelijke manieren in den dagelijkschen omgang (89). 48. De Inlander liet vloeken en scheldwoorden over zich heen razen, tersluiks zijn wang wrijvend (91).
3o er gaan drie synt. eenheden aan het P.P. voorafGa naar voetnoot2).
49. Met statige langzaamheid stappen de breede beesten voort, kauwend onder het gaan en den zoetrokigen adem in wolkjes door de wijde neusgaten stuwend (25). 50. Een deerntje van een jaar of tien komt er aan, in beide handen behoedzaam een kommetje groenachtig vocht dragend, haar oogen op het heen en weer schommelende vat (85).
4o er gaan vier synt. eenheden aan het P.P. vooraf.
51. Toen neerhurkend in het gras begonnen zij het te vernibbelen, vòor elken beet de verkwikkende lekkernij weer met de oogen genietend (61).
C. In de groep staat het P.P. in het midden.
1o Het P.P. is omgeven door twee synt. eenheden.
52. Maar na een korte aarzeling en hem nog steeds met dienzelfden eigenaardigen blik beschouwend, ging zij zwijgend het jonge paar voorbij, het hoofd schuddend als in antwoord op haar eigen gedachten (4). 53.
Door de ruitjes .... viel het licht zacht op haar bloemig-blanke slaap, zilverglansjes strooiend in de dof-blonde krulletjes en golven die haar voorhoofd omlijstten (5). 54. Zij had lijdelijk gezeten, hem aanziende met een tegelijk afgetrokken en gespannen blik, of zij, zijn woorden maar langs zich heen latende gaan, zijn gedachte zocht ... (5). 55. De nacht was al bijna ten einde toen hij in slaap viel, die gedachte meetrekkend in de vergetele diepte (11). 56. Een paar liepen op en neer, ongeduldige blikken zendend naar eene deur waarvoor twee Inlandsche bedienden neergehurkt zaten (12). 57. Van H. bemerkte het en zag weg, naar buiten turend in den regen die dicht begon te vallen (13). 58. Hij .... zag dien van van H. bovenaan en keek op, een snellen onderzoekenden blik vestigend op den jongen jurist, wien zijn examinatoren dien rang hadden toegekend (15). 59. Ziender oogen wies het water, zijn rand van schuim en vuil opduwend tegen den hoogen oeverberm, waar halfnaakte Inlanders, glimmend als pas gegoten brons, op een rij achter elkander aan liepen (17). 60. Alleen in de koele uren, kort na den opgang, kort voor den ondergang der zon, zijn ze op den landweg te zien, langzaam bewegend in de schuingestrekte schaduwen der njamploengboomenGa naar voetnoot1) die van weerszijden hun takken elkander tegemoet breiden (24). 61. Een man komt terug van den oever der rivier, waar hij gras heeft gesneden, het halmige groen optastend in een soort hooge en smalle kooi van rechtopstaande bamboestavenGa naar voetnoot1) (25). 62. aan de rust die de mannen genieten op de baleh-baleh voor het huis, een strootje rookend onder het snijden van een krisgevest, dat zij met de palm polijsten, of ... (26). 63. En lappen bleekrood herte-vleesch dat de vrouwen met scherpe kruiden hebben ingewreven, liggen nog lang daarna te drogen op de daken, al zwartiger wordend in den fellen zonneschijn (27). 64. Zij maakte een beweging naar hem toe, te vergeefs probeerend iets te zeggen, terwijl hij boog (29). 65. Mevrouw O. zag op of ze wat zeggen wilde; maar zweeg met een blik naar haar man, den zakdoek verfrommelend tusschen haar dunne onrustige vingers (29). 66. Hij nam zijn glas whisky - en - soda van de tafel en dronk, verstrooid kijkende naar de belletjes die door het flauwgekleurde nat omhoog stegen (31). 67. Zij nam zijn arm, haar stap regelend naar den zijne, terwijl zij naar de achtergalerij gingen, waar de jongen de tafel dekte (34). 68. Nog eens, en voor den derden keer, kletste hij de zweep neer over de paardjes, ze aanhitsend met een driftig tong-geklap; (38). 69. De blonde man uit de bendy, met wien Mr. O. zijn onvrijwillige harddraverij had gehouden, stond hem na te zien, glimlachend luisterend naar een ouden Inlander,
die met veel keelgeluiden en tonggeklap den haargroei op den nek van het dier gispte (46). 70. De politie-oppasser, in zijn blauwe met breede kanarie-gele strepen versierde uniform, ging de pendoppo uit, geaffecteerd slingerend met zijn beenen, dat de gele strepen op zijn broekspijpen schitterden (50). 71. Hij bracht een paar uur door met het vergelijken van feiten en verklaringen, zijn eigen vermoedens toetsend aan het resultaat; en kwam ... (64). 72. Hij schoof de papieren op zij, stond op en ging naar buiten, zijn armen uitrekkend met gesloten vuisten, en met een diepen ademtocht de frissche lucht inhalend (65). 73. Voorbij de bocht, waar de Inlandsche erven ophielden, lagen wijduit, links en rechts, de rijstvelden, in een breede langzame stijging opgaand naar de heuvels (66). 74. Om de vordering niet op elk bekend gezicht te zien, sloot hij zich op binnen zijn vier muren, liep in den donker een singel om, van verre kijkend naar de lichten van de Sociëteit, en versliep en versufte den halven dag in bed (69). 75. Hij dacht er ernstig over om met animo aan de studie van het staatsrecht te gaan, nadat hij het lang uitgestelde doctoraal-examen had afgelegd, zijn kennissen, zijn bezorgden bloedverwant en gewezen voogd en eigenlijk ook zichzelvenGa naar voetnoot1) verrassend met een ‘cum laude’ (70). 76. Toen hadden zij door de jaloezieën van de ramen in den blinde naar binnen geschoten, ladingen hagel afzendend op de trossen slapende beesten (77). 77. De dames in het gezelschap ... trachtten eerst mee te doen, links grijpend naar een of ander woord dat als een gevederde bal van een raket langs hen heen vloog (88). 78. hij liet zijn stellingen en vermoedens loopen als hazen en windhonden, zelf het wild in het eene oogenblik, zelf zijn vervolger in het andere, en dan weer, een wachtend jager, beiden naziend in hun verschijnen en verdwijnen (97).
2o Het P.P. is omgeven door drie synt. eenheden.
79. In de wijde hal ... waren een dozijn andere bedienden, even zonderling gekleed, bezig een lange tafel te dekken, onhoorbaar heen en weer gaande op naakte voeten (10). 80. waar half naakte Inlanders, glimmend als pas gegoten brons, op een rij achter elkander aan liepen, zich met de teenen vastklemmend in den glibberigen grond (17). 81. en hij wendde zich tot hem, de wenkbrauwen even optrekkend metGa naar voetnoot2) een glimlach in den blik, als om iets onverwachts en pleizierigs (20). 82. Ze sloegen in galop, het rijtuigje holderdebolder meesleurend over den aan kuilen en modderhoopen geslagregenden weg (38). 83. een rijzig
man met een bril op en een zenuwachtigen frons op het voorhoofd, die ongeduldig op de tafel zat te trommelen, telkens een blik werpend naar de open deur waaruit het rumoer van de vendutie klonk (41). 84. Hij bleef een poos stil, een paar maal knikkend met het hoofd inGa naar voetnoot1) bevestiging van zijn verdere gedachten (47). 85. Hij ging zitten, een paar maal heen en weer schuivend op zijn stoel en trekkend aan het lange gewaad dat hem hinderde (50). 86. en keek er naar met steels verlangende blikken de pen heen en weer draaiende tusschen zijn magere, geel benagelde vingers, die jeukten om te gaan schrijven (52).
3o Het P.P. splitst een synt. eenheidGa naar voetnoot2).
a. er is geen andere synt. eenheid in de groep.
87. Of zij den blik van den jongen man gevoeld had, zag zij op, den luister ontdekkend van haar zwarte oogen, waarom de wimpers stonden als een donkere uitstraling (52).
b. voor de gesplitste eenheid staat een andere.
88. De op den drempel hurkende bediende stond op, en zocht uit de wachtenden dengene wiens beurt het nu was, hem een leitje voorhoudend en een griffel (13). 89. Rechtop bleef hij voor den Panghoeloe staan die op de teenen en met opreikende armen hem het Koran-boek op het hoofd trachtte te leggen, hem de woorden voormompelend van het Mohammedaansche eedsformulier (57).
c. op de gesplitste eenheid volgt een andere.
90. Toen van stapel loopend op een purperen stroom, zeilde hij de wijnstreken van Europa door, merken noemend en oogsten als landingsplaatsen (95).
Op de beperkingen in het gebruik der verschillende mogelijke vormen van het participium valt een helder licht door de vergelijking van de gevallen uit ‘De godin die wacht’ met die uit ‘Reizen’ van Jac. van Looy. We stellen de verklarende bespreking der aangehaalde participia uit tot na de aanhaling der gevallen uit ‘Reizen’ (blz. 1-100) maar wijzen reeds nu
op het kleine getal groepen met vooraangeplaatst P.P. bij Aug. de Wit: 16 van 90 = 18% (type I.A.); bij van Looy 63 van 81 = 78%. Tevens merken we op, dat bij Aug. de Wit het P.P. alleen gevolgd wordt door een voorzetsel-bepaling (behalve in no 64 door een infinitief met ‘te’). Het zeer beperkte gebruik van participia voorop in de groep zal met deze beperking in den aard van de op het P.P. volgende syntactische eenheid wel samenhangen. Er is daarom alle reden om bij Van Looy de gevallen, waar op het P.P. een voorzetselbepaling volgt, te scheiden van de andere. De vergelijking levert dan verrassende tegenstellingen op.
Reizen.
A. In de groep staat het P.P. voorop.
1o Het P.P. wordt gevolgd door éen synt. eenheid.
a. door een voorzetselbepaling.
1. Wij gaan veel netter uit, wij zitten soms op 't roode pluche van Bristol, genietende van Mrs. Dartle's stem en lied, van ... (5). 2. Twee bedaagde dames, keerende van hun middagritje, geleid door Bristol's gids, reden langs hen heen, ruiselend van lintjes en van strikjesGa naar voetnoot1) (20). 3. toen trok hij de toom sterk aan, zooals hij dat geleerd had, rijdend naar Tetuaan en bracht zijn muil in aangenamer stap, juist bij Emilia (25). 4. Vereenzaamd meer en meer reed daar het stoetje met het lichtje nu, verkleurend in de luister van het donker (26). 5. Dus bleven zij geregeld bij elkaâr, schommelend door het wangen-zwoelende duister, zoo het in droomen gaat, vreemd en vast (27). 6. Midden in de wolken zwaaide een fakkelschijn en vuurde in het leêge en stond er stil als bakenend voor zeelui (33). 7. Fluweelige schaduw gleed, plooiende over de dalenGa naar voetnoot2) (42). 8. en Theobald dreef als van zelf zijn muil, neerkijkend
op het blauw en goudelend wit waardoor de hoeven traden (45). 9. Zaïlaschi hielp haar af, ontsnoerde en ontgespte en veranderde het pak, al kakelend naar Hasj (49). 10. Buiten keelklankten de drijvers, schuilend in de luwte van de keuken en door het tentgat verscheen een dorpeling met een zwijggelaat (54). 11. Zij zat nog ongekleed; met achter zich het schemerbonte van allerlei overhoop gehaalde lappen, ontbijtend in de oude jas van Roosevelt, vreemd, omdat haar voorhoofd nu bloot was en forsch (57). 12. Geruchtig op den doffen pootenklop volgde muil na muil de geulende paadjes, op, àf, duikende in de plooiingen der aarde en dan als opgebeurd onder het hooge worstelen der wolken (60). 13. en laaiende ontstak de zon den brand in het land, vaartend als over koppen van golven (64). 14. Theobold besnuffelde den puinigen bodem, kijkend naar de platte plantjes die korenbloemachtig, haast uitgebloeid nog bloeiden (66). 15-16. Zij stond daar snikkend in haar onderkin en trillende van lippen (69). 17. Boven de delling waar het murmelen bleef hangen, stegen dreigende wolkkoppen in de uitgelichte lucht, gelijkend aan een rij van woeste tronies naast elkaar (77). 18. liep Theobald te wikken en te wegen, in zich zelven de regels van zijn gedicht herzeggend, stilstaande soms bij de heg en kijkend zonder kijken, als menschen doen wanneer zij vervuld zijn van zichzelf (82). 19. Achter de dieren schreed een Kabyl in zijn zonnige ontplooiing, wiegend metGa naar voetnoot1) iets van de wuiving eener wind-bewogene palmkruin in zijn statigen loop (88).
Het is niet noodig, de andere gevallen nog verder in te deelen naar den aard van het op P.P. volgende deel. Die onderscheiding wordt gemaakt in een bespreking, die volgt.
b. niet door een voorzetselbepaling.
20. en dwaalde achter het duister blok van hôtel Bristol om, het oude straatje binnen, gaande den weg naar bovenGa naar voetnoot2) (9). 21. toen Theobald zonder zijn krantje dat er nog niet was, het poortje inliep, onder de minaret, volgend het pijltje bij de lettersGa naar voetnoot2) Hôtel Oriental (9). 22. maar Theobald was dadelijk de kamer ingestapt, sluitend de glazen deur en muizende teruggekomen in het portaal en onder het lantarenlicht dat fel zijn pet bescheen (13). 23. ze nikten stijf en de oudste keerde zich tot Mrs. Dartle, wenschend een goede reis (20). 24. Zij sprak het
Engelsch met meer open lippen, toonend een goud kunsttandje in de bovenrijGa naar voetnoot1), daar waar het glimlachen begint (20). 25. dan sloeg de heldere drieslag van een kwartel naar de wolkdekken op, brengende de heugenis aan half vergeten deuntje (23). 26. Boven de kraterlijnen van Tanger's heuvels- en bermenomgeving, zwenkte en molenwiekte het elektrisch vuur, beschietende het zwerk, verzwond snel als een spiegelkaatsing (27). 27. Achter hen schoot andermaal het schiplicht op, kruisend als armgezwaai en fosforesceerde weg (28). 28. En eerder nog .... groetten drie blijde, bivakgloedende moorentronies, verwelkomend: ‘Dsjelaam’ (33). 29. Zware luchten zeilden boven het landschap dat wijd-uit lag vol donkere plaggen dwergpalm en groote plekken bloeisel violieren-paarsch, gelijkend vreemde hei (38). 30. En toen het al was klaar, was Roosevelt galant en maakte van zijn handen een stijgbeugel, heffende Emilia tot ze ‘heerlijk’ zat (41). 31. Maar toen had Evangeline zich toegewend, vittend meteenGa naar voetnoot2) dat zij te langzaam gingen (43). 32. Emilia zei haar Hollandsche ondervindingen met het zwervige geluid dat Theobald wel kende; belangstellend plotselingGa naar voetnoot2) toen de Amerikaansche gewaagde van 't geschenk, de Moena; (55). 33. Grijs over grijs, duisterden de doodstille horden in de lucht, opgedromd van achter de violette begrenzing ommedom, bezwermende de kreitsen van de bergen (60). 34. Ze reden in den stuifselrand van een nieuwe bui, volgend een pad rondom een hoogen heuvelGa naar voetnoot3) (63). 35. De armen languit over de dijen, zat ze klagelijk om aan te zien, overgelaten aan zichzelf, betastend hare lenden, om dan haar moederlijk bedienen te beginnenGa naar voetnoot4) (65). 36. Roosevelt bleef nu rijden naast zijn vrouw; brommelend goede woordjes, ze zou in El Ksar een beter beest bekomen (70). 37. En onverwacht stond het dier bevrijd, vierkant op zijn pooten, zadelloos, naakt, toonend een ruggegraat, rauw van wonden (71). 38. Klaar in den dag, hieven zij hun aangezicht naar het oosten, de handen statig óp en bogen diep, kussende de aarde (72). 39. en als een speurhond liep weer Zaïlaschi zoekend de hardste plekken in de verraderlijke fangoGa naar voetnoot3) (76). 40. De waterdrager wachtte met het water en de wachters waren er, houdend hun langloopige vuursteengeweren (77).
In no 31 en 32 volgt op het P.P. een adverbum (vittend meteen, belangstellend plotseling), in no 27 een door ‘als’ ingeleide bepaling. In alle andere groepen staat de syntactische eenheid tot het voorafgaande P.P. min of meer in de verhouding van een accusatief. Als een heel gewoon object voelt ieder de syntactische eenheid na het P.P. in: no 21 (volgend het pijltje), no 34 (volgend een pad), no 22 (sluitend de deur), no 24 (toonend een kunsttandje), no 37 (toonend een ruggegraat), no 35 (betastend hare lenden), no 36 (brommelend goede woordjes), no 38 (kussende de aarde). Er zijn echter gevallen, waar in alledaagsche taal een datief naast den accusatief niet licht zal ontbreken: no 23: wenschend een goede reis; of waar in alledaagsche taal het werkwoord pleegt vergezeld te worden door een adverbiale bepaling: no 30: heffende Emilia (gewoner: óp), no 39: zoekend de hardste plekken (gewoner: óp)Ga naar voetnoot1), no 40: houdend hun geweren (gewoner: vast, in de hand); of waar Van Looy in onmiskenbare afwijking van het gewone taalgebruik met het werkwoord een object in plaats van een voorzetselbepaling verbindt: no 29: gelijkend vreemde hei (gewoner: gelijkend op)Ga naar voetnoot2); begrijpelijker door praefigeering. no 26Ga naar voetnoot3): beschietende het zwerk (gewoner: schietende langs, over), no 33: bezwermende de kreitsen van de bergen (gewoner: zwermend langs, over); of waar een begroetingsformule naast het werkwoord ‘verwelkomen’ staat op de wijze van een Oratio Recta na ‘hij zeide’ (no 28: verwelkomend ‘Dsjelaam’). Begrijpelijk wordt deze verhouding wanneer we overwegen, dat het een bijzonderheid van Jac. van Looy is, de Oratio Recta in te leiden door een ander dan een verbum dicendiGa naar voetnoot4).
Men zou moeielijk kunnen beslissen, of de syntactische eenheid in no 20 (gaande den weg naar boven) een object is dan wel een zoogenaamde adverbiale accusatief,
Ook in het verdere deel van ‘Reizen’ komen syntactische eenheden in een zoo vreemd verband tot het voorafgaande P.P. voor: werpend het loof (gewoner: weg; of, gelijk op blz. 188, strooiend het loof achter zich) blz. 157; houdend een rokke vlas (gewoner: onder den arm, vast), blz. 188; spreidend de witte boogen hunner staarten (gewoner: uit), blz. 146; beluisterend het klimmende gerucht (gewoner: luisterend naar) blz. 195; soms zweefde een ooievaar, scherend de hoogten (gewoner: langs de hoogten) blz. 121; wachtend zijn potje (gewoner: wachtend op) blz. 150; eveneens: wachtend de tent, blz. 158; wrijvend zijn handen (gewoner: wrijvend in zijn handen) blz. 203; genietend de verkwikking der lucht (gewoner: genietend van) blz. 138; ook: groetend ‘Selaam’ blz. 129.
Ook groepen met een gewóon object echter komen in het verdere gedeelte van ‘Reizen’ voor: schommelwiegend hun lijfjes (158); vreezende den duivel (204); voorwendend rust (220); makende schoone plooien (215); nalatend de schroeiplekken van het vuurtje (140); al uitende haar ergernis om Hasj (207). Schilderachtig: Witte mannen stegen met weidsche lantarens aan, en groetten koen, neigende hun statigheid (196)Ga naar voetnoot1).
We moeten wel in het oog houden, dat de grammaticale verhouding der eenheid tot het voorafgaande participium dikwijls ongewoner schijnt voor ons taalgevoel, omdat zoowel het gebruik van groepvormend P.P. in 't algemeen als de plaatsing van het participium voorin de groep afwijkt van het alledaagsche taaleigen.
Ook moet het van belang zijn, na te gaan, of bovenstaande eigenaardige verbindingen ook voorkomen met andere werkwoordsvormen dan het participium praesentis; een dergelijke vergelijking zou ons nu te ver voerenGa naar voetnoot2).
2o Het P.P. wordt gevolgd door twee synt. eenheden.
41. Theobald ging recht uit naar de Estanco .... merkend zoo niet, hoe achter hem, uit de baailaagte opgekomen, een donkere figuur nadenkend wandelde (9). 42. Hij keek er in het kloosterige schemeren naar boven en bleef er staan, bemerkende in het verwulfsel de sporen van oude polychromie (9). 43. Opgedreven door de prikkeling van het wachten, was Theobald de kamer uitgeloopen en stapte in 't portaal de leuning om, waar je overheen tot beneden in het patio kon kijken, en al de kamers langs; hoorende dan het lollen van Achmèd den knecht, die rood van buis en fez met 'n wijnrooie gordel, doolde als een krates op zijn gele slippers over den vloer van nagemaakt marmer (12). 44. Rondom den sprookverteller schaarde zich het volk in paarschige, broeiige schaduw, gehurkt op de afgesletene amphitheaterringen in den grond, of rijzend met de opgezette kappen in het felle zonnenGa naar voetnoot1) (17). 45. Toen kwam Emilia's neger met het gloeiende lantarentje aandraven, reikend het den drijver van de stille zangeres (26). 46. Dadelijk liep het grazen en Zaïlaschi hurkte er blijde zijn geredde eigendom na, spatelend de als boetseerklei vette modder van de pooten (71). 47. En daarna waren de damesfiguurtjes aan komen waden, goed opgepast door de knechts, klemmend hun handen om den zadelpuntGa naar voetnoot2) (75). 48. De neusstem van d' ouden Mohammed zangerde uit zijn schaduwig hoofd met het vergroenende gele kalotje, al bemeêlijdend zichzelf in den dunnen nacht (75). 49. Eindelijk schoot een laaiing de tent uit, schampend over de ruigte der bloemen als over lange wol van tapijt (77). 50. liep Theobald te wikken en te wegen, in zichzelven de regels van zijn gedicht herzeggend, stilstaande soms bij de heg en kijkend zonder kijken, als menschen doen, wanneer zij vervuld zijn van zichzelf (82). 51. Mohammed had achter zijn hand geroepen, brengend een neger tot stilstaan, die ... (86).
3o Het P.P. wordt gevolgd door drieGa naar voetnoot3) synt. eenheden.
52. tot al maar grooter wordend hij aanrees en naar zijn muilkop greep, trekkend de zangeres die dadelijk weer druk aan het praten raakte, het eerst uit den stroomGa naar voetnoot1) (32). 53. en met zijn harige beenen bespeelde hij de flanken van zijn ezel, sporend het zoo tot gaan (43). 54. Nevelbleek joeg de bui van dal tot dal, latendeGa naar voetnoot2) achter het weefsel van zijn stralen de wereld als nieuwgeboren (62).
In alle voorgaande gevallen levert de indeeling van de groep in P.P. en twee of drie zelfstandige synt. eenheden weinig moeielijkheden op. Hoe omvangrijker echter de groep, des te bezwaarlijker wordt de kunstbewerking der stelselmatige ontleding.
4o bijzondere gevallen: moeielijk deelbare of ondeelbare geleding.
a. het P.P. en het laatste deel van de groep zouden in een anderen zinsvorm waarschijnlijk een samengesteld werkwoord vormen; zij vormen te zamen een eenheid die de tusschengelegen eenheid of eenheden omsluit en bepaaltGa naar voetnoot3):
55. Doch nauwelijks was de bui voorbij of Theobald liep buiten, zoekend zijn muildier op, en krabde het tusschen de oogen (40). 56. beteuterd stonden zij nog op de plek waar de muntjes gevallen waren, roepende teleurgesteld hen achterna: (84).
Dezelfde verhouding bestaat tusschen het P.P. en het voorlaatste deel van de groep:
57. Bij elken stokslag schichtte het dier de kletsnatte ooren neer, rekkend de snoet op als in praterij (62).
b. het P.P. en een infinitief omsluiten een object en een voorzetselbepaling; de infinitief scheidt van het object een toegevoegde bepaling, splitst dus de eenheid van het samengestelde object; (de toegevoegde bepaling varieert het object):
58. en Theobald sloot genottelijk zijn oogen, voelendGa naar voetnoot1) de stilte als van binnenin hem warmen, de hedenvolle stilte, grenzeloos (48).
c. het P.P. is verbonden met een infinitief met ‘te’; deze infinitief vormt een synt. eenheid met een object, dat van een verklarende bepaling door den infinitief wordt gescheiden:
59. Theobald drentelde talmend op het pleintje, verwachtend een der reisgenooten te ontmoeten, Hasj den gids misschien, of Boesjman den mooien soldaat (6).
d. een object en een voorzetselbepaling worden tegenstellendGa naar voetnoot2) gevarieerd door een ander paar:
60. de moorsche zadel, die schoon voor korte beenen wat te breed, nochtans zeer stevig zit, hebbende een sofapunt van voren, van achteren nog een hoogeren (19).
e. twijfel over de strekking van een toegevoegde bepalingGa naar voetnoot3):
61. Zij reden door een nieuwerwetsch straatje en over de verzakte brug van een ravijn, ziend daar voor het laatst het welbekende blauwen van de heuvels rond de baai (19).
De voorzetselbepaling ‘rond de baai’ bepaalt waarschijnlijk het substantief ‘heuvels’. In dat geval volgen op het P.P. drie synt. eenheden. Uitgesloten is het echter niet, dat ‘rond de baai’ een adverbiale bepaling is bij het P.P.
62. En slaapzat was hij weer gevallen op zijn kussentje, voelende als in droom het builtje er onder, vol moorsche zilvermuntjes, (56).
Vat men hier ‘er onder’ op als adverbiale bepaling bij het P.P., dan volgen op het P.P. drie syntactische eenheden. Het substantief
‘builtje’ is dan van zijn toegevoegde bepaling ‘vol moorsche zilvermuntjes’ gescheiden (gesplitste synt. eenheid). Is echter ‘er onder’ ook een toegevoegde bepaling bij ‘builtje’, dan wordt het P.P. door twee eenheden gevolgd; de tweede eenheid is dan niet gesplitst, wel samengesteld uit zware deelenGa naar voetnoot1).
f. andere twijfel omtrent de geleding:
63. Theobald liet de teugels los, vertrouwende op het beest / meer / dan op zich zelven (32).
Al naar gelang men door het zinsaccent een scheiding maakt op de eerste of op de eerste en de tweede aangegeven plaats, kan men twee dan wel drie eenheden onderscheiden.
g. geheel vervlochten zijn de twee eerste eenheden:
64. ... begon hij de palmstruiken langs den weg te rooven, vergarend er een bos van onder zijn arm (90).
B. In de groep staat het P.P. achteraan.
1o er gaat éen synt. eenheid aan het P.P. vooraf.
65. Toen voor een groote plaat bleef hij aandachtig staan, het onderschrift beturend (13). 66. Noordwaarts vlaagde een lichtstraal als uit de bulten van het aardrijk brandend, om pijlend op te gaan voor den verzwarten hemel en een tweede bundel laaide danGa naar voetnoot2) als maan op een tooneel (27). 67. en eenlijk aan de spits draafde Roosevelt, hij had zijn pet met de klep naar achteren gezet, zijn weddingschap beginnend (83). 68. Het vrouwtje zat er met een dikke broedborst, het mannetje steltpootte er naast zich plurende (99). 69. Een dorpeling verdoken in zijn voddige dsjelaab en dragende een verbazende bamboestengel over den schouder, kwam rustig uit de cactushaag getreden, visschen gaande en Mohammed vraagde hem ... (52).
2o er gaan twee synt. eenheden aan het P.P. vooraf.
70. hoe kondigde hij aan: Wagner! de sterke, harige handen op de toetsen drukkend, een en al versleten begeestering (7). 71. Terwijl Emilia dus afzonderlijk zat te correspondeeren, liep Theobald te wikken en te wegen, in zichzelven de regels van zijn gedicht herzeggend, stilstaande soms bij de heg en kijkend zonder kijken (82). 72. Ze dribbelden, haastig op hun dikke bloote voetjes, waarschijnlijkGa naar voetnoot1) bij den troep behoorend, al blanke kinderlijke gedaantetjes over den blauwen bloemgrond (69).
C. Het P.P. staat middenin de groep.
1o Het P.P. is omgeven door twee synt. eenheden.
73. troostte Roosevelt, ontstak maar weêr een nieuwe sigaret, de lucifer beschuttend in zijn handen-samen (32). 74. Sinds eenige oogenblikken was zijn aandacht zeer gespannen, beloerde hij een rossen vogel, havik of muizenvalk, die boven koren, stil als een zweefvlieg op zijn vlerken hing, er inborend zijn blik (51). 75. ‘O, het is immens’, uitte Emilia zettend haar postuurtje wat recht voor de geweldig ontstokene eenzaamheid, waar kleurbult na kleurbult deinde en saâmstralend lag, óp iriseerend tot de drachtig-donkere, buiig neêrzeevende lucht (64). 76. onderrichtte Hasj, wijzend naar den piek, die als verslonk in den inham tusschen de twee botte bulten, daar latend een fijn gedeemster (74).
2o Het P.P. is omgeven door drie synt. eenheden.
77. en door het tentgat verscheen een dorpeling met 'n zwijggelaat en goot Hasj's waterkannen vol uit een dik gespannen leêren zak en wachtte op zijn loon, eerbiedig staande in het duister dan, de stoere enkels begloeid door het vuur van het fornuisje (54).
3o Een samengesteld P.P. omgeven door drie synt. eenheden.
78. Roosevelt draafde daar maar voort in zijn rookje, voorbeeld gevend van haasten, koppig den nacht willend doorbrengen in El-Ksar (74).
4o Het P.P. is omgeven door vier synt. eenheden.
79. Vervolgens liep hij een eindje verder het Engelsche postkantoortje binnen, om daarna hetzelfde verzoek te gaan richten tot een blondgebaarden dienaar van de Duitsche post; het pleintje in de volle lengte
dan bekruisend naar het groote gebouw der FranscheGa naar voetnoot1) (4). 80. Ibissen klepten op voor hun gerucht, gelig op kop en rug, bloemgele snavels als daggen stekend uit het dons naar voren (87).
5o Het P.P. splitst een syntactische eenheid.
81. Roosevelt draafde daar maar voort in zijn rookje, voorbeeld gevend van haasten, (74). Als een gesplitst object kan men ook beschouwen: 82. zoodat de knecht zich slaat voor z'n kale knikker, niemand meer ziende dan de vijf getrouwen (8).
Vergelijkende bespreking:
Naar de plaats van het participium in de groep kunnen we de volgende, geheel verschillende verhoudingen bij de twee schrijvers vaststellen:
Godin 1-100. | Reizen 1-100. | (Reizen: geheel) | |
---|---|---|---|
P.P. voorop | 16 = 18% | 64 = 78% | (134 = 74%) |
P.P. achteraan | 35 = 39% | 8 = 10% | (21 = 12%) |
P.P. middenin | 39 = 43% | 10 = 12% | (25 = 14%) |
Zonder twijfel wijkt Van Looy, door zijn groote voorkeur voor vooraanstaand P.P. het meest van het gewone taalgebruik af.
Na onze opmerkingen over no 20 en vg.Ga naar voetnoot2) zou het kunnen schijnen, dat de voorkeur van Van Looy voor vooraanstaand P.P. feitelijk neerkomt op een voorkeur voor verbinding van P.P. met objecten. Immers 80% van alle objecten in de groepen van ‘Reizen’ staan achter het P.P.; bij Augusta de Wit nooitGa naar voetnoot3). Evenwel ook voor de andere synt. eenheden geldt Van Looy's neiging, om ze op het participium te laten volgen: in ‘Reizen’ volgen op het P.P. 92% van alle voorzetselbepalingen, in ‘Godin’ 66%, van de adverbia in ‘Reizen’ 55%, in ‘Godin’ alleen in no 15 en 16, en dan nog in verbinding met een andere bepaling. Overheerschend is dus bij Van Looy de
neiging voor vooraanplaatsing van het participium, het meest opvallend voor ons taalgevoel is deze neiging bij een op het P.P. volgend object of adverbium. In overeenstemming met ons taalgevoel laten beide schrijvers op het P.P. liefst een voorzetselbepaling volgen.
Augusta de Wit wordt door haar blijkbare bezwaren tegen vooropgeplaatst participium, gesteld voor de keuze: P.P. achteraan of middenin de groep (35 en 39 gevallen). De vorm der groepen met het participium middenin is voor ons taalgevoel ongewoner, kunstiger, dan de andereGa naar voetnoot1). We gaan daarom na, welke bijzondere omstandigheden de keuze der ongewone schikking bevorderen:
a. in gevallen, waar het substantif der op het P.P. volgende voorzetselbepaling (andere synt. eenheden vólgen bij Aug. de Wit niet) wordt bepaald door een relatieven zinGa naar voetnoot2), is klaarblijkelijk de neiging voor onmiddellijke verbinding van den relatieven zin met zijn antecedent sterker dan de voorkeur voor den gewoneren groepvorm (P.P. achteraan):
no 53. Zilverglansjes strooiend in de dof-blonde krulletjes en golven die haar voorhoofd omlijstten (5). no. 56. ongeduldige blikken zendend naar een deur waarvoor twee Inlandsche bedienden neergehurkt zaten (12). no 57. naar buiten turend in den regen die dicht begon te vallen (13). no 58. een snellen onderzoekenden blik vestigend op den jongen jurist, wien zijn examinatoren dien rang hadden toegekend (15). no. 83. telkens een blik werpend naar de open deur waaruit het rumoer der vendutie klonk (41). Verder no 59, 60, 62; 66, 69, 77, 86Ga naar voetnoot3).
Wanneer we aannemen, dat Aug. de Wit gesteld wordt voor de keuze tusschen de groepvormen: ‘zilverglansjes strooiend in de dof-blonde krulletjes’ en ‘zilverglansjes in de dof-blonde krulletjes strooiend’, dan sluiten we daar bij de mogelijkheid om den relatieven zin in de groep op te nemen, a priori uit.
Inderdaad zou in een groep van den vorm ‘zilverglansjes in de dof-blonde krulletjes en golven die haar voorhoofd omlijstten, strooiend’ de draagkracht van het participium worden overladen en het nauwe verband tusschen het vooropstaande object en het P.P. door een te omvangrijke onderbreking worden ontwricht. Deze schikking zou nog ongewoner zijn dan de plaatsing van het participium middenin ook voor het stijlgevoel van Aug. de Wit is.
We merken op, dat omgekeerd het verband tusschen een substantief en een relatieven zin bij Aug. de Wit zwakker is dan haar tegenzin tegen de plaatsing van een object achter het P.P.:
no 17. een melkboer kwam er aan, zijn handkar voortduwend, waarop de geelkoperen kannen blonken (2). no 22. den vendumeester omdringend, die zijn verhit gezicht met een tafellaken van een zakdoek afdweilde (44).Van Looy zou hier, gesteld dat hij de relatieve zinnen gebruikte, geen bezwaar hebben tegen de schikking: voortduwend zijn handkar, waarop ...; omdringend den vendumeester, die ... Vg. verder no 20, 25, 35, 39.
b. Evenals een gewoon object meestal niet van het volgende P.P. gescheiden wordt door een in de groep opgenomen relatieven zin, zijn er andere objecten, die met het P.P. een zoo vast aaneengesloten verband vormen, dat ze zelfs niet door een voorzetselbepaling kunnen worden gescheiden. Een dergelijk object staat voor het participium in:
no 52. het hoofd schuddend als in antwoord op haar eigen gedachten (4).
Hetzelfde geldt voor het praedicaatsnomen in:
no 63. al zwartiger wordend in den fellen zonneschijn (27).
Ook voor de adv. uitdrukking ‘heen en weer’ in:
no 79. onhoorbaar heen en weer gaande op naakte voeten (10). no 85. een paar maal heen en weer schuivend op zijn stoel (50). no 86 de pen heen en weer draaiende tusschen zijn ... vingers (52).
Als proclitisch kunnen we pronominale objecten beschouwen in:
no 68. Ze aanhitsend met driftig tonggeklap (38). no 54. hem aanziende met een tegelijk afgetrokken en gespannen blik (5).De indruk
van een proclitische verhouding wordt nog versterkt door het zware accent van het voorvoegsel van het participium.
c. Er zijn groepen, waar een object of adverbium met het P.P. wel is waar niet in een zóo nauw verband verbonden is als in de vorige groepen, maar waar de tusschenvoeging van een omvangrijke voorzetselbepaling toch de spankracht van het P.P. zou overladen:
no 61. het halmige groen optastend in een soort hooge en smalle kooi van rechtopstaande bamboestaven (25). no 82. het rijtuige holderdebolder meesleurend over den aan kuilen en modderhoopen geslagregenden weg (38). no 76. ladingen hagel afzendend op de trossen slapende beesten (77).
In alle gevallen sub b. en c. nemen we natuurlijk aan, dat de schrijfster niet denkt aan algeheele omkeering van den groepstand, door de afsluitende voorzetselbepaling vóor het object of adverbium te plaatsen: ‘als in antwoord op eigen gedachten het hoofd schuddend; op naakte voeten onhoorbaar heen en weer gaande’. Voor een dergelijke omkeering zouden we de omkeering van den gedachtengang als mogelijk moeten aannemen. Zien we van die mogelijkheid af, en nemen we aan, dat Aug. de Wit de groep met het adverbium of het object heeft geopend, zonder daar meer verandering in te willen brengen, dàn worden aan haar taalgevoel zonder twijfel overwegingen, als die we sub b. en c. hebben besproken, getoetstGa naar voetnoot1).
Het is duidelijk, dat haar taalgevoel zich in de gevallen sub b. meer door syntactische gewoonte en in die sub c. meer door voorkeur voor een bepaald zinsaccent laat leiden. De keuze der plaatsing van het P.P. middenin de 18 (van 39) groepen, waarvoor we in het voorgaande goen verklaring hebben gevonden, moet dan ook geheel en al aan een bepaalde rhythmische voorkeur wordeu toegeschreven. Vooral in de schilderende be-
schrijvingen van ‘natuur en menschen in Indië’, die tot de beste gedeelten van het boek behooren, beseft men gemakkelijk de rhythmische aantrekkelijkheid van dezen kunstigen groepvorm:
no 73. Voorbij de bocht .... lagen wijduit, links en rechts, de rijstvelden, in een breede en langzame stijging opgaand naar de heuvels (66). no 80. waar halfnaakte Inlanders, glimmend als pas gegoten brons, op een rij achter elkander aan liepen, zich met de teenen vastklemmend in den glibberigen grond (17).
Hoeveel gelijkmatiger is de gang der rhythmische heffingen der groep zóo, dan wanneer het participium aan het einde stond met zwak accentGa naar voetnoot1).
Ook de keuze der plaatsing van het P.P. vóorin de groep wordt nu en dan bevorderd door de syntactische gesteldheid, wanneer er een relatieve zin volgt. Men vergelijke:
no 9. en trekkend aan het lange gewaad dat hem hinderde (50). no 12. Stilhoudend bij alle de liefste woorden, waar de klank van haar stem hem uit tegenkwam en de opslag van haar oprechte oogen (63). Zie verder no 10, 13, 14 en ook no 8.
In no 2, 5, 7 volgt op het P.P. een zeer omvangrijke voorzetselbepaling. Bij omkeering van den groepvorm zou het P.P. door te zwak accent niet alleen den rhythmischen gang der heffingen verstoren, maar ook niet den nadruk dragen, dien zijn syntactische functie in deze groepen vereischt; men vergelijke:
‘stárend naar de millióentallige stárrentìnteling / boven het wólkig zwárt der bóomen’ met ‘naar de millióentallige stárrentìnteling bòven het wólkig zwárt der bóomen stàrend; of wel: ‘zwéetend tùsschen de kóokpànnen / van de stínkende fabríek’ met: ‘tùsschen de kóokpànnen van de stínkende fabríek zwèetend’.
De vooraanplaatsing van het P.P. biedt gelegenheid tot vrije ontplooiing der volgende voorzetselbepalingen; de andere schikking maakt een benepen indrukGa naar voetnoot1).
Gelijk we hebben gezien, staat bij Van Looy het P.P. bijna
altijd voorop. Die vormen zullen we dus het uitvoerigst bespreken; over de weinige groepen, die op deze voorkeur een uitzondering maken, kunnen we kort zijn. Bij de groepen met P.P. achteraanGa naar voetnoot1) is het getal syntactische eenheden meestal tot éen beperkt (in 5 van de 8 gevallen), nooit zijn er meer dan twee; bij Aug. de Wit zijn juist de groepen met P.P. voorop klein van omvang (éen synt. eenheid in 14 van de 16 gevallen). Ook de gevallen waar het participium middenin staatGa naar voetnoot2), danken hun ontstaan aan Van Looy's neiging om vóor het P.P. zoo weinig mogelijk syntactische eenheden te plaatsen; relatieve zinnen na de afsluitende eenheid komen niet voor; onscheidbaar verbonden met het P.P. zijn alleen de adverbia in: no 74: er ín bòrend zijn blík; 75: óp irisèerend tot de ... lúcht; 75: dáar làtend een fíjn gedéemster. Feitelijk, althans naar het accent zijn het voorvoegsels van het participium, dat daardoor met een nog zwaarder accent de groep opent, dan in gewone gevallenGa naar voetnoot3).
We komen dan tot de bespreking der 64 groepen uit ‘Reizen’, waar het P.P. voorop staat.
Bij herhaalde lezing van zijn boek ontkomt men niet aan den indruk, dat Van Looy op weg is de syntactische verschillen tusschen een participium praesentis en een verbum finitum te doen verdwijnen. Wat betreft de woordschikkingGa naar voetnoot4), is hiertoe eenerzijds noodig, dat het participium vóor de andere zinsdeelen komt te staan en wel zóo, dat, evenals in 't algemeen in den zin van den vorm SV ... of ... VS het object vóor een voorzetselbepaling kan staan en een adverbium voor een object, ook in de participiale groep deze vrije schikking geldt; anderzijds, dat in den gewonen zin bij het verbum finitum het subject wordt weggelaten. Wat deze laatste voorwaarde betreft, bij
asyndetische zinsverbinding komen zinnen zonder subject bij Van Looy in opvallende menigte voorGa naar voetnoot1):
Theobald al kijkende naar Tanger's stapelig verschijnen, lette op de batterij die de haven moet bestrijken; verwachtte den wedergroet, het prettige werken der Moorsche kanoniersGa naar voetnoot2) (15). Een Soedaneesche neger herkende hem, sprong uit de zonnige modder op zijn spillebeenen, begon zeer snel zijn kunstje te laten zien (17). Een lange slungel voettrappelde alsof hij gekitteld werd, ontblootte het klavier van al zijn tanden (19). En als door een stomp in zijn rug in beweging gezet, tuimelde de slungel toen aan, greep allebei de beesten bij den teugel (20). Hasj deed zenuwachtig, bleef weer achter (27). Gevlochten horden waren voor de trekkoppen van het rood span ossen, deden de zonnige lobessen barbaarsch daar in de kluiten staan (47). En slingerde zich op de schoften en zat en hief zijn arm, kreet triomfantelijk (53). De wind was in den nacht gedraaid, zat vast weer in 't Zuidwesten (57). De wind blies bol en dreef de wolken open, ontblootte het azuur als koud water tusschen schotsen (60). Roosevelt kritiseerde, brommelde over een doorgestoken kaart tusschen Hasj en Boesjman (78). Haar nagels waren bruin geverfd, leken gepolitoerd (86). Roosevelt had lang in het spiegeltje geloerd van zijn camera, knipte het kiekje, knikte: (99).
In den stijl van Jac. van Looy kunnen al deze verba finita zonder eenig bezwaar worden vervangen door participia praesentis, omdat bij hem het P.P. in volle vrijheid voorop staat en alle mogelijke zinsdeelen in vrije schikking kunnen volgen. Geen wonder, dat beide dikwijls naast elkaar voorkomen in een asyndetisch verband:
Boven de kraterlijnen van Tangers heuvels- en bermenomgeving, zwenkte en molenwiekte het electrisch vuur, beschietende het zwerk, verzwond snel als een spiegelkaatsing (27). Uit een scharlaken, van zwarte banen schuin doorstreepte talaar rekte hij zijn grijskrullige treurspelkop, lei zijn hand boven de oogen, turend tegen de zon (105). Pal-stil hielden zich gestalten aan den wand, drukkende hun ruggen aan de glimmering, hernamen dan hun loop met tijgerachtig treden (216).
Er is dan ook geen merkbaar verschil in vorm tusschen:
Roosevelt bleef nu rijden naast zijn vrouw, brommelend goede woordjes (70) en:
Roosevelt kritiseerde, brommelde over een doorgestoken kaart (78).
Wie den stijl van ‘Reizen’ kent, begrijpt, dat er in de vooraanplaatsing van het P.P. een rhythmische aantrekkelijkheid moet schuilen. Deze groepvorm leidt dan ook tot bepaalde steeds terugkeerende typen:
1. | 9. al kákelènd naar Hásj. | |
35. betástend hàre lénden. | ||
2. | 14. kíjkend nàar de plátte plántjes. | |
3. | 29. gelíjkend vréemde héi. | |
4. | 4. verkléurend ìn den luíster vàn het dónker. | |
5. | 5. schómmelend dòor het wángenzwóelende dúister. | |
6. | 6. bréngendè de héugenìs aan hálf vergèten déuntje. | |
7. | / / | 60. Zíend daar vòor het láatst / het wélbekènde bláuwen / van de héuvels rònd de báai. |
In alle typen staat een zwaar accent voor- en achteraan. Men behoeft slechts het P.P. achteraan te plaatsen om te bemerken, dat dan deze kenmerkende accenten in de meeste gevallen verdwijnen. Vooraanstaand P.P. heeft steeds zwaar accent; achteraanstaand P.P. zelden, vooral in omvangrijke groepen niet.
Bij Van Looy wordt de gelijkmatige rhythmische gang der groepen nog versterkt door een opmerkelijke alternatie van heffings- en dalingslettergreep in de meeste voorbeelden. Deze ‘alternatie’ in ‘Reizen’ is een bewijs van het sterk rhythmisch bewustzijn, dat den schrijver bij de keuze van zijn bijzondere syntactische vormen leidtGa naar voetnoot1); een bewustzijn, dat
zich bovendien nog uit in een veelvuldige allitteratie en klanknabootsingGa naar voetnoot1), wier beschrijving buiten ons bestek valt.
De rhythmische groepvorm , die bij Van Looy (ook als onderdeel der zware typen 4, 6 en 7) opvalt, treffen we ook bij andere schrijvers aan. De aantrekkelijkheid van dit schema met een zwaar accent voor- en achteraan (tevens kenmerking van het schema ) is echter bij de meesten niet zoo groot, dat zij terwille van het welgevallige rhythme de objecten achter het P.P. zouden plaatsen. Wel schijnt het, dat op een voorkeur voor dit rhythme, althans ten deele, de algemeen verbreide gewoonte berust, om een eenvoudige voorzetselbepaling bij voorkeur op het P.P. te laten volgen. Er zijn nl. schrijvers, die volgens een strengen regel, in groepen die bestaan uit een P.P. en een voorzetselbepaling, het P.P. zonder uitzondering vooropplaatsenGa naar voetnoot2). Voor Augusta de Wit geldt die regel niet onvoorwaardelijk: in no 23, 28/9, 31 wordt éen enkele voorzetselbepaling door het participium gevólgd. Maar in 14 van de 18 gevallen is de strekking duidelijk, en bij haar te opvallender, omdat Aug. de Wit anders deze woordschikking, gelijk we gezien hebben, beslist vermijdt. Het besproken rhythme komt dan ook aan den dag: gápend vàn den hónger, káuwend ònder het gaán, prátend mèt haar mán; pópelend tùsschen bláuw en góud, trékkend aàn het lánge gewáad; ook: genietend nù bij élken stáp. Ook door de kunstige schikking van het P.P. middenin de groep staat dikwijls een voorzetselbepaling aan het einde, met hetzelfde effect op den zinstoonGa naar voetnoot3).Enkele groepen komer er bij Jac. van Looy voor, die aanleiding geven tot een opmerking over den syntactischen dienst der participia.
Gelijk bekend is, en door de bestaande grammatica's pleegt te worden vermeld, valt het grammaticale tempus van het gezegde der participiale groepen samen met het tempus van het zinsgezegde. Dat wil zeggen: de schrijver of redenaarGa naar voetnoot1) stelt de twee gebeurtenissen voor en de lezer of toehoorder vatten ze op als geschiedende in het verleden, het tegenwoordige, het toekomstige, of ook wel in het tijdelooze (wanneer geen feiten maar algemeenheden worden meegedeeld). Het participium kan niet door zijn flexie een bepaald tempus aanduiden, het is daarin afhankelijk van het verbum finitum van den zin. De schakeeringen in den syntactischen dienst van het P.P. worden echter niet duidelijk zonder nadere overweging van het aspect. De vraag doet zich nl. voor, ook bij de beschrijving van den dienst der participia, of de gebeurtenissen, die door de verbinding van zin en groep met elkander in verband worden gebracht, op den door den schrijver of redenaar voorgestelden gemeenschappelijken tijdstrap (tempus) op elkander volgen of wel voor een meer of minder duidelijk afgeperkten tijdsduur met elkander samenvallen. Ik laat hier eenige gevallen uit ‘Reizen’ volgen, waar uit het verband van zin en groep en uit de inrichting der groep duidelijk blijkt, dat de door de groep uitgedrukte handeling volgt op die van den zin:
1. Opgedreven door de prikkeling van het wachten, was Theobald de kamer uitgeloopen en stapte in 't portaal de leuning om, waar je overheen tot beneden in het patio kon kijken, en al de kamers langs; hoorende dan het lollen van Achmed den knecht, die .... doolde als een krates op zijn gele slippers over den vloer van nagemaakt marmer. Daarna was hij teruggekeerd in de kamer en naar het balkon gegaan. En van zijn plotselinge hoog daar staan, keek hij in 't lucht en waterruime van Gibraltars straat (12).
Door de bijvoeging van het adverbium ‘dan’Ga naar voetnoot2) wordt de
handeling van het ‘hooren’ voorgesteld als geschiedende na de aoristische handeling van den zin, die voorafgaat. Valt dit adverbium weg, dan is de handeling van het ‘hooren’ een begeleidende omstandigheid der voorafgaande, zonder nadere voorstelling van haar eigen begin, einde of duur. In dat geval echter zou Jac. van Looy de groep van het P.P. niet scheiden van den voorafgaanden zin door een ‘komma-punt’. Deze opmerkelijke interpunctie is een uiterlijk teeken van de bevordering van het P.P. tot den dienst van een verbum finitum. Niet alleen door de woordschikking in de groep, maar ook door de syntactische functie van het participium is dit verband van zin en groep geheel en al gelijk aan dat van twee asyndetisch verbonden zinnen: ‘stapte in 't portaal de leuning om ...; hoorde dan het lollen van Achmed den knecht....’
2. ‘Arra-si-i!’ herhaalde Hasj vol pret en trappelde tot voorbeeld met zijn beenen: ‘een muil moet gedreven worden, sir’. Maar toen had Evangeline zich toegewend, vittend meteen dat zij te langzaam gingen (43).
Het ‘vitten’ volgt op het ‘zich toewenden’ tengevolge van de verbinding met het adverbium ‘meteen’Ga naar voetnoot1).
3. hij hield naar links, naar rechts, blijvend ten langen leste maar over den zaâlpunt hangen (133).
Hier wordt de onbepaalde duur der handeling van den voorafgaanden zin afgebroken door het tijdstip van het beginGa naar voetnoot2) der handeling, die door de groep van het P.P. is uitgedrukt.
Zonder de toevoeging van de adverbiale uitdrukking ‘ten langen leste’ zou men zich kunnen voorstellen dat Theobald, al hangende over den zaâlpunt, naar beide zijden afwisselend overhelt. De handeling der groep zou dan een bijkomstige omstandigheid zijn bij die van den zin (zooals bijv. in no 47, blz. 214).
4. Vervolgens liep hij een eindje verder het Engelsche postkantoortje binnen, om daarna hetzelfde verzoek te gaan richten tot den blondgebaarden dienaar van de Duitsche post; het pleintje in de volle lengte dan bekruisend naar het groote gebouw der Fransche (4).
Duidelijker voorstelling van een reeks op elkaar volgende handelingen is niet mogelijk. Ook hier weer de eigenaardige teekenzetting tusschen de groep en het voorafgaande.
5. Emilia door Mrs Dartle huishoudelijk onderhouden, zei haar Hollandsche ondervindingen, met het zwervige geluid dat Theobald wel kende; belangstellend plotseling toen de Amerikaansche gewaagde van 't geschenk, de Moena; (55).
Hier wordt de handeling van het P.P. niet alleen door het adverbium ‘plotseling’ maar ook door den volgenden zin met ‘toen’ als aoristisch gekenmerktGa naar voetnoot1). Tevens interpunctie als bij no 1 en 4Ga naar voetnoot2).
Bij de andere schrijvers komt het P.P. in deze opmerkelijke functie zelden voor. Onder de behandelde gevallen zou men alleen no 41 uit ‘de Godin die Wacht’ kunnen noemen: ‘De President greep onder de vouwen van zijn tabbaard, haalde
een zakdoek te voorschijn, dien hij uit de plooi schudde en dweilde zijn gezicht af, daarna naar een droog hoekje zoekend, om er zijn lorgnet mee te poetsen’. Hier worden in éen zinsverband vijf op elkander volgende handelingen beschreven. Door de derde in een relatieven zin, en de vijfde in een participiale groep te omschrijven, gelukt het Aug. de Wit (zij het dan ook met moeite), een type van zinsverband te bewaren, dat in den verhaalstijl bij de beschrijving van op elkander volgende handelingen algemeen gebruikelijk is, nl. een verband van drie zinnen, waarvan de laatste door ‘en’ is aangehaakt. Aan de voorkeur voor dezen typischen zinsvorm, aan Aug. de Wits afkeer van een reeks asyndetisch verbonden zinnen dus tevens, is het gebruik van deze participiale groep ter omschrijving van een aoristische handeling te wijten. Het adverbium kon Aug. de Wit in dit bijzondere geval niet weglaten, zonder aanleiding te geven tot misverstand (het zou dan schijnen, dat de President zijn lorgnet met een droog hoekje van zijn gezicht wil schoonmaken).
Het ligt voor de hand, dat participiale constructies dikwijls dienen ter afwisseling van reeksen gelijkvormige zinnenGa naar voetnoot1); de vorm is kort en bondig, ook sierlijk door de veelvuldige variatie van den stand der onderdeelen. Een bezwaar tegen deze formeele afwisseling is echter gelegen in den bijzonderen syntactischen dienst der participia. In verreweg de meeste gevallen, ook bij Van Looy, duidt het P.P. een begeleidende omstandigheid aan, bijkomstig in vergelijking met het gezegde van den zin. Ook zinnen met een verbum finitum kunnen bijkomstige omstandigheden uitdrukken en in zeer veel gevallen kan men ze zonder bezwaar voor de beteekenis door een P.P. vervangen. Er komen echter gevallen voor, en bij Aug. de Wit meer dan bij Jac.
van Looy, waar de groep van het P.P. een handeling omschrijft, die, in zinsvorm uitgedrukt, waarschijnlijk duidelijk zou zijn gekenmerkt als een, die volgt op die van den voorafgaanden zin. Er ontstaat in die verbanden een onduidelijkheid in de verhouding; de algemeene strekking van den dienst der participia stempelt het gezegde der groep tot een bijkomstige omstandigheid, overweging der werkelijkheid echter die door het verband wordt geschilderd, leidt er toe het gezegde der groep te beschouwen als een handeling die volgt op die van den zin, als éen uit een reeks gelijkwaardige, aoristische; vg. uit ‘De Godin die wacht’:
no 9. Hij ging zitten, een paar maal heen en weer schuivend op zijn stoel ...; no 21. hij lei zijn courant neer ..., en nam de envelloppe aan, het onbekende handschrift op het adres bekijkend; no 22. De drom der koopers kwam binnen, den vendumeester omdringend; no 37. Hij stond op, met zijn tot onnadenkende gewoonte geworden zuinigheid de lamp uitdraaiend; no 45. Hij nam het bovenste blad in de handen en liet het weer los, fluweelige stof van zijn vingers blazend; no 67 Zij nam zijn arm, haar stap regelend naar de zijne, terwijl zij naar de achtergalerij gingen; no 82. ze sloegen in galop, het rijtuigje holderdebolder meesleurende. no 88. de bediende stond op, en zocht uit de wachtenden dengene wiens beurt het nu was, hem een leitje voorhoudend en een griffel.
Met zekerheid kunnen we in de meeste dezer gevallen niet beslissen, hoe de schrijfster zich de verhouding der handelingen eigenlijk voorsteltGa naar voetnoot1). Vast staat, dat bij Aug. de Wit blijkt, hoe strijdig met den normalen dienst van het P.P. het aoristisch aspect is, wanneer niet, gelijk in de besproken gevallen uit ‘Reizen’, een adverbium het aspect buiten allen twijfel steltGa naar voetnoot2). Aug. de Wit verzet zich in gevallen als bovenstaande niet tegen de onvermijdelijke strekking der syntactische beteekenis van het
participium; Jac. van Looy bewijst, dat hij de synt. vormen, indien ze hem om formeele redenen welgevallig zijn, dwingt tot een geheel nieuwen syntactischen dienst.
Armoede.
Het getal groepen is klein, omdat in zeer veel gevallen waar de groep op den zin volgt, het subject verschillend is.
P.P. voorop: 5 gev. |
P.P. achteraan: 12 gev. |
P.P. middenin: 18 gev. |
Die groepen met ander subject dan den zin komen hier niet ter sprake (vg. blz. 200).
A. In de groep staat het P.P. voorop:
Op het P.P. volgt in deze gevallen alleen een voorzetselbepaling of een infinitief met ‘te’; nooit een object of adverbiumGa naar voetnoot1):
1. in de lente, in de nog lichte uren na het eten, waren zij gewoon te zitten voor het raam, kijkend over de deftige gracht ... (26). 2. En hij zat en staarde, snakkend naar adem ..., met glazige oogen naar een breeden zwarten rug voor hem, denkend in overspannen verwarring: (32). 3. Maar vlak daarop vloog de angst naar zijn hoofd, beklemmend in de warmte, 't licht (68).
4. Ze had daar gezeten, hopend hem te zien (30), 5. Dan het eenmaal in haar bezit hebbende, liep ze langzaam naar huis, maar zonder zich ergens op te houden, verlangend het uit te pakken, te zien hoe het stond in eigen omgeving (46).
In het laatste geval is het zinsverband symmetrisch gebouwd: voorop en achteraan een groep met P.P.; de groep voorop wordt door het P.P. afgesloten, de andere geopend. Tevens volgen op het laatste P.P. twee asyndetisch verbonden infinitieven met ‘te’. Asyndetische woord-, groep- en zinsverbinding is een der meest kenmerkende verschijnselen der syntaxis in ‘Armoede’Ga naar voetnoot2).
B. In de groep staat het P.P. achteraan.
Het P.P. wordt voorafgegaan door:
1o een eenheid:
6. Ze lachte zelf terwijl ze het zei, half verontschuldigend omdat ze wel wistGa naar voetnoot1): hij stelde nooit eenig belang ... (27). 7. Maar hij vroeg niet, wel wetend, dat ... (38). 8. Hij leunde voorover, belangstellend luisterend naar wat zij vertelde (53). 9. maar hij knikte langzaam half beschaamd, half nadenkend (70). 10. Met éen ruk smeet ze de kussens, het kleed van de bank, schopte alles op zij, niet lettend waar 't vloog (73). 11. Berry, spot-schitter in zijn klein geknepen oogenGa naar voetnoot2), keek toe, inwendig grinnikend ‘omdat Grootpa zoo echt deed ...’ (86). 12. Hij lachte even mee, voor zich uit ziend, terwijl hij ... (92).
2o twee eenheden:
13. Inwonend bij een saaie tante, had zij bij de Terlaets haar tweede thuis gevonden, logeerde zij er soms weken, als een zusje met de eigen kinderen meelevend (15). 14. en hij lachte terug, even zijn voorhoofd oprimpelend (16). 15. De eerste veertien dagen nam ze het zelf niet ernstig, tòch hem aanhalend, haar best doend hem te vangen (41). 16. geplunderd had hij haar, alles van haar zich toegeeigend, altijd nog meer nemend, lachend, zeker, tot zij zelf weerloos stond, geen mensch meer, een werktuig (100).
3o drie eenheden:
17. En de lange jaren waren geweest, dat haar bevende lage stem snijdende, minachtende verwijten uitte, hij in ziedende drift haar ontliep, met een slag de voordeur achter zich toedreunend, .... op de stoep alweer goed gehumeurd, opademend, dat hij den twist, dien hij haatte in zijn huis, bijtijds ontkomen was (20).
De asyndetische verbinding is ook hier schering en inslag: no 10, 13, 15, 16, 17. Vooral de beide laatste zinnen zijn kenschetsend voor den kort afgebroken, opgewonden zinsvorm van Ina B.B., die in deze gevallen een treffende weerslag is van den inhoud der beschrijving. Symmetrisch verband merken we ook hier weer op in no 13.
C. In de groep staat het P.P. middenin.
Het getal dezer groepen is in ‘Armoede’ betrekkelijk groot; de volledige aanhaling levert dan ook aardige staaltjes van Ina B.B.'s stijl.
1o het P.P. is omgeven door twee eenheden:
a. in éen geval volgt op het P.P. een object:
18. Zij hadden dit gewaardeerd, dankbaar ziend zijn groote liefde voor Lot (12).
Klaarblijkelijk is het verband tusschen het voorafgaande adverbium en het P.P. te nauw om door het zware object te worden verbroken.
b. in alle andere gevallen volgt op het P.P. een voorzetselbepaling of een infinitief met ‘te’Ga naar voetnoot1); vóor het P.P. staat alleen een object of een adverbium, meestal in zeer nauw verband met het P.P.:
19. Hij begreep hem beter dan de anderen, die tegen hem wrokten, partij kiezend voor Ammy (4). 20. Hij had haar geholpen, vaderlijk beschermend in haar droefheid (28). 21. Moedwillig nonchalant wuifde ze even met haar fijn handje, achteloos kijkend langs Ammy's gezicht, maar dat bleef onbewogen (39). 22. Er was een droomende, weeke zucht naar verfijning in haar, zich uitend in den kostbaren eenvoud van al haar toiletten en een stilverborgen koopzucht (45). 23. Zoo iets nieuws dat zij begeerde als haar eigendom, bezag ze lang en dikwijls voor 't winkelglas, stil genietend in het weten, hoe mooi het was en dat ze het koopen zou (46)Ga naar voetnoot2). 24. Voor zijn bed bleef ze staan, het licht van 't lampje schuttend met haar hand (62). 25. Toen Paul na een halfuurtje was weggegaan, strompelde Jan Terlaet weer naar de canapé, strekteGa naar voetnoot3) zijn beenen uit, zich verbijtend van pijn (65). 26. Peter was gekomen in de familie, kalm, onverschilligGa naar voetnoot4), geen moeite doende genegenheid te veroveren, die hem niet vrijwillig gegeven werd (11). 27. De eerste veertien dagen nam ze het zelf niet ernstig, tòch hem aanhalend, haar best doend hem te vangenGa naar voetnoot4) (41). 28. Hij herinnerde zich nu plotseling,
hoe Hein dikwijls op stille oogenblikken gewild onverschillig naast zijn bureau aan 't raam kwam staan, zekerGa naar voetnoot1) verlangend zich eens uit te spreken, vertrouwelijk te kunnen zijnGa naar voetnoot2) (68). 29. De jongen knikte, maar bleef staan, in zich zelf strijdend om wat te zeggen (70).
2o het P.P. is omgeven door meer dan twee eenheden.
a. in éen geval volgt op het P.P. een object:
30. Voor den behangerswinkel op den hoek keek hij even: onwillekeurig, haast onbewust willende uitstellen het oogenblik van binnen te moeten gaanGa naar voetnoot3) (63).
b. op het P.P. volgt een infinitief.
31. Ze lachte, haar oogen groot-verwonderd, tóch niettegenstaande hij haar onverschillig liet, hem willende winnen (92).
c. een verbinding met ‘als’.
32. dat was de tijd toen alles van hem naar haar uitging, dat hij verlangde zich gebonden te weten door haar, dit zelf begeerend als een rust (47).
d. een voorzetselbepaling:
33. Ze keek om, moeielijkGa naar voetnoot4) haar gedachten terugdwingend tot het oogenblik, nu zij onverwachts haar zuster Lot naast zich zag (1). 34. Ze stak licht op in de suite, gingGa naar voetnoot5) bij de kachel zitten wachten tot Peter kwam, behagelijk haar koude voeten warmend voor 't vuur (13). 35. Langzaam kleedde zij zich, zooals zij alles langzaam deed, met een behagelijke zorgvuldigheid drentelend van haar kostbare toilettafel naar haar garderobe (45).
In bijna alle gevallen waar het P.P. is omgeven door twee synt. eenheden, is de plaatsing van het P.P. middenin de meest natuurlijke. Het verband van: zich uitend, zich verbijtend, partijkiezend, geen moeite doend, haar best doend, vaderlijk beschermend, achteloos kijkend, stilgenietend wordt niet licht verbroken
door een andere synt. eenheid, vooral niet wanneer die andere eenheid een voorzetselbepaling of infinitiefconstructie is, beide zeer wel op hun plaats ná het P.P. Ook in de groepen met meer dan twee eenheden behalve het P.P. heeft Ina B.B., althans in no 31 waar op het P.P. een infinitief, in no 32 waar op het P.P. een verbinding met ‘als’ volgt, en in no 33 waar het substantief der voorzetselbepaling door een attributieven zin wordt gevolgd, den meest voor de hand liggenden syntactischen vorm gekozen. In overeenstemming hiermede wordt het object ook in slechts twee gevallen, en een adverbium nooit achter het P.P. geplaatst. Geringer dan bij Aug. de Wit zijn dus de gevallen, waar de keuze van dezen groepvorm voornamelijk door rhythmische redenen is bepaald (o.a. no 24, schúttend mèt haar hánd; no 32 begérend àls een rúst; 34 wármend vòor 't vúur)Ga naar voetnoot1).
Dat we zooveel verbindingen in ‘Armoede’ kenmerken als ‘asyndetisch’ geeft ons aanleiding tot een opmerking over de waarde der uitdrukking ‘asyndeton’ voor de vergelijkende syntaxis. Wanneer men een verband van twee groepen of zinnen asyndetisch noemt, gaat men uit van de onderstelling: 1o dat zij door hun beteekenis nauwer verbonden zijn dan zinnen of groepen, die gewoonlijk niet door voegende woorden worden verbonden. 2o dat zinnen en groepen die door hun beteekenis zoo nauw zijn verbonden, ook moeten worden samengevoegd door die woorden welke gewoonlijk daarvoor worden gebruikt. In de historische vergelijking eerder dan in de vergelijking van het taalgebruik onzer tijdgenooten, kan deze onderstelling een gevaarlijk vooroordeel zijn.
Zwerver.
P.P. voorop 27. |
P.P. achteraan 15. |
P.P. middenin 8. |
Van Schendel heeft dus een bijzondere neiging voor vooraanstaande P.P., zonder evenwel te streven naar de groote vrijheid in woordschikking, die Van Looy zich in groepen van dien vorm veroorlooft. Van de 27 gevallen zijn er 23, waar op het P.P. enkel een voorzetselbepaling volgt. Nooit volgt een object of adverbium. Door de syntactische eenvormigheid van deze 23 groepen wordt dan ook Van Schendels gelijkmatige, effene verhaaltrant duidelijk weerspiegeld.
1. Daar ... zat voortaan Tamal des morgens naast andere jongens op banken, luisterend naar den priester, die in 't midden met schoone klanken stond te zingen (2). 2. En hij liep zoo lang, denkend aan de verre landen, tot hij niet wist waar hij was (15). 3. Maanden lang zat hij alleen, schrijvende in zijn cel, hij voelde zich een oud man worden (18). 4. eensklaps rees het stemmengerucht aangroeiend tot verrassend gejubel, de tallooze gezichten bewogen opgewonden in den zonneschijn (27). 5. En zij, ... wachtte de kussen, luisterend naar den zwellenden nacht die zwoel van teederheid was (34). 6. en voerde haar dicht aan zich mede, tastend in het natte loof tot zij buiten het geboomte waren (35). 7. een zachte wind woei van boom tot boom, glijdend langs hem heen (71). 8. en lag uren op de helling van dien berg in droefheid luisterend naar de zwevende stilte, luisterend in onnoozele verwondering hoe de hemel en de aarde zielloos waren (72). 9. Rogier hield zich in, luisterend in bekoring (82). 10. Toen de hemel zwak begon te worden waren alle tenten gepakt en stonden de krijgslieden gereed, wachtend op hun aanvoerder (93). 11. De lucht was nog koel toen zij vertrokken, rijdend in de sporen, die gisteravond Rogier en zijn ruiters hadden gemaakt (102). 12. Zij mijmerde vaak daarover in stil gemoed, starend naar de rozige lucht en de weerkaatsing in de rivier (122). 13. en binnen vond hij Simon, die alleen nog op was, slapend met het hoofd in de armen op de tafelGa naar voetnoot1) (132). 14. Dien ochtend dwaalde hij alleen in de besneeuwde stad, den-
kend aan de winterdagen toen hij het huis van zijn vader verlaten had (137). 15. Mevena bleef achter met haar kind, wachtend onder een boom (150). 16. en weet dat hij zich vergist, maar in gepeizen gaat hij verder, twijfelend over vele dingen (164). 17. Toen hij weg was zat Tamalone te staren met opgerimpeld voorhoofd, mijmerend over Mevena (169). 18. plots bleef hij staan en zag rondom zich rillend van schrik (174). 19. en terwijl hij langzaam voortkroop over het slik, zoekend naar zijn spoor, snikte hij hardop zijn rampzaligheid uit (174). 20. Zij zat nu gansche dagen voor haar venster te naaien, denkend aan den naderenden tijd waarop haar geliefde beloofd had te komen (184). 21. Gedachteloos begon hij te loopen, stijgende naar den top des wegs, en het trof hem dat de avond merkwaardig was van stilte (194). 22. Behoedzaam liep hij verder langs den rand, luisterend naar het gezang (198). 23. Even zweeg hij, starend naar de loovers en de wolkjes, die hoog aan den hemel dreven (202).
Zonder twijfel ligt er voor Van Schendel een groote bekoring in de zware rhythmische heffing van het vooraanstaande P.P.:
Máandenlang zàt hij alléen, schrivende ìn zijn cél.
Rogiér hièld zich ín, luísterend ìn bekóring.
Mevéna bleef áchter mèt haar kínd, wáchtend ònder een bóom.
Behóedzaam lièp hij vérder làngs den ránd, luísterend nàar het gezáng.
Éven zwéeg hij, stárend nàar de lóovers en de wólkjes.
Ook de syntactische gesteldheid der groepen van P.P. en een voorzetselbepaling is aantrekkelijk voor het geleidelijk verhaal. Het P.P. drukt zonder langen omhaal van woorden een teekenende bijkomstige omstandigheid uit; aan het substantief der voorzetselbepaling is, ook blijkens de bovenstaande gevallen, gemakkelijk een attributieve zin vast te knoopen. De meeste der groepen hebben een stereotypen inhoud: luisterend, kijkend naar, wachtend op.
Blijkens zijn interpunctie is Van Schendel geneigd de pauzen tusschen zinnen en groepen te matigen. Tusschen onverbonden zinnen plaatst hij dikwijls een komma (vg. no 3 en 4). Zoo is het ontbreken van interpunctie oorzaak van een waarschijnlijk opzettelijke vaagheid in de geleding der groepen:
24. En zoo stonden zij / langen tijd / starend naar het gele licht
door het loof van de boomen, hun beider ademhaling was geregeld en zacht (192)Ga naar voetnoot1).
De groep van het P.P. kan beginnen op beide aangegeven plaatsenGa naar voetnoot2). Ook is het mogelijk dat er geen pauze is tusschen zin en groep; ‘langen tijd’ staat dan ‘ἀπὸ ϰοινοῦ’.
Behalve in het ontbreken van interpunctie bij Van Schendel ligt de oorzaak van twijfel omtrent de syntactische geleding in bovenstaande geval ook hierin, dat de litteraire stilisten in tegenstelling met het alledaagsche taalgebruik een beweging of een rust dikwijls aanduiden door het enkele verbum finitum zonder nadere bepaling (van plaats, tijd of aspect). In bovenstaanden zin leggen we dan ook een bijzonder stilistisch effect wanneer we lezen: ‘en zoo stonden zij//langen tijd starend ...’. Duidelijker blijkt dit nog in gevallen waarop het verbum finitum alleen een P.P. en een voorzetselbepaling volgen. Van Looy geeft in den zinGa naar voetnoot3): ‘Fluweelige schaduw gleed, plooiende over de dalen’ door de scheidende komma aan, dat het P.P. hier, tegen het gewone taalgebruik in, een groep vormt. Zonder de komma zou de lezer aannemen, dat de voorzetselbepaling bij het verbum finitum behoort en het P.P. dus enkel praedicatief isGa naar voetnoot4).
In slechts drie gevallen volgt op het P.P. niet een enkele voorzetselbepaling:
25. Tamalone rees, strekte zijn beenen en liep voort langs den weg hopend de stad nog vroeg te bereiken (175). 26. hij had zoo gaarne haar boodschap gebracht, fluitend den ganschen dag (196). 27. en aan den
zoom van het bosch gekomen bleef hij staan, glurend door de bladeren over den weg naar rechts en naar links (200).
In de groep staat het P.P. achteraan:
In de meeste gevallen gaat aan het P.P. een adverbium of een object, ook wel beide, vooraf:
28. telkens stilstaande (73). 29. vertrouwelijk lachend (124). 30. omziende en weder omziende (190).
31. een deuntje zingend (25).
32. en terwijl hij langzaam schreed door de straten van gesloten huizen ontwaakte de een na de ander zijn gedachten, hem mild verblijdend (9). 33. Kon zij naar het verschiet der bergen staren, zich zachtkens verbazend, hoeGa naar voetnoot1) ... (80). 34. Daar drentelde hij heen, zachtjes een deuntje sissend (96). 35/6. en hij praatte veel, nu vertellend of vragend, dan zacht en innig een woord van verteedering zeggend (79).
Een voorzetselbepaling en een andere eenheid:
37. zich met zijn blauwe zakdoekje bewuivend (48). 38. Rogier stond nu rechtop in de tent, Tamalone, die beneden hem gehurkt zat, met groote oogen aanziende (57). 39. strak voor zich kijkend (9). 40. Zwijgend ging hij zijn gang, haar voortdurend van terzijde aanziende (68).
Slechts éen geval is er waar de groep bestaat uit P.P. en enkel een voorzetselbepaling en hier staat het P.P. tegen de regel, die uit de 23 eerste gevallen blijkt, achteraan, omdat het wordt bepaald door een objectszin.
41. in gevoelige oprechtheid denkend watGa naar voetnoot2) hem 't meest waard was (161).
Ook is er nog een geval, waar het ontbreken van interpunctie de geleding en den omvang van de groep onzeker maaktGa naar voetnoot3):
42. Daar zat zij / den heelen dag / met lieve gedachten / door de ruitjes kijkend (120).
Op alle drie aangegeven plaatsen is een pauze mogelijk.
In de groep staat het P.P. tusschen andere eenheden:
Steeds volgt op het P.P. een voorzetselbepalingGa naar voetnoot1) (of infinitief met ‘te’); meestal gaat een adverbium of een object vooraf:
43. Het tenger meisje bij het haardvuur gezeten luisterde met open lippen, zich gelukkig voelend in dit laag vertrekje vol uitbundigheid van mannengeluid (127), 44. zoodat de menschen in de straat bleven staan, elkander wijzend nàar den lústigen mónnikGa naar voetnoot1) (184). 45. maar steeds schuilend in de struiken ging hij verder de helling af, zich ergerend over het geruisch der doode blaêren aan zijn voeten (200). 46. En eensklaps snelde hij den steilen weg af, met wijd gesperde oogen zíende nàar de spóren, die .... (200). 47. Zeer lang lag Tamalone geknield, aldoor stárend nàar haar geláat (201). 48. En langzaam liep hij den weg af, het kind dat schreeuwde zúiend ìn zijn árm (202).
Varieerende groepen:
49. en lag uren op de helling van den berg in droefheid lúisterend nàar de zwévende stílte, lúisterend in onnóozele verwóndering hoe de hemel en de aarde zielloos waren (72).
Gevolgd door den infinitief met ‘te’ (+ een adv.).
50. naar niets anders strevend voortaan dan dien schoonen glimlach op haar gelaat te bewaren (83).
Eline Vere.
P.P. voorop 18. |
P.P. achteraan 22. |
P.P. middenin 9. |
In de groep staat het P.P. voorop:
In 17 van de 18 gevallen volgt op het P.P. een voorzetselbepaling:
1. Hij verontschuldigde zich, zoekende naar zijn zinnen (16). 2. Ben bleef luisteren, zonder zijn illustraties verder om te bladeren en opschrikkende bij de doordringende schelheid van een hooge si of do (22).
3. de danseuses .... die .... zich groepeerden ..... omgoten door haar corsages van glanzig satijn, en schitterend van het klatergoud op de tulle harer wijd uitgeplooide rokjes (40). 4/5. Zij behoefde geen oogenblik te vergeten .... dat zij zich in een vollen, verlichten schouwburg bevond, zíende naar geschilderde coulissen en hoorend naar de tonenmassa's van een zichtbaar orkest .... (40). 6 ... toen mevrouw Verstraeten beneden kwam, zoekende naar het sleutelmandje, dat Marie ... (48). 7. Mevrouw Van E. verscheen in de nog geopende deur, ruíschende van haar moiré (58). 8. Tine en Johan volgden, bijna struikelend over hun vreemde draperieën en gillende van de pret, dat hun list gelukt was (60). 9. Nog eens knikte zij van neen, lachende onder haar neêrdruppelende tranen (73). 10. Statig deed hij zijn entrée-de-salon, steunende op zijn staf en ... (75). 11. en liepen hen na, over den langen, marmeren corridor, stampende met hunne laarzen (77). 12. Niek gehoorzaamde, pruilend en vragend om zijn trompet (77). 13. Langzaam ontkleedde zij zich, dralende in de kilte, die haar huiverend omving (82). 14. En zij haastte zich naar de Hugo de Grootstraat vol moed en vroolijkheid, verlangende naar haar klein binnenhuisje, haar man en haar schatjes van kinderen (86). 15. Zoo mijmerde zij voort, starende in de duisternis, doorschoten met de rosse vlammen, die ... (88). 16. Hij was zeker op de repetitie, meende zij, wanneer zij den baryton niet gezien had en in een teleurstelling, die haar vermoeid maakte, naar huis ging, smachtende naar heur boudoir, haar warme kachel, haar piano (99). 17. Betsy kwam uit de kamer, brieschend van woede (100).
Geen voorzetselbepaling:
18. Mathilde haalde met een zucht haar schouders op, berustend als altijd (58).
In de groep staat het P.P. achteraan:
Eén synt. eenheid: object of adverbium:
19. de grootste wanorde veroorzakend (2). 20. immer klagende, klagende (11). 20. ervoor zorgende, dat (16). 22. steeds lachend (48). 23. voorzichtig ziende, of ... (79).
Twee synt. eenheden:
24. en hij luisterde toe, met zijn groot dik lichaam de bladeren eener palm verdrukkend (6). 25. Emilie en Cateau stonden weldra samen op een stoel, elkander om het middel vasthoudend (7). 26. en kuste Jeanne even op het voorhoofd, meêwarig naar de kleine Dora vragend (33). 24. en verwijderde zich langzaam, lichtjes met zijn dunnen rotting
zwaaiend (44). 28. en Henk had er zich in verdiept, zoo geruischloos mogelijk de krakende bladen omslaand (65). 29. en Eline hoorde, als glimlachend en voor goed uit den droom ontwakend, hoe melancholiek en lief hij dit vermocht voor te dragen (67). 30. Zij opende het, reeds met verwondering bedenkend, van wien dit kon wezen (79). 31. en de anderen luisterden toe, behagelijk de bouquet van hun wijn genietend (91).
Drie synt. eenheden:
32/4. Minuten lang kon zij zich spiegelen, glimlachend met de fijne punt van den rozig genagelden vinger de lijn van wenkbrauw en wimper streelend, zich de oogleden een weinig amandelvormig vertrekkende, of heure bruine haren woest om zich heen warrelende, in de houding eener schalke zingara (13). 35. Hij verontschuldigde zich, zoekende naar zijn zinnen, somwijlen nog niet goed vattende, wat zijne onbeleefdheid geweest was (16). 36. terwijl zij sedert ... het overheerschende streven der zuster met een zeer prikkelbaren hoogmoed poogde te bestrijden, in die overheersching niet meer de rust en voldoening van eertijds weêrvindend (17). 37. Zwijgend lepelde Henk zijn soep en at zijn vischpastei, een enkele maal Jeanne en Emilie met een paar woordjes bedienend of inschenkend (34). 38. en at, .... haren wijn slechts even met de lippen aanrakend (36). 39. en de Moorsche vorst zelve trad binnen, aan de hand Xaïma zijn paleis binnenvoerend (40). 40. Zij traden binnen, steeds lachend, ontdaan van hun druipnatte regenmantels en beslikte overschoenen, en met zich een geur van wind en vochtigheid in de warmte der kamer voerend (48).
Het P.P. staat middenin: Steeds volgt een voorzetselbep.
Twee synt. eenheden:
41. Dien kwam terug, ademloos, en het hoofd schuddende met een goedigen glimlach (5). 42. Zoo klaagde zij voort ... steeds terugkomende op haar doelloos leven, dat zij voortsleepte ... (12). 43. Hij verontschuldigde zich ... zich verwarrende in armzalîge wendingen, ten einde haar van zijne goede meening te overtuigen (16). 44. Eline intusschen had in een melancholische eenzaamheid dat jaar bij tante Vere doorgebracht, droomerig starende door de groote spiegelruiten of op de Japansche ooievaren en pioenrozen (18). 45. en de blonde guit was weldra bezig, met van sap druipende lipjes, de gesneden stukjes af te zuigen, nu en dan toeterend op zijn trompet (56). 46. Rika, de meid, nam de tafel af, zeer gehinderd door Nico, en duizend angsten uitstaande voor een blad, waarop zij vuile glazen en borden had geplaatst (57). 47. en Tine en Johan volgden, bijna struikelend over hun vreemde draperieën (60). 48. en zij las het artikel uit, zich verheugend in zijn succes (69).
Drie synt. eenheden:
49. Daarna kuste zij hen allen, zich tot hen buigend met de langzame bewegingen eener vermoeide oude vrouw (68).
Op het P.P. volgt dus nooit een adverbium of object, steeds een voorzetselbepalingGa naar voetnoot1) en nooit meer dan een. Deze strenge regel wordt ook in ‘Eline Vere’ hierdoor verscherpt, dat in een groep, die alleen bestaat uit het P.P. en een voorzetselbepaling, het P.P. steeds voorop staat.
Bij meer dan een synt. eenheid staat het P.P. in den regel achteraan. In het midden wordt het alleen om begrijpelijke syntactische redenen geplaatst: het participium is nauw verbonden met een voorafgaand object in 41, 46; 43 en 48; op de voorzetselbepaling volgt een relatieve zin in 42 en 46; in de overige gevallen gaat een adverbium in nauw verband vooraf en volgt een voorzetselbepaling. Bij drie synt. eenheden staat het P.P. 9 maal achteraan, slechts eenmaal middenin. Couperus vermijdt dus den kunstigen vorm van middenin een groep geplaatst participium.
We merken nog op, dat bij Couperus in de groepen, waar het P.P. voorop staat, de volgende voorzetselbepaling dikwijls zwaar en omvangrijk is:Ga naar voetnoot2)
lange bepalingen bij het substantief in 2 en 3; het substantief bepaald door een volgenden attributieven zin in 6, 8, 13, 15; een typische reeks van drie asyndetisch verbonden substantiva in 14 en 16.
In de andere gevallen staat het P.P. blijkbaar voorop ter wille van het zwaarder accent, dat het bij die schikking draagt. Men vergelijke met de reeds besproken gevallen uit andere werken: 1. zoékende nàar zijn zínnen; 7. ruíschende vàn haar moiré; 10. stéunende òp zijn stáf; 11. stámpende mèt hunne
láarzen; 12. vrágend òm zijn trompét; ook: 18 berústend àls altijd.
Voor het overige laat Couperus zich meer door syntactische gewoonten leiden dan door rhythmische neigingen.
Het overzicht der gevallen in ‘Armoede’, Zwerver’ en ‘E. Vere’ is voldoende om aan te toonen, dat inderdaad de woordschikking der groepen in ‘Reizen’ geheel en al afwijkt van het gemiddelde der stilistische gewoonten. Dat deze afwijking grootendeels veroorzaakt wordt door het bijzondere genre van Jac. van Looy's ‘idylle’, is natuurlijk. Door den stijl van dit wonderbaarlijke schildersboek te stellen tegenover dien van eenige der beste nieuwere romans hebben we dan ook het methodische beginsel der syntactische vergelijking verscherpt. Dat er ondanks alle individueele verschillen, in de syntactische gewoonten van Aug. de Wit, Ina Boudier Bakker, Van Schendel en Couperus een ‘norm’Ga naar voetnoot1) valt vast te stellen, is alleen mogelijk door de vergelijking met den stijl van een ander, die vrijmoediger dan zij allen breekt met gewoonten, hanteerend de syntaxis als een willig instrument.
We gaan nu over tot de bespreking der minder gebruikelijke verbindingen, nl. van groepen die aan den zin voorafgaan of hem onderbreken.
De groep van het P.P. gaat aan den zin vooraf.
Wanneer de groep aan den zin voorafgaat, kan zij, behalve met den op haar volgenden zin dien zij bepaalt, verbonden worden met andere groepen die haar voorafgaan. De eigenaardige syntactische verhoudingen, die voortvloeien uit de dekking van een participiale groep door een andere, komen vooral duidelijk aan den dag in ‘Armoede’.
We willen niet te veel nadruk leggen op het voor de hand liggende bezwaar, dat door de samenvoeging van een reeks groepen vóor den zin, de syntactische vorm te eenvoudig is om elke schakeering in den logischen dienst der groepen te doen uitkomen, zooals bijv. in:
1. Ouder geworden, meer begrijpend en meelevend, hadden de kinderen partij getrokken voor de moeder (20). 2. Met moede voeten, niets opmerkend, liep ze langs de grachten (76).
In beide gevallen kán de door de partic. groep uitgedrukte omstandigheid bedoeld zijn als een gevolg der voorafgaande; het verband der groepen is niet zuiver nevenschikkend als in:
3. Brommende, met een zuur gezicht opkijkend in 't helle ganglicht, stond Jan Terlaet zijn voeten te vegen (87).
De bezwaren hinderen de lezer alleen bij overdrijving:
4. Vroeger, als kostschoolmeisje nog, elf jaar jonger dan Ammy, had Ada met deze gedweept, en nu zelf volwassen, nog sympathiek voor haar voelend uit herinnering, was zij graag gekomen. Een enkele maal te voren had zij De Brière ontmoet, maar toen kind nog, niet op hem gelet. Nu, in zijn eigen huis, met zijn innemende manieren, zijn kranig figuur, was zij verliefd op hem geworden (41).
Hier stelt de schrijfster, door een overdreven neiging voor de afscheiding van woorden en groepen en voor de asyndetische verbindingswijze van tusschengevoegde uitdrukkingen, aan het logisch overleg van den lezer te veel eischen op eénmaal. Hoever strekt zich de tijdsbepaling van het vetgedrukte ‘nu’ uit?Ga naar voetnoot1) Is de in de
eerste groep uitgedrukte omstandigheid (het volwassen zijn) een concessieve bepaling bij de groep van het P.P. of bij den zin die volgt? Ook in ‘met zijn innemende manieren, was zij verliefd op hem geworden’, heeft ‘met’ een ongewone syntactische strekking, tenzij de groep, evenals de voorgaande en volgende, bedoeld is als een verklarende omschrijving van het vooropstaande ‘nu’. Gelijk gezegd, in het misbruik van een overigens bruikbare verbindingswijze gaat Ina B.B. zoo ver, dat aanmerkingen geoorloofd zijn. We halen nog een passage aan met andere groepen dan die van een P.P.:
Hem, wees, bij vreemden opgevoed, was het onmogelijk zich daar in te denken. Maar zij kòn niet verdragen het idee, dat Papa eenzaam daar zat in het groote huis, verlangend dat er iemand komen zou. En hoewel zij moe, dikwijls opzag tegen het eind, maakte zij toch altijd afspraakjes, wandelde met hem, of zat bij hem, en tot zelfs in haar eigen huis gezellig met Peter, droeg zij het hinderend weten mee, dat Papa daar nu alleen zat (14)Ga naar voetnoot1).
Talrijk zijn in ‘Armoede’ de gevallen, waar aan de groep van het P.P. een afgescheiden adverbium voorafgaat, dat het tijdstip of den tijdsduur eener handeling aanduidt:
6. Ze keek hem even stil aan, toen hij op den drempel stond, met iets vermoeids in haar oogen dat niet geveinsd was. Toen, zich overwinnend, lachte ze, ging ze met hem heenGa naar voetnoot2) (43). 7. Even nog, niet recht wetend, of hij nu gaan zou, of niet, stond Berry, - toen, zijn vader ziende schrijven, slenterde hij, inwendig met zijn figuur verlegen, gemaakt onverschillig de deur uit (58). 8. Ze voeldeGa naar voetnoot3), éen oogenblik
had een zeldzame opwelling hem gedreven naar haar, maar radend dat zij begreep, sloot hij zich meteen weer toe, werd hij weer de oudeGa naar voetnoot1). Toen, haar tranen terugdringend, wendde zij zich om, glimlachte tegen PeterGa naar voetnoot1) (99). - 9. terwijl niemand op haar lette, schaduwde even een ontmoediging over haar gezichtje. Dan, zich vermannend, haar kleur teruggekeerdGa naar voetnoot2), stond ze op (16). 10. Op straat gingen Bernard en Kitty een poos zwijgend voort. Hier, na de gezellige warmte in de kamer, zonk ontmoediging zwaar in haar neer. Nu, stil voortgaande naast Bert, ... had ze hem willen smeeken ... (18). 11. Toen er niets kwam, draaide hij zich met een ruk recht voor zijn bureau, sloeg zijn papieren opGa naar voetnoot3). Even nog, niet recht wetend, of hij nu gaan zou of niet, stond Berry - (58).
Tusschen het adverbium en de groep staat nog een andere:
12. Zij had opeens gevoeld, alsof een koude hand haar om 't hart greep: hij liet den band glippenGa naar voetnoot4). Toen, in trots, zich herstellend van den eersten verbijsterenden schok, had zij met kracht alle gedachte aan hem van zich af willen werpen (19).
Om de syntactische gesteldheid dezer verbindingen tot klaarheid te brengen, wijzen we op een aantal groepen, waar een adverbium, dat het tijdstip der handeling bepaalt, niet vóor de groep, maar voorin de groep is geplaatst:
13. En de Brière hief haar boven zijn hoofd, dan haar telkens latende zakken tot bij zijn gezicht, zoende hij de frische lipjes (40). 14. En dan was het haar een klein feest ... dat ze het nu koopen ging. Dan het eenmaal in haar bezit hebbende, liep ze langzaam naar huis (46). 15. ‘Ik wil naar Berry’, zei Jopie; toen hem bemerkend door de open deur in de gang, vloog ze weg (87). 16. Nu liggend in bed, de oogen geslotenGa naar voetnoot5), dacht hij weer ... (34).
Constructies als dezeGa naar voetnoot6) komen veel voor bij Aug. de Wit:
Daarop de veeren weer vasthakend achter zijn ooren, begon hij te zoeken (15). Toen neerhurkend in het gras begonnen zij het te vernibbelen (61). Toen van stapel loopend op een purperen stroom, zeilde hij de wijnstreken van Europa door (95). Toen de stukken naar zich toe
trekkende ... begon hij (64). Eindelijk begrijpend, dat ..., sloot hij de boeken weg (68). En eindelijk begrepen hebbende, dat ... vroeg hij verwonderd naar de reden (89).
Nooit staan in ‘De Godin die wacht’ dergelijke adverbia vóor de groep afgescheiden. Het merkwaardige verschijnsel, dat de twee verbindingswijzen in ‘Armoede’ naast elkander voorkomen, brengt ons tot de vraag: is een verband als: ‘toen, haar tranen terugdringend, keerde zij zich om’, bij Ina B.B. ontstaan uit: ‘toen haar tranen terugdringend, ...’ tengevolge van haar neiging om zins- en groepdeelen van den zin en de groep af te scheiden, of is, omgekeerd, het adverbium oorspronkelijk afgescheiden geweest en, tengevolge van zijn algemeene functie als zinsaanloop, in de groep als groepaanloop opgenomen?Ga naar voetnoot1) Vóor deze, en tegen de eerstgenoemde mogelijkheid pleit een overweging van den syntactischen díenst der adverbia. ‘Toen’ en ‘dan’ maken de handeling aoristisch. Nu is het bezwaarlijk aan te nemen, dat Aug. de Wit en Ina B.B., die niet als Jac. van Looy in de meest gebruikelijke groepen, nl. die welke op den zin volgen, aoristische adverbia plegen in te voegen, dit wèl zouden doen in de groepen vóor den zin. Uit dat oogpunt bezien, is het veel aannemelijker, dat bij deze schrijfsters de bewuste adverbia oorspronkelijk bedoeld zijn als bepalingen van den zin en enkel tengevolge van hun bijzondere plaatsing, door een werktuigelijken overgang, in de groep zijn verdwaald. Indien zij dus bij deze auteurs de handeling
der groep als aoristisch stempelen, dan is dit niet het gevolg van een spontane verheffing van den dienst der participia, wat wel het geval is bij de besproken groepen uit ‘Reizen’.
In het verband: ‘toen, haar tranen terugdringend, keerde zij zich om’, draagt het adverbium, tengevolge van zijn rhythm. afscheiding een te zwaar accent, om nog den indruk te maken van een gewonen zinsaanloop, als in: ‘toen keerde zij zich om’Ga naar voetnoot1). In het nieuwere proza is dan ook de vooropplaatsing van twee of meer afgescheiden adverbia of groepen ontwikkeld tot een der gebruikelijkste manieren om een plotselinge wending in het verhaal aan te duidenGa naar voetnoot2): Men vergelijke den bekenden aanvang van het Stierengevecht in Jac. van Looy's ‘Proza’:
Plots, de lucht scheurend, schetterde het sein, de lange en de korte toon ... en (Reizen 85): plotseling, opschokkend zijn ruiter, was het stil blijven staan als een mijlpaal. (204): Soms, al wachtend het gezelschap, leunde hij over de zadelpunt. Zwerver (190): dan, tusschen twee dunne boomstammetjes ziende ontdekte hij krijgslieden. E. Vere (22): toen, huiverend in de kilte, ging zij opnieuw haar zitkamer in. Veelvuldig ook in ‘De vreemde Heerschers’: (221): dan, uitgejoeld, en knappende hun buit, liepen zij op een drafje naar school. (222): Dan, in een plotselingen trek naar gezelligheid, hurkte hij ...
De neiging om het P.P. achteraan te plaatsen, is bij de groepen die aan den zin voorafgaan veel grooter dan bij die
welke volgenGa naar voetnoot1). Het bezwaar tegen de zware heffing van het P.P. in den aanvang van een nieuw zinsverband blijkt vooral duidelijk in ‘Reizen’. Hier staat weliswaar het P.P. vóor de andere eenheden der groep in 16Ga naar voetnoot2) van de 26 gevallen. Maar in 9 gevallen wordt de groep ingeleid door een voegwoord:
En schuddend zijn paffige dikduimige hand (10); en knielend bij de plant(97). Deze voegwoorden vormen een rhythmischen voorslagGa naar voetnoot3), waardoor het geweld der eerste zware heffing aanmerkelijk wordt verzachtGa naar voetnoot4). Bovendien wordt het verband van groep en zin, indien het door het voegwoord ‘en’ verbonden is met den voorafgaanden zin, van dezen veel minder scherp gescheiden, omdat de zinstoon van dien zin minder daalt, dan wanneer het voegwoord ontbreekt. Men vergelijke:
Muggen kwamen plagen onder het tentdak en bommend als een dichtebije nachtstem, verdrijver van spoken en demonen, sloeg er een gong (78), met: Muggen kwamen plagen onder het tentdak. Bommend ... sloeg er een gong.
Het verband tusschen de groep en den voorafgaanden zin is bij Jac. van Looy nu en dan, blijkens de teekenzetting, even nauw als tusschen de groep en den volgenden zin; de groep van het P.P. staat ἀπὸ ϰοινοῦ (zin ↢ groep ↣ zin):
... begon hij de palmstruiken langs den weg te rooven, vergarend er een bos van onder zijn arm en strippend de stekels, liep hij er drie door elkander te vlechten (90). Potsierlijk trok Evangeline toen het laatste wijsje uit was, haar ronde gezicht aan éen kant scheef, kennend de komische effecten, wreef ze haar hand ruggelings langs haar verfrommeld neusje (163). Ze bekerven de schil zonder het vruchtvleesch te raken, enkel het ivoor-witte weefsel er onder ontblootend, beginnende met een sterfiguurtje, snijden ze er ringelings rijen van blokjes in (198).
Bij deze constructie en teekenzetting is het niet mogelijk
de groep door daling van den zinstoon geheel te scheiden van den zin die voorafgaat. De rhytmische gevolgen van de plaatsing van het P.P. voorin de groep worden ook hier verzacht.
Na overweging van al deze feiten is het duidelijk, dat in gevallen, waar het P.P. inderdaad het eerste wóord der groep is en de groep van den voorafgaanden zin geheel gescheiden is, door het afwijkende zinsaccent en de bijzondere woordschikking een stilistisch effect wordt teweeggebracht. Van Looy maakt er gebruik van om de schildering van geheel nieuwe omstandigheden in te leiden. Men vergelijke:
Boesjman postuurde zich terzij. Pralend boven den gekromden paardehals, militair, en vertoonende al zijn prachtige, in den avond blikkerende tanden, zag hij hen trekkenGa naar voetnoot1) (23). ‘Ja’, riep Theobald terug, geheel en al oog voor den mooien soldaat. Strekkend de gele en bestikte stevels stijf in den beugelbak van zilverglinsterig staal, paradeerde BoesjmanGa naar voetnoot1) (22). - de kameelen zaten daar om de roeiers niet te hinderen tot een klompje op de plecht. Klemmende hun teenen om de ribben in den bodem van den bak - hingen de zes kerels aan de riemenGa naar voetnoot1) (148). ‘Alles wat wijkt wordt blauw’, soesde Theobald. Volgend een half uur wel den rechten stroom en zijn gebersten oevers, trokken hun acht dieren bijna kop aan staart (152). Zaïlaschi had een plek gevonden waar de aarde was verkorst en daar ook trok Theobald zijn muil aan den teugel over. ... Gloriënd naar den middag, overbrandde de zon dan de heuvels weêr van het hoogland (178). Hij soesde voor zich heen. Deinend in de doffing van het hoevenstof naderde een karavaan en daarna was de ruimte weêr overmachtig open (206).
Het is begrijpelijk, dat in het gewone romanverhaal maar zelden zoo dichterlijke vormen voorkomenGa naar voetnoot2).
Ook middenin de groep plaatsen de schrijvers het P.P. bij deze constructies niet gaarne. Het duidelijkst blijkt dit uit de gevallen in: ‘De Godin die wacht’, waar de voorkeur voor deze schikking in de groepen die vólgen op den zin, zoo groot is: in 39 van 90 gevallen = 43%Ga naar voetnoot1). In groepen die aan den zin voorafgaan, plaatst Aug. de Wit het P.P. in 11 van de 41 gevallen middenin = 27%. De keuze der woordschikking staat blijkbaar in geringere mate onder den invloed van het zinsrhythme bij een ingewikkelder, ongewoner syntactische verbindingswijze.
We merken op, dat onder deze elf gevallen een aantal verbindingen van een infinitief met het P.P. van een hulpwerkwoord of van ‘zien’ voorkomenGa naar voetnoot2). Dergelijke participia zouden alleen bij verwaarloozing van een vaststaand syntactisch gebruik achteraan kunnen staan. Bij deze onvermijdelijke aanleiding tot plaatsing van het P.P. in het midden van de groep is het begrijpelijk, dat op den infinitief nu en dan nog een voorzetselbepaling volgt:
De oogen dicht latende vallen onder zijn straffen blik, zei ze ... (8). In de gang een van de andere aspirantambtenaars met een van verwachting gespannen gezicht op zich ziende toekomen, haastte hij de trap af (15). en de kakelschreeuwende vogels, wien de pluimen uit de vler-
ken stoven, met den kop omlaag latende bengelen aan zijn handen, ging hij ze gelijkmoedig slachten (37). en den rustelooze zieke tijding beloofd hebbende van de vendutie, had hij al driemaal een boodschap gestuurd (42). Zijn chef ziende binnenkomen, schoof hij ... den brief onder de stukken (50).
Het zijn zwaarwichtige constructies, logisch en duidelijk, maar niet fraai van vormGa naar voetnoot1).
De regel, geldend voor groepen ná den bepaalden zin, en die vooral in ‘Zwerver’ streng wordt gehandhaafd, nl. dat in groepen bestaande uit een P.P. en een voorzetselbepaling het participium steeds voorop staatGa naar voetnoot2), gaat niet op bij de groepen die aan den zin voorafgaan. Bepalen we ons tot den ‘Zwerver’, dan blijkt, dat niet alleen het getal groepen van dien inhoud gering isGa naar voetnoot3), (6 van 34) maar tevens, dat slechts in de helft der gevallen het P.P. voorop staatGa naar voetnoot4). De bijzondere omstandigheden, die bij de groepen ná den zin de schikking van het P.P. op de eerste plaats aantrekkelijk maken, zijn bij de groepen die aan den zin voorafgaan, niet aanwezig. Blijkbaar zijn er bij den rustigen stijl van Van Schendel groote bezwaren tegen, het verband van groep en zin te openen met een zwaar accent, dat in dit geval op een langere zinspauze (daling van den zinstoon) zou volgen, dan wanneer de groep op den zin volgt. Ook voelt hij in deze constructies geen neiging tot bepaling der groep door een op het substantief der voorzetselbepaling volgenden attributieven zinGa naar voetnoot5), omdat daardoor schei-
ding van groep en zin, een ingewikkelde verbindingswijze dus, zou worden teweeggebrachtGa naar voetnoot1).
Bij Van Schendel vertoonen, evenals bij de groepen die op den zin volgen, ook hier de meeste gevallen een eenvoudige en tegelijkertijd eenvormige constructie: in 20 van de 34 groepen die aan den zin voorafgaan, staat het participium achteraan en wordt onmiddellijk gevolgd door het verbum finitum van den zin. Na al het voorgaande begrijpen we, dat dit inderdaad de eenvoudigste gesteldheid der verbinding is:
Steeds zwijgend keerden zij rechts een voetpad in, (32); diep ademend omvatte hij heel haar slank lijfje (33); even knikkend, ging zij voorzichtig binnen (37); en steeds stijgend liepen dien morgen Rogier en zijn geliefde, dicht aan elkaar (79); zelf bedarend stelde hij zijn vrienden gerust (188). - doch zich omkeerende zag hij ... (112); en zich omkeerende herkende hij ... (116); en de geluidloos wijkende figuren nakijkende vroeg hij ... (29); maar stemmen hoorende wachtte hij wêer (190). - en de beenen hoog heffend warrelden zij om den brigadier heen (27); Alleen voor het gesloten deurtje staande maakte Rogier een groot omvangend gebaar (38); en haar naar huis geleidende, had hij haar gerustgesteld (57); De oogen weêr neerslaande zag Mevena ... (82); Het hoofd naar den dennenboom keerend zag hij ... (99); Zich voorover buigend gaf hij haar te drinken (109); en het in haar armen sussend en wiegend zeide zij zachtkens, (147); en vertrouwelijk naast elkander gaande wandelden zij de stadpoort uit (170); - en des morgens weder naar de Kapel toegaande dacht hij gedurig ... (2); en haar later wel beziende vond hij haar niet zoo mooi als hij eerst had gezien (6).
Ook hier blijkt matiging der zinspauzen uit het ontbreken van interpunctie tusschen groep en zin. Het is begrijpelijk, dat het P.P. en het verbum finitum, wanneer ze geregeld naast elkaar staan, ook door het zinsaccent in nauwer verband treden.
Slechts zelden wordt bij Van Schendel de bijeenvoeging van P.P. en verbum finitum verhinderd door een bijzin of groep, gelijk bij den ingewikkelden, streng logischen zinsbouw van Aug. de Wit dikwijls voorkomt: tegenover de 20 bovenstaande eenvoudige verbindingen komen in den ‘Zwerver’ slechts vijf constructies voor in den trant van:
en Rogier ziende, wiens gelaat en kleederen rood waren van bloed, steeg hij af (119); haar hand vaster drukkend, in een neiging om dichter die donzige nabijheid aan te raken, fluisterde hij in korte woordjes (32)Ga naar voetnoot1).
In ‘De Godin die Wacht’ komen 9 gevallen voor, waar het P.P. en het verbum finitum van den zin op elkander zouden volgen, wanneer niet het verband door tusschen gevoegde bijzinnen of groepen werd verzwaard:
Naar de schrijftafel gaande, waarvan de stoel stond weggeschoven of die daar gezeten had zoo even ware opgestaan, nam hij een met fijn loopend schrift bedekt vel papier van tusschen een hoop zwart bekrabbelde strooken en snippers (5). Den passang-grahan naderend, een luchtig optrekje, dat daar tusschen struwel en slank bamboeopschietsel uit de helling oprees of het er zoo gegroeid was, zag hij mevrouw Hendriks op den uitkijk staan (100)Ga naar voetnoot2).
Bovendien komen er drie gevallen voor, waar het P.P. weliswaar aan het verbum voorafgaat, maar waar de groep van het P.P. door een bijzin is onderbroken:
De beweging van plaatsmaken, waarmee de nieuwelingen hem stilzwijgend bij zich vroegen, ignoreerend, ging hij naar een venster dat op de gracht uitzag (12)Ga naar voetnoot3).
We besluiten deze beschrijving van Aug. de Wit's ingewikkelde verbindingen van groep en zin door:
a. een geval waar de groep een veelvoudige synt. eenheid bevat:
Over de boomen, de fabriek, het arbeider-gehucht, de velden en de rivier, den geheelen omtrek heen schitterend, leek het een prinselijk lustslot, uit de vruchtbaarheid van den grond, het beheerschte geweld van vuur, staal en water en den arbeid van een volk in triomfante schoonheid opgestegen (87).
Dit verband is in volkomen symmetrie opgebouwd door de verbinding van: groep van het P.P., hoofdzin, groep van een partic. perf. pass.
b. de groep bevat twee gecoördineerde P.P. met gemeenschappelijk object:
Van Heemsbergen's zinnen, scherp belijnd en gedrongen opgesteld als de onderdeelen van een machine, loswrikkend en met veel omhaal van daartusschen gestopt ‘aangezien’, ‘niettemin’, ‘onder dien verstande’ en dergelijke in het ongereede brengend, placht hij dan te verzoeken om de alleruitvoerigste duidelijkheid, als om iets te eenenmale onontbeerlijksGa naar voetnoot1) (81).
Natuurlijk komt de eenvoudige constructie ook voorGa naar voetnoot2).
De groep van het P.P. onderbreekt den zin.
De hevigheid der onderbreking, een onderbreking niet alleen van de normale volgorde der zinsdeelen maar ook van het geleidelijke zinsrhythme, wisselt naar gelang van den aard der zinsdeelen, die door de groep van elkander worden gescheiden. We beginnen met de gevallen, waar de groep scheiding van het subject en het verbum finitum teweegbrengt:
Het muildier, de maningen niet voelend, was ongemerkt uit het drafje geraakt (Reizen 85).
Naast deze eenvoudige onderbreking komen gevallen voor waar: a. de groep bepaald is door een bijzin:
Halfnaakte kinderen, de hoofdjes waar een dot wild haar op pronkte, schuw gedoken houdende op hun borstjes, keken 't karavaantje achterna (41).
b. de onderbreking behalve door de groep van het P.P. geschiedt door een of meer andere groepen:
Theobald, stram door den rit, verlangende te loopen, klom over een trapjes-grond naar boven (65). Haar natuur, zwijgzaam, sober, in zichzelf gekeerd, bergend schatten van toewijding diep in zich, voelde niet vooral het uiterlijk vertoon (Armoede: 46)Ga naar voetnoot1).
Eigenaardig is het volgende verband, waar de groep van het P.P. van het subject is gescheiden door een relatieven zin:
Een man die met den rug naar hun toe stond, een kaal achterhoofd toonend dat in het kransje krulhaar leek op een reusachtig ei in een zwart donzen nestje, zei: (Godin die wacht 13).
Hoewel subject en verbum worden gescheiden, ontstaan er in deze gevallen toch nog geen zinnen met antieke woordschikking van het type S-V, dat we in groot getal aantreffen in den mnl. FerguutGa naar voetnoot2). Steeds kunnen we in bovenstaande verbanden de groep van het P.P. beschouwen als een attributieve bepaling van het subject; het is geen (of niet uitsluitend een) adverbiale bepaling van de door den zin uitgedrukte handeling. Er is daarom evenmin sprake van antieke woordschikking als in: ‘Mijn vriend, die arme jongen, heeft in den oorlog
al zijn geld verloren’. In verreweg de meeste gevallen wordt door de interpunctie aangeduid, dat zoowel tusschen het subject en de groep als tusschen de groep en het verbum finitum de rhythmische gang door een pauze wordt afgebroken. Toch is het begrijpelijk, dat de scheiding tusschen het subject en de groep, tusschen het subject en zijn attribuut dus, minder scherp is dan tusschen de groep en het volgende gezegde. Het blijkt dan ook, dat schrijvers als Jac. van Looy, die zich bij hun teekenzetting niet enkel door werktuigelijk gevolgde grammaticale voorschriften laten leidenGa naar voetnoot1), dikwijls alleen voor het verbum een komma plaatsen:
Theobald al kijkende naar Tangers stapelig verschijnen, lette op de batterij (Reizen 15); en hij haar zoo triomfantelijk ziende om de kunst, begon over Wagner (89)Ga naar voetnoot2).Het is zelfs waarschijnlijk, dat deze teekenzetting de weerslag is van een rhythmische vereeniging van het subject en de groep. De geleding wordt daardoor gelijk aan die van een zin met voorafgaande groep:
en al zijn arabische woordenkennis te hulp roepend, schold hij ...;ook aan die van een zoogenaamde absolute constructie:
De oogen nog knippend van den slaap, had Roosevelt de leiding hernomen.
Wat den vorm van het verband betreft, merken we nog op, dat het vooropstaande subject (evenals in het Mnl. bij echte antieke woordschikking van het type S-V) meestal nominaal is. Een uitzondering op dezen regel maken bij de opgenoemde 51 gevallen alleen éen geval uit ‘Reizen’ en ‘Zwerver’ en twée uit ‘Armoede’Ga naar voetnoot3). Voor de hevig onderbroken rhythmische geleding dezer verbanden is de vooropplaatsing van nominale woorden, die van nature een zwaar accent dragen, als
aangewezen. De rhythmische geleding is geheel gelijk aan die van een verband, waar meer dan éen afgescheiden groep vooropstaat. Men vergelijke beide constructies in de volgende passage:
Hein, voor zich uitkijkend, wachtte, hoopte dat Berry iets zou zeggen. Toen er niets kwam, draaide hij zich met een ruk recht voor zijn bureau, sloeg zijn papieren op. Even nog, niet recht wetend, of hij nu gaan zou, of niet, stond Berry, - toen, zijn vader ziende schrijven, slenterde hij gemaakt onverschillig de deur uit (Armoede 58)Ga naar voetnoot1).
Veel geringer is het getal groepen, die volgen op het verband van subject en verbum finitum:
Zwaluwen flikkerden blauw schichtende voorbij (Reizen 12); vergane en bijna nog frissche lappen hingen, ex-voto's lijkend, geknoopt aan de takken (Reizen 83).
Alleen bij Couperus tellen we 7Ga naar voetnoot2) gevallen tegenover de 2 waar subject en verbum finitum door de groep worden gescheiden; bij de andere schrijvers is de verhouding omgekeerd: ‘Reizen’ 2 tegenover 18; ‘Zwerver’ 2Ga naar voetnoot3) tegenover 14; ‘Armoede’ 3Ga naar voetnoot4) tegenover 12; ‘Godin’ 2Ga naar voetnoot5) tegenover 5. Dus 16Ga naar voetnoot6) tegenover 51 bij allen te zamen.
Wanneer op het verbum een adverbium + P.P. volgt, is er geen duidelijke pauze merkbaar, geen afscheiding van de groep, gelijk blijkt uit het eerste der twee bovenstaande voorbeelden. Werkelijk afgescheiden blijkens de teekenzetting komt zulk een groep alleen voor in enkele gevallen bij Couperus, waar op het verbum nog een ander zinsdeel volgt: Eline zag een wijle, half glimlachend, in het rond (39).
Scheiding der groep van het onmiddellijk voorafgaande verbum finitum komt slechts in 4 van de gevallen voorGa naar voetnoot7). De bezwaren
tegen rhythmische afscheiding der groep van het voorafgaande verbum zijn waarschijnlijk tweeledig: in de eerste plaats draagt het dan een veel zwaarder accent, dan het gewoon isGa naar voetnoot1). In de tweede plaatst verlíest de groep van het P.P., wanneer zij volgt op het verbum, dus verder van het subject staat, aan attributieve, en wínt dan adverbiale beteekenis, waardoor zij ook door haar logische waardé nauwer met het verbum verbonden is. Vandaar de nagenoeg praedicatieve dienst der groepen, die enkel uit een adverbium en het P.P. bestaan en onmiddellijk volgen op het verbumGa naar voetnoot2). Vandaar ook, dat schrijvers, die een wezenlijke voorkeur hebben voor scherpe afscheiding der groepen, de groep liever plaatsen tusschen subject en verbum dan ná het verbum. Zonder twijfel is deze voorkeur in onze nieuwe litteratuurGa naar voetnoot3) groeiende. Het stilistisch effect dezer onderbreking van den zin is oorspronkelijk groot, gelijk blijkt uit een passage als:
‘Er was weer stilte. Het kind, wrevelig, vroeg niet meer. Ammy, bewegingloos, keek uit’. (Armoede blz. 51).
Het stootende rhythme tikt hier als een klok in de stilte. Maar op den duur wordt het een werktuigelijke gewoonte der woordschikkingGa naar voetnoot4).
Zinnen met inversie van het werkwoord zijn door hun ongewoneren vorm veel minder vatbaar voor de kunstige onderbreking van den geleidelijken rhythmischen gang dan de normale zinnen met het subject vooropGa naar voetnoot5):
en opgerezen in zijn bleeke dsjelaab stond de bedelaar, met eene hand zich houdend bij den schilferigen muur, het dood gezicht naar boveneGa naar voetnoot1) gekeerd, genottelijk te hooren naar het knallen (Reizen 15).
De geringere lenigheid van dezen zinsvorm blijkt tevens uit de neiging der schrijvers, verbum en subject niet te scheiden; een zoo kunstige constructie komt slechts tweemaal, in sierlijke schildering, voor:
- en middenin de trage scholven, bewogen vreezig langzaam, houdende elkander bij de hand, een drietal vrouwtjes, halfweg in 't water, het kleed geschort, te hoog, tot over het zonnig blozend middel bloot (Reizen 48)Ga naar voetnoot2). Rechts en links liggen, met breede treden opstijgend, de bezaaide hellingen, waar het staand en afsiepelend water flikkert tusschen de jonge rijst, als groen kristallen terrassen te tintelen in den zonneschijn (Godin die wacht 76).
In de zinnen met pronominaal subject (6 gevallenGa naar voetnoot3)) is deze scheiding door de enclitische verhouding van het subject ten opzichte van het voorafgaande verbum geheel en al uitgesloten.
Bij Couperus vaker dan bij de andere schrijversGa naar voetnoot4) treffen we een groep aan, volgend op een door ‘en’ ingeleid praedicaat:
Zij schoof de porte-brisée toe, en zette zich, glimlachend tot de kinderen, neer bij het raam (72).
Opmerkelijk, dat ook hier bij Couperus de groep nooit onmiddellijk op het verbum volgt. Steeds volgt, evenals in het voorbeeld, een reflexief pronomen. De rhythmische onderbreking is daardoor minder hevig dan bijv. in:
en bórg, schórhitsend zijn beest, de stukken in de kap.
Veelsoortig zijn de zinsverbanden, waar de groep een bijzin
onderbreekt. De meest gebruikelijke constructie is die, waar de groep onmiddellijk volgt op de verbinding van een voegwoord en het zinssubjectGa naar voetnoot1).
Opmerkelijk is in deze constructies de voorkeur voor pronominaal subject: weliswaar slechts in 12 van 20 gevallen, maar bij Aug. de Wit stéeds, in ‘Armoede’ in alle gevallen op éen na. Bij Aug. de Wit en in ‘Armoede’ is in deze gevallen de groep aan beide zijden door een pauze afgescheiden van den zin, de conjunctie draagt een zwaar accent en is ten nauwste verbonden met het zwakbetoonde pronominale subject:
Zij had lijdelijk gezeten, hem aanziende met een tegelijk afgetrokken en gespannen blik, óf zij, zijn wóorden maar langs zich héen latende gàan, zijn gedachte zocht in zijn oogen (G.d.W. 5). ... en hóe hij, dénkende nog wèl uit den nóod te zullen komen als hij maar den vischvijver ... kon exploiteeren, dien vijver gehuurd ... had (54).
De gevallen met nominaal subject zijn met deze typische constructies geheel in tegenstelling, wat de plaatsing der accenten betreft: het voegwoord zwakbetoond en het subject zwaar:
toen Mevéna, aan de deúropening vermoéid in de ármen van haar mínnaar stéunendè, weder ergens iets hoorde (Zwerver 36) terwijl Mevéna, zwijgend en naar den grónd zíendè, in zijn arm leunde (93).
De rhythmische geleding van het onderbroken verband is in beide soorten echter gelijk. Het zware accent en de hooge toon aan het einde der groepGa naar voetnoot2) doen de afscheiding van het overige deel van den zin duidelijk uitkomen en geven aan het geheele verband een betoogend karakter. Ook bij deze gevallen vertoont Jac. van Looy weer de neiging het subject met de groep te verbinden, waardoor de geleidelijke gang van het
zinsrhythme slechts eenmaal, aan het einde der groep, onderbroken wordtGa naar voetnoot1).
Roosevelt vertelde hoe hij in Hindostan zijnde, een tocht gedaan had op den rug van een kameel (88).
Bij de door een voegwoord ingeleide zinnen treffen we verder de volgende manieren der onderbreking aan:
a. door de conjunctie worden twee zinnen samengetrokken, waarvan de tweede onderbroken is:
Na de thee, toen mevrouw de Bakker opstond -, en de gasten, een voor een heengaande, de galerij leeg lieten, ging hij op van H. toe (G.d.W. 97)Ga naar voetnoot2).
b. subject en groep zijn gescheidenGa naar voetnoot3):
Traag at hij zijn tweede boterham, schonk zichzelf maar inGa naar voetnoot4), omdat Lot dof, met een norschen rimpel tusschen haar oogen voor zich uitstarend, het leege kopje niet opmerkte (Armoede 72).
c. conjunctie en subject zijn gescheiden:
en liep met haar, zijn arm om haar middel, terwijl er Zaïlaschi zijn dwijlnatte jas opschortendGa naar voetnoot5), allerlei rare lindjes touw uit zijn tasch zocht te voorschijn (Reizen 69). en toen er twee voetgangers wijd kniestappend naderden, - hield hij zijn ezel stilGa naar voetnoot6).
Zeer bijzonder is in zoo'n geval de scheiding door de groep:
Hasj riep en in de verte ruziede Zaïlaschi's stem, tot al maar grooter wordende hij aanrees en ...Ga naar voetnoot7) (32).
Bij samengetrokken zinnen:
Terwijl nu juist het mooie schot de ruiten dreunen deed en rollende en ringelend om zichzelf een kolossale O van rook was uitgeblazen (16).
In tegenstelling met de door een voegwoord ingeleide en door de groep onderbroken zinnen, is bij de zinnen, ingeleid door ‘waar’ en zijn verbindingen, (ook bij Aug. de Wit), het subject meestal nominaalGa naar voetnoot1):
tegen den hoogen oeverberm, waar half naakte Inlanders, glimmend als pas gegoten brons, op een rij achter elkander aanliepen (G.d.W. 17).
De afscheiding der groep is scherp en duidelijkGa naar voetnoot2).
Ten slotte vermelden we de gevallen, waar de onderbroken zin wordt ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoordGa naar voetnoot3):
Kertawidoero, die, op onderpand van zijn huisgeld opgenomen en door wanbetaling dat húis aan den géldschieter verbéurd hébbendè, weigerde zijn erf te ontruimen (G.d.W. 98). ... den ouderen broer, die gewoonlijk jolig-luchthartig, een baas, opeens voor een schijnbaar onoverkomelijke moeielijkheid staand, steun zocht bij Paul ... (Armoede 38).
We zien uit de voorgaande uiteenzetting, hoe veelsoortig en hoe ingewikkeld de verbanden zijn van een zin en een onderbrekende groep. In tegenstelling met de andere constructies komt hier dikwijls de verbinding tot stand met een bijzinGa naar voetnoot4). De voorkeur voor de verschillende verbindingswijzen is niet bij alle schrijvers gelijk: scheiding van subject en verbum is uiterst zeldzaam bij Couperus en Aug. de Wit, bij Couperus vinden we veel eenvoudige constructies van een groep die volgt op het verbum finitum, bij Aug. de Wit veel onderbroken bijzinnenGa naar voetnoot5). De geringe bewegelijkheid van het P.P. ook in deze groepen blijkt uit het hier volgende algemeene overzicht der negen typenGa naar voetnoot6):
I | II | III | |||
---|---|---|---|---|---|
Totaal | |||||
Groep na den zin. | Groep v. den zin. | Groep onderbr. | |||
Reizen | P.P. voorop (A) | 64(78%) | 16(62%) | 16(48%) | 96(68%) |
P.P. achteraan (B) | 8 | 7 | 10 | 25 | |
P.P. middenin (C) | 10 | 3 | 7 | 20 | |
Godin | P.P. voorop (A) | 16(18%) | 3 (7%) | 6(26%) | 25(16%) |
P.P. achteraan (B) | 35 | 27 | 13 | 75 | |
P.P. middenin (C) | 39 | 11 | 4 | 54 | |
Armoede | P.P. voorop (A) | 5(14%) | 4(15%) | 6(23%) | 15(17%) |
P.P. achteraan (B) | 12 | 13 | 13 | 38 | |
P.P. middenin (C) | 18 | 9 | 7 | 34 | |
Zwerver | P.P. voorop (A) | 27(54%) | 4(12%) | 2 (6%) | 33(28%) |
P.P. achteraan (B) | 15 | 26 | 28 | 69 | |
P.P. middenin (C) | 8 | 4 | 3 | 15 | |
E. Vere | P.P. voorop (A) | 18(37%) | 5(31%) | 8(31%) | 31(34%) |
P.P. achteraan (B) | 22 | 9 | 17 | 48 | |
P.P. middenin (C) | 9 | 2 | 1 | 12 | |
P.P. voorop (A) | 130(42%) | 32(22%) | 38(27%) | 200(34%) | |
Totaal | P.P. achteraan (B) | 92(30%) | 82(58%) | 81(57%) | 255(43%) |
P.P. middenin (C) | 84(28%) | 29(20%) | 22(16%) | 135(23%) | |
306 | 143 | 141 | 590 |
Duidelijk blijkt uit dit staatje:
1o | de algemeene voorkeur voor de soort I. |
2o | de algemeene voorkeur voor type B behalve bij Van Looy. |
3o | de bijzondere voorkeur voor type A bij Van Looy in alle soorten en bij Van Schendel in soort I. |
4o | de bijzondere voorkeur voor type C bij Aug. de Wit in soort I. |
Leysin (Zwits.).
g.s. overdiep.
- voetnoot1)
- Hoe zwaar ook de spanning der verbinding nu en dan is: ‘en zat dan opnieuw te staren naar de prachtige zijn bloedende gloeden in spiegelingen van dagbloemen en lavendel verteederende vlakte’.
- voetnoot1)
- Vooral groepen bestaande uit een adverbium en een P.P.
Hierover vergelijke men de besprekingen die volgen.
- voetnoot2)
- Zie hierboven geval c. van het praedicatieve P.P.
- voetnoot1)
-
Buiten in de schemering zag zij een bedelaar zoeken naar korstjesbrood. Met afscheiding: Buiten, in de schemering, zag zij een bedelaar zoeken, naar korstjes brood.
Vg. verder de opmerkingen in den loop van ons onderzoek.
- voetnoot2)
-
Haar zoon bij de hand nemend, sprak zij: ‘Wees een man’.
‘Wees een man’, zei zij, hem bij de hand nemende.
‘Wees nu’, zei zij, hem bij de hand nemende ‘een man’.
- voetnoot1)
- 1. Augusta de Wit: ‘De Godin die wacht’ (Amsterdam Van Kampen) blz. 1-100.
2. Jac. van Looy: ‘Reizen’ (Amsterdam S.L. van Looy 1913) blz. 1-100.
3. Ina Boudier-Bakker: ‘Armoede’ (Amsterdam Van Kampen) blz. 1-100.
4. Arthur van Schendel: ‘Een Zwerver verliefd’ (Amsterdam Versluys) Geheel.
5. Louis Couperus: ‘Eline Vere’ (Amsterdam Van Kampen) blz. 1-100.
- voetnoot1)
- We beschouwen alleen de schikking der syntactische eenheden van de groep. Woorden als: ‘en’, ‘maar’, ‘want’, ‘of’, ‘al’ en ‘als’, welke nu en dan de groep inleiden, zijn geen syntactische eenheden en tellen dus bij de vaststelling der schikking niet mee. In zulke gevallen zeggen we dus van de eerste synt. eenheid dat zij ‘voorop’ staat, ook al gaat er een der genoemde woorden aan vooraf.
- voetnoot2)
- In no 2 is ‘boven het wolkig zwart der boomen’ en in no 7 ‘aan den overkant van een veld’ attributieve bepaling bij het voorafgaande subst., dus geen afzonderlijke syntactische eenheid (vg. ook no 20 en 21).
- voetnoot2)
- In no 2 is ‘boven het wolkig zwart der boomen’ en in no 7 ‘aan den overkant van een veld’ attributieve bepaling bij het voorafgaande subst., dus geen afzonderlijke syntactische eenheid (vg. ook no 20 en 21).
- voetnoot1)
- Gesplitste synt. eenheid (subject) vg. blz. 208.
- voetnoot2)
- Afhankelijke zinnen (objectszinnen) beschouw ik niet als groepvormende synt. eenheden vg. no 26, 27, 32, 47 en blz. 214: no 41.
- voetnoot1)
- Kunnen ook twee eenheden zijn.
- voetnoot2)
- Twee adv. vormen éen (gevarieerde) synt. eenheid.
- voetnoot3)
- Gesplitste synt. eenheid (object).
- voetnoot4)
- De twee gecoörd. adjectiva vormen een eenheid.
- voetnoot5)
- De twee gecoörd. subst. vormen een eenheid.
- voetnoot6)
- ‘Tusschen de wenkbr.’ is attrib. bep. bij het voorafg. subst.
- voetnoot1)
- Vg. blz. 230.
- voetnoot2)
- Vg. hiermede in tegenstelling blz. 214: 3o (bij Jac. van Looy).
- voetnoot1)
- Alles wat volgt op ‘in’, vormt éen synt. eenheid.
- voetnoot1)
- Alles wat volgt op ‘in’, vormt éen synt. eenheid.
- voetnoot1)
- Samengesteld object (éen synt. eenheid).
- voetnoot2)
- Alles wat op ‘met’ volgt, is éen eenheid.
- voetnoot1)
- Alles wat op ‘in’ volgt, is éen synt. eenheid.
- voetnoot2)
- Deze groepen bieden den eigenaardigsten vorm van het middeninstaande P.P.
- voetnoot1)
- Twee gecoördineerde voorzetselbepalingen, die elkander varieeren, vormen hier een eenheid.
- voetnoot2)
- Door de interpunctie wordt de groep, tegen de strekking van ons gewone taalgebruik in, afgescheiden van den zin (vg. ook ‘Reizen’ 121: Soms zweefde een ooievaar, scherend de hoogten; 188: Een vrouw ..... liep, houdend een rokke vlas, waar eveneens het verbum finitum van het P.P. wordt afgescheiden).
- voetnoot1)
- ‘met’ vat alles samen tot éen synt. eenbeid: vgl. blz. 214: no 44.
- voetnoot2)
- In no 20 en 21 is de voorzetselbepaling zonder twijfel géen afzonderlijke synt. eenheid. In no 24 kan men twijfelen, vg. bij no 34 en 39 en no 61.
- voetnoot2)
- In no 20 en 21 is de voorzetselbepaling zonder twijfel géen afzonderlijke synt. eenheid. In no 24 kan men twijfelen, vg. bij no 34 en 39 en no 61.
- voetnoot1)
- In no 20 en 21 is de voorzetselbepaling zonder twijfel géen afzonderlijke synt. eenheid. In no 24 kan men twijfelen, vg. bij no 34 en 39 en no 61.
- voetnoot2)
- Vgl. blz. 230.
- voetnoot2)
- Vgl. blz. 230.
- voetnoot3)
- In no 34 en 39 is het mogelijk, dat de voorzetselbepaling bedoeld is als adv. bepaling, als afzonderlijke eenheid dus Wij vatten ze op als attrib. bepalingen bij de voorafgaande substantiva.
- voetnoot4)
- Om te .... afzonderlijke groep in dit geval.
- voetnoot3)
- In no 34 en 39 is het mogelijk, dat de voorzetselbepaling bedoeld is als adv. bepaling, als afzonderlijke eenheid dus Wij vatten ze op als attrib. bepalingen bij de voorafgaande substantiva.
- voetnoot1)
- vg. no 54: op.
- voetnoot2)
- vg. no 17: aan.
- voetnoot3)
- vg. no 49.
- voetnoot4)
- Bijv. blz. 59: ‘Wat is dat toch?’ verwonderde zich Emilia blz. 173: ‘Onze drijvers’ had hij zijn spraakzaamheid botgevierd ‘verdienen goed’.
- voetnoot1)
- vg. Een jonkman steunde haar en stuurde tevens teeder; neigende het zorgvol wezen naar zijn last.
- voetnoot2)
- Zie verder blz. 219 en vg.
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk is ‘in het felle zonnen’ en adv. bepaling bij het P.P. Maar de mogelijkheid. dat ‘met’ al het volgende samenvat tot éen adv. bepaling, is niet uitgesloten, vg. ook blz. 194: In den omzwaai van het heirpad-breede spoor schemerde een viaduct, staande met zijn bleeke poorten in het diep gegulp van een stroom.
- voetnoot2)
- De groep beschouwd als bepaling bij ‘dames’.
- voetnoot3)
- Vg. blz. 135 en achter den gedienstigen drijver staakte een magere man in een witten lijfrok en groot betulband, hebbend in iedere hand ook nog een boordevol glas. Blz. 160 een rund ... sprong hoog op als een geit, wentelend zich genottelijk in de roode wolk van stof. Blz. 201 Hasj ... postte zich voor den muilkop, buigend eerst ten voetkus naar den heer. Blz. 220 En later nog bukte een ruiter onder de takken door, roepend zijn welkom vooruit door het donker.
- voetnoot1)
- Verzwaard door onderbrekenden bijzin.
- voetnoot2)
- Ook met ‘laten’: blz. 200. Toen weken de steenmassa's, latend den grond beklonterd.
- voetnoot3)
- Vg. blz. 140 Hasj hielp Theobald stijgen, houdend den beugel stil en: Na het ontbijt zat ze met een nuffig boekje in haar hand, draaiend de punt van het potlood in haar lippen om. blz. 202. Deze zag hem aan .... latend het bedanken aan zijn huismeester over.
- voetnoot1)
- Vg. met de constr. van een hulpwerkw.: blz. 133 hij helde naar links, naar rechts, blijvend ten langen leste maar over den zâalpunt hangen 138: Theobald bleef treuzelen .... ziende door het tentgat geweldige aloës op stronken.
- voetnoot2)
- In het latere deel van ‘Reizen’ (blz. 143) komt dezelfde verhouding voor als versierende variatie:
de vlakte, die volgeloopen, zijn wilde akkers vervloeien deed naar het noorden, naar het oosten en zuiden of was er de Westewind rondgegaan, blazende de kleuren voor zich uit, de wit-randige toover tot de stugge bergen (143).
- voetnoot3)
- Vg. bij no 34 en 39.
- voetnoot1)
- Verderop in ‘Reizen’ nog twee gevallen, waar de tweede eenheid van een groep het substantief van de eerste scheidt van zijn bepaling:
met stok en staf en oude geweren trokken ze, makend een stofje op de bloemen, als een adem zichtbaar (188).
Vrouwen gingen heup-wiegend langs hen, dragende slanke kruiken op de hoofden, bevloeid van zacht regenbooglicht (129) (de bepaling zal wel op ‘kruiken’ slaan).
- voetnoot2)
- ‘dan’ vg. blz. 2282.
- voetnoot1)
- Vg. met dit adv. blz. 2361.
- voetnoot1)
- Vg. blz. 45.
- voetnoot2)
- Zie blz. 212.
- voetnoot3)
- In de besproken groepen van ‘Reizen’ komen evenveel objecten voor als voorzetselbepalingen; in ‘Godin’ vinden we 1½ maal zooveel voorzetselbep. als objecten.
- voetnoot1)
- Vergelijking met het subjectieve en oppervlakkige taalgevoel laten we in het verdere gedeelte van ons onderzoek, waar de vergelijking der auteurs steeds ruimer wordt, achterwege.
- voetnoot2)
- Zinnen ingeleid door ‘die’ (dat, wien) en ‘waar’ (en zijn verbindingen).
- voetnoot3)
- Een bewijs, hoe nauw het verband tusschen antecedent en relatieven zin is, ligt in het ontbreken van een komma in verscheidene gevallen.
- voetnoot1)
- Men houde steeds in het oog, dat de constructie van verbanden met participiale groepen een bijzondere stijlvorm is, die hoogere eischen stelt aan de syntactische kunstvaardigheid en het logische overleg dan gewone, alledaagsche zinsvormen, die men werktuigelijk samenstelt.
- voetnoot1)
- Vg. verder blz. 226.
- voetnoot1)
- Vg. verder blz. 226.
- voetnoot1)
- Zie blz. 217.
- voetnoot2)
- Zie blz. 218.
- voetnoot3)
- Vg. blz. 226-7. Dit geldt vooral bij het romaansche werkwoord: iriséerend, waar het woordaccent niet op de eerste lettergreep valt.
- voetnoot4)
- Over den syntactischen díenst: blz. 228 en vg.
- voetnoot1)
- Ik citeer een dozijn der gevallen in de eerste 100 blz. Er komen er op bijna elke bladzijde voor. Ook bij andere nieuwe schrijvers; van de hier vergeleken schrijvers vooral Ina B.B. (zie blz. 233 en vg). De constructie verdient een breeder onderzoek in verband met de bekende asyndeta in den Ferguut (vs 5318 Die coninc Artur voer te hove // Ontbeet een lettel / voer te velde // vg. Inleid. Verdam XXIX).
- voetnoot2)
- Tevens asyndeton van een objectsvariatie.
- voetnoot1)
- Ook het gebruik van den vorm uitgaande op -nde in plaats van -nd vindt bij Jac. van Looy zijn verklaring veelal in de zucht naar alternatie: vg. no 15/16 sníkkend ìn haar ónderkìn en tríllendè van líppen.
Zie verder voor -nde: no 1, 25, 26, 30, 33, 38, 55, 59 (zie ook in de noot) / en 76
-nd: no 2, 4, 6, 10, 11, 17, 18, 29, 35, 44, 45; 71, 72. Eigenaardig is bij Van Looy dikwijls de plaatsing van -nde voor een vokaal: no 7, 12, 42, 53, 61, 62.
- voetnoot1)
- Vg. gevallen als: Gerúchtig òp den dóffen póotenklòp / vólgde múil na múil.
- voetnoot2)
- Zie blz. 240-1, 245-6.
- voetnoot3)
- Vg. a.o. de beide voorbeelden (no 73 en 80) op blz. 223; en blz. 237, 242.
- voetnoot1)
- In de omgangstaal komen, behoudens enkele staande uitdrukkingen, groepen van het P.P. niet voor. (Dientengevolge bij de hier behandelde schrijvers ook maar zelden in de Oratio Recta).
- voetnoot2)
- Ook in andere constructies doet ‘dan’ bij Van Looy dezen dienst: er zwermde een geur van specerij en kruiden, dan sloeg de heldere drieslag van een kwartel naar de wolkdekken op, (23). Nieuwsgierige meisjes ... wachten hen op, glurend tusschen hun vrachten door en zeulden ze dan als pauwen aan de handen verder (149). Theobald besnuffelde den puinigen bodem, kijkend naar de platte plantjes ... opmerkzaam bij een wriemeling van torren dan, kevers wien een larvig lijf nasleepte (66). Ook bij asyndetisch verbonden zinnen: De twee mannen bekeken de onverhulde vrouwen, met volhardenden blik, gingen dan huns weegs (73).
- voetnoot1)
- Het is een syntactische bijzonderheid in het moderne proza, dat het plusquamperfectum in het verhaal dikwijls den dienst vervult van een (aoristisch) imperfectum. Ook in dit voorbeeld is die beteekenis waarschijnlijk; maar ik bewaar de bespreking van dit verschijnsel tot een latere gelegenheid.
- voetnoot2)
- Een ‘tijdstip’ heeft geen duur, evenmin als een geometrisch punt ruimte beslaat; geen handeling, hoe kort ook, wordt dus ‘op een tijdstip’ volbracht.
- voetnoot1)
- Als subject van ‘belangstellend’ zal wel ‘Emilia’ en niet ‘geluid’ bedoeld zijn.
- voetnoot2)
- Ook in de inkleeding van een Oratio Recta komen participia met adverbia voor in dezelfde verhouding als in de behandelde gevallen:
(blz. 58) ‘Oh, de kleine schelm dat het is’, liefkoosde ze Hasj Mustapha's ezeltje, krijtend meteen naar d' andren Hasj of het wel haver had gegeten. (vg. no 2).
(blz. 99) ‘Ze poseeren goed’ riep Theobald, zich afwendend meteen van de mannen die hun elkander met de oogen wezen. (vg. no 2).
(blz. 138) Theobald bleef daar treuzelen. ‘Het begint er nu toch op te lijken’ zei hij, zich haastend dan; hun tent was de eerste aan de beurt. (vg. no 3).
(blz. 155) ‘Rekel, je zult’, toornde hij, blijvend in den blinde treffen, smijtend dan plotseling het overschot van het stokje van zich af. (vg. no 3).
(blz. 208) ‘Hoe eigen wordt toch alles’, sufte hij, kijkend naar het sloffen van den drijver met zijn dorstig getrokken lip en naar Zaïlaschi dan.
- voetnoot1)
- Een vergelijking der vormenafwisseling bij de verbinding van zinnen en groepen valt buiten ons bestek. We willen alleen even wijzen op de voorkeur van Aug. de Wit voor drieledige verbanden van drie verschillende onderdeelen: no 10, 14, 17, 22, 25, 35, 39, 53, 56, 59, 60, 86; 61, 63, 73, 79, 89; 37, 64, 70; 55, 75; 11, 45; 1, 9, 23; 6; 42; 4, 5, 9, 50 (groepen van verschill. vorm).
- voetnoot1)
- Men overwege bij no 45 (en 21 en 37) dat de President ons als een zeer voorzichtig en bedachtzaam man geschilderd wordt.
- voetnoot2)
- Natuurlijk komen ook in ‘Reizen’ groepen voor, waar het participium waarschijnlijk een aoristischen zin vervangt, maar waar men twijfelt, omdat een adverbium ontbreekt: no 30 en toen het al was klaar, was Roosevelt galant en maakte van zijn handen een stijgbeugel, heffende Emilia tot ze heerlijk zat. no 52 tot .... hij aanrees en naar zijn muilkop greep, trekkend de zangeres het eerst uit den stroom.
- voetnoot1)
- Het P.P. in: ‘ze rukte door, woedender nog,’ (73), is blijkens zijn comparatieven vorm, geheel adjectief geworden.
- voetnoot2)
- Vg. ook de beide laatste substantiva in no. 3; verder verwijs ik naar de opm. die volgen.
- voetnoot1)
- Asyndetisch verbonden objectszin.
- voetnoot2)
- Vg. met deze absolute constructie no 31 (haar oogen ....)
- voetnoot1)
- no 19-25 voorzetselbepaling, no 26-29 infin + te.
- voetnoot2)
- Vervanging van den infinitieven vorm van ‘het Weten’ door een causalen bijzin zou deze constructie minder gewrongen maken.
- voetnoot3)
- Asynd. verbonden zinnen.
- voetnoot4)
- Asynd. verbonden bepalingen.
- voetnoot4)
- Asynd. verbonden bepalingen.
- voetnoot1)
- Aan het P.P. gaat hier een adv. (zeker) vooraf dat alleen gangbaar is in de voorstellingswijze der Or. Recta (hier: herinnering van Paul).
- voetnoot2)
- Asynd. verb. infinitieven.
- voetnoot3)
- De groep, die tot den zin in causaal verband staat, is van dezen blijkens de teekenzetting (:) gescheiden door een even sterke pauze, als een verklarende hoofdzin. Het is een synt. vrijmaking der groep, gelijkend op die welke we op blz. 229 en vg. hebben besproken.
- voetnoot4)
- = met moeite.
- voetnoot5)
- Asynd. verb. zinnen.
- voetnoot1)
- Onnoodig op den rhythmischen vorm te wijzen in de gewone gevallen nl. de groepen waar het P.P. vooropstaat: kíjkend òver de déftige grácht; dénkend in òverspánnen verwáchting, beklémmend ìn de wármte, 't lícht, hópend hèm te zién etc.
- voetnoot1)
- In dit geval is ‘met’ zonder twijfel de inleiding van éen zware bepaling vg. ‘Reizen’ blz. 214: no 44.
- voetnoot1)
- Ook hier de merkwaardige interpunctie tusschen zin, groep en zin.
- voetnoot2)
- Ook kan ‘door het loof van de boomen’ even goed een bepaling zijn van ‘licht’ als een afzonderlijke eenheid, een adv. bepaling dus.
- voetnoot3)
- Vg. blz. 209.
- voetnoot4)
- In ‘Zwerver’ 67: ‘Zij liepen zwijgend in den vochtigen nacht’, 69: Zij leunde hijgend in zijn arm’ en vele dergelijke gevallen vatten we het P.P. praedicatief op. Bij Van Looy zou die opvatting niet geheel boven allen twijfel staan, ook al ontbrak de scheidende komma. En ook bij Van Schendel is de geleding nu en dan onzeker: 180 ‘op zijn bed lag hij wakend met gesloten oogen’; immers, ook bij Van Schendel komt het verbum finitum van een werkwoord van beweging voor zonder nadere bepaling. Zie no 25 en no 4 (rees).
- voetnoot1)
- Vg. voor de constructie met ‘hoe’ no 49.
- voetnoot2)
- Vreemd object.
- voetnoot3)
- Onzekere geleding: Tamalone ... liep behoedzaam in den donker zoekend (108). Hier kan het P.P. praedicatief zijn, achteraan geplaatst (geval c. blz. 199).
- voetnoot1)
- Men lette op den rhythm. vorm van het slot der groep tengevolge van deze woordschikking
- voetnoot1)
- Men lette op den rhythm. vorm van het slot der groep tengevolge van deze woordschikking
- voetnoot1)
- Eenmaal een bepaling met ‘als’ (no 18).
- voetnoot2)
- Niet de groote omvang van de groep dus dringt hem het P.P. meestal achteraan te plaatsen, wanneer meer dan éen synt. eenheid met het P.P. verbonden is, maar blijkbaar de syntactische gesteldheid, de geleding.
- voetnoot1)
- Op het P.P. volgt geen object, geen adverbium; wèl een voorzetselbepaling, infinitief met ‘te’, bepaling ingeleid door ‘als’ (uitzonderingen: A.D.W. no 15, 16 I.B.B. no 18, 30. V. Sch. no 26).
In groepen bestaande uit P.P. en een voorzetselbep. staat het P.P. voorop (uitzonderingen: A.D.W. no 23, 28/9, 31 1. B.B. 12, Zw. 41. Zeer duidelijk bij Van Schendel en Couperus).
Middenin de groep staat het P.P. meestal bij bijzondere synt. formatie: een nauw verbonden object of een adverbium gaat vooraf, een voorzetselbepaling volgt; een volgend substantief is verzwaard door een relatieven zin.
- voetnoot1)
- Over beide groepen, over beide groepen en den volgenden zin, of alleen over het ‘volwassen zijn’? vg: ‘toen kind nog’ in de volgende groep en (no 5): even aarzelend in 't daverend applaus, terugschrikkend om daartusschen door te moeten - bleef hij nog zitten (32).
- voetnoot1)
- Is ‘bij vreemden opgevoed’ een attribuut bij ‘wees’, of met ‘wees’ als gelijkwaardige attributen bij ‘hem’ gecoördineerd? In de groep aan het einde is, blijkens de interpunctie, de adverbiale bepaling, ‘tot in haar eigen huis’ versmolten met het attribuut ‘gezellig met Peter’ tot eén groep, die allesbehalve logisch is samengesteld. ‘Hem, wees, en bij vreemden opgevoed’, zou duidelijk zijn evenals anderzijds: ‘Hem, wees bij vreemden opgevoed’. In het laatste geval kan alleen een bijzin redding geven: ‘en tot in haar eigen huis, wanneer zij gezellig met Peter samen was.’
- voetnoot2)
- Asyndetisch verband.
- voetnoot3)
- Asyndetisch verbonden objectszin.
- voetnoot1)
- Asyndetisch verband.
- voetnoot1)
- Asyndetisch verband.
- voetnoot2)
- Groep in absoluut verband.
- voetnoot3)
- Asyndetisch verband.
- voetnoot4)
- De asyndetisch verbonden objectszin is van den regeerenden zin gescheiden door een bijzin.
- voetnoot5)
- Groep in absoluut verband.
- voetnoot6)
- ‘Armoede’ verder: 1:22, 32:23, 87:2 (adj.?).
- voetnoot1)
- Dergelijke samentrekking van de groep en een voorafgaande bepaling (het tegendeel van afscheiding dus) komt voor, gelijk blijkt uit de besproken groep: ‘tot zelfs in haar eigen huis gezellig met Peter’. We merken hierbij op, dat evenals elke andere technische uitdrukking, ook het woord ‘afscheiding’ een bezwaar kan zijn voor het onbevooroordeelde inzicht in den samenhang der syntactische verschijnselen. Indien men spreekt van ‘afscheiding’ der groepen, komt men licht tot de voorbarige onderstelling, dat elke groep die afgescheiden stáat (dus ook de adv. voór de groep v/h P.P.) door afscheiding is losgemaakt en ‘vroeger’ bij den zin behoorde. De onbewuste, althans werktuigelijke hanteering van synt. verbindingswijzen (als de afscheiding) bij den eenling, kan door onderzoekingen als bovenstaande alleen op den langen duur psychologisch worden verklaard.
- voetnoot1)
- Het is een algemeen verschijnsel dat woorden vóor de afscheidingspauze een zwaarder accent dragen dan gewoonlijk; men verg. de voegw. blz. 264 en de werkwoorden blz. 262. Dat de rhythm. afscheiding, tot manier ontwikkeld, op den duur leidt tot volslagen synt. isoleering van den zinsaanloop, blijkt uit het volgende geval, waar het adv. niet onmiddellijk door de groep wordt gevolgd en dien tengevolge in den zin geen inversie optreedt: ‘Dan, zij rukte zich los nu, scheurend dat web aan flarden’ (G.v. Eckeren: Annie Hada blz. 92). Een aardige overgang zien we in: ‘dan, klemmend de armen rond een tak, daar trok zij zich op in den gaffel’ (Scharten-Antink: Vreemde Heerschers blz. 221), waar de aanloop in den zin door een tweede adv. wordt hervat.
- voetnoot2)
- Godin die wacht: 4:30, 16:32(!), 75:30. Zwerver: 18:7, 181:5, 190:11. Reizen: 83:8, 85:30, 12:14. E. Vere 10:19, 12:42, 22:7. Dit zijn alle gevallen met een groep van P.P. voorafgegaan door een andere; veel geringer getal dus dan in ‘Armoede’.
- voetnoot1)
- 58% tegenover 30% (blz. 267).
- voetnoot2)
- 12:14, 85:30; 3:23, 23:8, 78:12, 97:3, 98:6; 30:2; 10:12, 15:25, 17:26, 23:9, 56:17, 90:6; 23:5; 22:24.
- voetnoot3)
- evenals ook de voorvoegsels in: 15:25, 23:9, 23:5.
- voetnoot4)
- Men vergelijke John Ries: (Wortstellung im Beowulfd 73) ‘eine gemeingermanische rhythmische Gewohnheit dem ersten starkbetonten Wort eines Satzes schwachbetonte vorangehen zu lassen’.
- voetnoot1)
- Allitteratie: postuurde, pralend, paard, prachtige; strekkend, bestikte, stevels, stijf, staal; klompje, klemmende, enz.
- voetnoot1)
- Allitteratie: postuurde, pralend, paard, prachtige; strekkend, bestikte, stevels, stijf, staal; klompje, klemmende, enz.
- voetnoot1)
- Allitteratie: postuurde, pralend, paard, prachtige; strekkend, bestikte, stevels, stijf, staal; klompje, klemmende, enz.
- voetnoot2)
- In ‘de Godin die wacht’ staat het P.P. in drie groepen voorop. In twee gevallen gaat een andere groep vooraf: 17:2, 88:33. In het derde geval omschrijft de groep ook hier een handeling die de inleiding vormt van een geheel nieuwe situatie: Ophoudend met lachen keken allen den nieuwen bewoner van Soemberbaroe aan (41).
In ‘Armoede’: 15:24, 60:13; en het teekenachtige geval op blz. 73: Sidderend van woede trok ze het kleed los (temidden van gelijksoortige aanloopvormen: Dood-langzaam ging het... Rillend kroop ze in elkaar... Driftig vloog ze overeind... Met eén ruk smeet ze... Opeens schrikte ze... Met eén sprong was ze erbij, hield de kruk vast etc.) (Na een andere groep: 32:25).
In ‘Zwerver’: voor de groep staat een andere: 181:5; voor het P.P. zwakbetoonde woorden: 44:8, 197:25. Eigenaardig is, blz. 62: En, zittende bij de roode vlammen, hun groote schaduwen zich verliezend, hadden beiden een eender gevoelen... Hier is het voegwoord afgescheiden en draagt tengevolge daarvan een even zwaar accent als een afgescheiden adverbum ‘dan’ of ‘toen’. Geheel voorop staat het P.P. dus nooit bij Van Schendel (zie blz. 255).
Eline Vere: 10:21, 22:7, waar een groep voorafgaat; 11:27, 47:14, waar een voegw. voorafgaat; 79:32 geheel voorop.
- voetnoot1)
- Zie blz. 219 en vg. Bij de andere schrijvers komt het P.P. ook zelden middenin de aan den zin voorafg. groep voor: Reizen: 7:11, 70:6, 83:7. Zwerver: 84:15, 169:8, 200:7 en 18:8. E. Vere: 73:26, 96:20 Alleen in Armoede véel gevallen: 18:12, 19:19, 32:23, 34:28, 41:27, 87:16, 42; met hww. 40:39, 58:16
- voetnoot2)
- vg ‘Armoede’ no 7 en no 13.
- voetnoot1)
- Groepen met een P.P. van een hulpww. komen bij Aug. de Wit méer voor dan bij andere schrijvers. Wat de andere constructies betreft: behalve in de hier aangehaalde 5 gevallen is de plaatsing van het P.P. middenin de groep ook begrijpelijk in: op en neerloopend tusschen de kale muren (17) (zie blz. 221 b en ook in: binnensmonds iets mompelend van ‘zoo dadelijk terugkomen’ schuifelde hij het kantoor uit (100). Vrij is de keuze der schikking blz. 91:41. De andere, 3, gevallen zijn reeds geciteerd op blz. 249 (adv. voorop; de drie eerste gevallen).
- voetnoot2)
- Zie blz. 238 en vg.
- voetnoot3)
- 62:9, 181:5, 197:25; 190:12, 149:6, 199:19.
- voetnoot4)
- 62:9, 181:5, 197:25.
- voetnoot5)
- Zie blz. 257 en 258.
- voetnoot1)
- Het feit, dat de gedeeltelijk op de rhythmische aantrekkelijkheid van de typen en berustende voorkeur voor de plaatsing van een voorzetselbepaling nà het P.P. alleen tot een duidelijken regel leidt in groepen aan het einde van een verband, is interessant voor een breeder onderzoek naar den rhythmischen vorm der ‘zinsstaarten’ (vg. Dr. van Ginneken, N. Taalgids IX: 89 vg.).
- voetnoot1)
- Verder: blz. 102:2, 199:19 en 21. Bij vooropstaand P.P. zijn groep en zin gescheiden in drie gevallen: blz. 44:8, 181:5, 197:25. De drie groepen, waar het P.P. middenin staat, gaan alle onmiddellijk aan den zin vooraf, (zie blz. 2541). In ‘Armoede’: 10:12, 27:13. Het laatste is een merkwaardig geval van opzettelijke groepafscheiding: Genoegelijk soezend, hier in de warmte van de wel gezellige kamer, keek hij soms naar haar.
‘Zwerver’: 32:25, 102:2, 118:26, 199:19, 21. ‘Reizen’: 56:16 (23:8, 78:12; 10:12, 17:26, bij vooropst. P.P.).
- voetnoot2)
- Verder: 39:9, 63:2, 64:38, 68:36, 82:11, 89:35; 39:33.
- voetnoot3)
- 88:1, 17.
- voetnoot1)
- De naam ‘van Heemsbergen’ schijnt de schrijfster aan het einde van den zin niet meer als genitief maar als object bij ‘verzoeken’ voor den geest te zweven.
- voetnoot2)
- 43:39, 44:8, 73:15, 91:3; 31:3, 45:42, 58:12, 68:14, 77:38. We noemen ook de gevallen hij de andere schrijvers:
Armoede: 64:6, 80:5; verder zie men de voorbeelden op blz. 247 en vg.
E. Vere: 10:37, 13:36, 19:8, 20:10, 28:10 en 12 (in het laatste geval wordt de groep door een ander groepvormend P.P. onderbroken) 37:8, 38:34.
Reizen: 30:4, 94:16, 99:26; 86:30; 68:25, 88:15.
- voetnoot1)
- Gevallen: 1. alleen P.P. a. onbepaald: Reizen: 15:17, 26:29, 29:2. 45:11, 52:9, 64:28, 85:29, 89:26, 100:12. Zwerver: 13:23, 29:4, 36:21, 54:7, 55:7, 94:12, 95:9, 105:15, 132:14, 140:1, 153:18, 173:10. Armoede: 20:21 en 22, 49:40, 55:33, 58:9, 60:12, 60:17 v.o., 75:5, 93:43, 98:43, Godin: 25:35, 96:28. E. Vere: 13:25, 16:16. b. bepaald: Reizen: 41:30, 71:26, Armoede: géen; Zwerver: 55:9, Godin: 73:5. E. Vere: géen;
2. ook andere groepen: Reizen: 8:23, 20:3, 32:1, 36:31, 52:2, 65:21, 84:22; Zwerver: 115:25, Armoede: 46:9, 82:16. Godin 77:2. E. Vere: géen. Ook de groep ingeleid door een voegw.: Zwerver 56:15.
- voetnoot2)
- Zie blz. 2601).
- voetnoot1)
- Eigenaardig is het, dat in ‘Reizen’: 26:29, 29:2, alsook ‘Zwerver’: 29:4 óok de komma voor het verbum finitum ontbreekt. Dergelijke verschijnselen in de teekenzetting verdienen uitvoeriger onderzoek, omdat bij Van Looy andere dan participiale groepen, geplaatst tusschen S. en V., bij ontstentenis van interpunctie den indruk maken van adv. bep., waardoor de zin den antieken vorm S-V inderdaad vertoont.
- voetnoot2)
- Verder: Reizen 45:11, 64:28, 89:26, 71:26, 32:1, 52:2; ook: Armoede: 60:12; Godin: 73:5.
- voetnoot3)
- Reizen: 89:26; Zwerver: 36:21; Armoede: 20:22 en 23.
- voetnoot1)
- Zie blz. 262.
- voetnoot2)
- 7:21, 22:40, 27:11, 39:26, 71:19, 80:20, 86:3.
- voetnoot3)
- 27:6, 191:12.
- voetnoot4)
- 46:14, 58:5, 94:12.
- voetnoot5)
- 11:13, 51:44.
- voetnoot6)
- Een geval is er, waar het subj. van het verbum gescheiden is door een enclitisch woord: E. Vere: 93:7.
- voetnoot7)
- Reizen: 83:7, Armoede: 46:14, Godin: 51:44, E. Vere: 80:20.
- voetnoot1)
- Voorbeeld: Maar ze kón, grétig luisterend, hooren vertellen ... (Armoede). Het verbum finitum dat gewoonlijk zwak van toon is, draagt een sterker accent aan het einde van den zin en voor een pauze in den zin. Vg. blz. 251 1) en 264 (adv. en conj.).
- voetnoot2)
- Ook de alleenstaande, praedicatieve P.P. nemen meestal die plaats in. Verder vg. blz. 221 en 222 over het nauwe verband van adv. + P.P.
- voetnoot3)
- Eline Vere is het oudste der vergeleken boeken.
- voetnoot4)
- Bijv. in ‘De Vreemde Heerschers’ van Scharten-Antink: Marco, van zijn zeven kinderen, had er maar drie volwassen gezien.
- voetnoot5)
- Reizen 15:15, 52:18. Zwerver 102:14, 156:24. Armoede 38:2. E. Vere 20:16, 58:19, 74:24, 88:4, 64:10, 85:4. Bijzonder: Armoede 50:16. Godin 26:36.
- voetnoot1)
- Alternatie door den vorm ‘bovene’ vg. Gids, April 1914:158.
- voetnoot2)
- Opmerkelijke reeks van afgescheiden groepen; telkens komt er een kleurtje bij.
- voetnoot3)
- Voorbeeld: Nu ook, in heftige teleurstelling ziedde een drift in haar op, holde ze, niet luisterend naar Lot, terug naar de gang (Armoede).
- voetnoot4)
- E. Vere: 17:41, 72:19, 75:42 en 19. Reizen: 44:5. Zwerver: 65:6. Armoede: 32:4.
- voetnoot1)
- Reizen: 15:27, 74:1, 88:27. Godin: 5:44, 54:32, 60:18, 69:3, 100:25. Zwerver: 36:8, 81:5, 93:21, 98:21, 145:6, 188:21 en 23. Armoede: 21:40, 22:26, 26:30, 34:43. E. Vere: 10:2.
Twintig gevallen van de 34 onderbroken bijzinnen met een voegwoord.
- voetnoot2)
- Het veelvuldig gebruik van den vorm op -nde, vooral aan het einde dezer groepen, staat hiermede denkelijk in verband; door de toevoeging van deze derde lettergreep wordt de afdaling naar een lagere rhythmische heffing mogelijk. Men vergelijke het eerste der aangehaalde gevallen uit ‘Zwerver’ en het tweede voorbeeld blz. 266.
- voetnoot1)
- De verzwakking dezer afscheidende pauze is ook bij andere onderbrekende groepen algemeen verbreid. De rhythmische en de logische geleding dekken elkander niet meer.
- voetnoot2)
- Verder: Zwerver 134:26. Armoede 68:21.
- voetnoot3)
- Zwerver 66:19, 172:26. Armoede 41:9, 72:13. E. Vere 19:5, 81:4.
- voetnoot4)
- Asynd. verband.
- voetnoot5)
- maar éen pauze.
- voetnoot6)
- géen pauze (adv. + P.P.).
- voetnoot7)
- vg. ook ‘Gekken’ blz. 115: tot bloedend voor het steeggat het schema van zijn hoofd verscheen. Het ontbreken van interpunctie maakt hier echter de geleding van het verband onzeker.
- voetnoot1)
- Godin 17:9, 39:17, 50:34, 82:26. Reizen 55:11. Zwerver 15:15, 176:5.
- voetnoot2)
- Niet in de twee gevallen uit ‘Zwerver’, waar de groep bestaat uit een adv. + P.P.
- voetnoot3)
- ‘Godin’: 85:37, 98:42; geen subject: 20:26, 66:8. Armoede: 38:16(!); E. Vere: 19:25, 23:31, 40:17. Zwerver 107:16. Reizen 8:26. De meeste weer bij Aug. de Wit. Men lette op de constructie met een hulpww., als in het voorbeeld.
- voetnoot4)
- In 51 van 141 gevallen; bij de groepen die volgen op den zin slechts in 39 van 306. Een groep die voorafgaat is natuurlijk nooit verbonden met een bijzin.
- voetnoot5)
- Bij Aug. de Wit onderbr. bijzinnen in 14 van 23 gevallen. De meeste onderbrekende groepen uit E. Vere komen voor op blz. 1-40.
- voetnoot6)
- Zie blz. 199.