Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36
(1917)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Is de Mariken van Nieumeghen geschreven om vertoond te worden?Die waerachtige ende seer wonderlijcke historie van Mariken van Nieumeghen die meer dan seven iaren met den duvel woende ende verkeerde heeft in de eerste jaren dezer eeuw wel bijzonder groote belangstelling gewekt. Zij is voor het eerst opgenomen in den officieelen codex der Middelnederlandsche dramatische poëzie, uitgegeven in eene facsimile-reproductie van de oudst bekende uitgave, uitvoerig besproken in een belangrijk tijdschriftartikel en geprezen in verscheiden groote litterarisch-historische werken. Aan geen enkel werk onzer oude letterkunde is binnen enkele jaren zooveel eer te beurt gevallen. Maar de boven staande vraag is, meen ik, nog niet gesteld. Zooals bekend is, kan men den tijd, waarin de Mariken werd geschreven, vrij nauwkeurig bepalen. In de Prologhe wordt gezinspeeld op het gevangen nemen van Aernout van Gelder door zijn zoon Adolf; dit feit had in 1465 plaats. ‘Maar wanneer wij de tijdsopgaven in het stuk nauwkeurig in acht willen nemen, moet het begin (der historie) twee jaar later gesteld worden. Marieken's tante immers doodde zich op het bericht, dat hertog Arnout bevrijd was, wat in 1471 plaats had. Bij de komst nu van Emmeken en Moenen te Nijmegen zegt de laatste, dat de tante reeds drie jaren dood is. De bekeering van Emmeken wordt dus gesteld in 1474, en aangezien zij zeven jaar met Moenen verkeerd had, valt dus het begin in 1467Ga naar voetnoot1).’ Na hare bekeering (1474) en hare opneming in het klooster leefde Mariken's oom nog 24 - volgens twee andere drukken 14 - jaar. Wij komen dus tot het jaar 1498 of 1488 als | |
[pagina 153]
| |
terminus a quo. De Mariken moet dus op zijn vroegst geschreven zijn na 1488. De redeneering zou volkomen juist zijn, wanneer wij te doen hadden met historische feiten. Maar daarvoor bestaat geene enkele aanwijzing. Te Nijmegen is niets opgeteekend over het vertoonen van het ingelaschte wagenspel en te Maastricht is niets te vinden over een wonder, dat Mariken is overkomen in ‘der bekeerder sonderssen cloostere’Ga naar voetnoot1). Natuurlijk kan dat toevallig zijn. Maar twijfel, of Mariken een historisch persoon is, is nu toch zeker geoorloofd. En de chronologie van den schrijver van een misschien fictief verhaal kan men moeilijk vertrouwen. Het eenige feit, dat houvast geeft, is het gevangen nemen van Aernout in 1465; het werkje moet een aantal jaren, al licht 25, daarna zijn geschreven. Dus ongeveer in 1490 of later. De oudste bekende druk van de Mariken is van Willem Vorsterman, die van 1512 tot 1543 werkzaam was te Antwerpen. Maar nu heeft Richard Arnold, een Engelschman, die dikwijls in Vlaanderen kwam, in 1502 een boek uitgegeven met den titel Balyfs, Custo[m]s, Mayers and Sherefs of London; later heette het Customs of London. De laatste uitgave van dat boek, door Arnold zelf bezorgd, is die van 1520-1521 bij ‘John Doesborowe’ (lees: Doesborg) te Antwerpen. In die uitgave - misschien ook reeds in eene vroegere - is opgenomen de Ballade of ye. Nuttebrowne Mayde, die de geschiedenis van Mariken bevat en vertaald heet naar het Nederlandsch; zij staat midden tusschen de namen der Londensche grootwaardigheidsbekleeders inGa naar voetnoot2). Waarschijnlijk is de Ballade wel niet hetzelfde als het werkje, getiteld: Here begynneth a littell story that was of a trewthe done in the lande of Gelders of a mayden that was named Mary of Nemwegen that was the dyvels paramoure by the space | |
[pagina 154]
| |
of VII yere long. Imprynted at Antwerpe by me John Duisbrowke (lees: Doesborg)Ga naar voetnoot1). Nu is misschien het vermoeden juist, dat Arnold ook van deze vertaling de bewerker isGa naar voetnoot2), en eveneens, dat hij in 1521 is gestorvenGa naar voetnoot3). Maar zekerheid bestaat hier niet. Ook weten wij niets van het leven van Jan van Doesborg; zooals gewoonlijk laat de Biographie nationale de Belgique ons hier in den steek. Bovendien doet het vreemd aan, dat de naam van den uitgever in den titel van beide boeken geheel verhaspeld is en nog wel op verschillende wijze. De Engelsche vertaling van Mariken helpt ons dus niet voor de tijdsbepaling van het oorspronkelijke werk. Daar echter Vorsterman tot 1543 werkzaam was, moet het boekje vóór dat jaar gedrukt zijn, terwijl het op zijn vroegst in 1490 zal zijn geschreven. Er kan dus tusschen het schrijven en het drukken eene tijdsruimte zijn van hoogstens 53 jaren. De Mariken heeft een voor ons vreemden vorm; hier en daar komt nl. tusschen de versregels van dialoog of alleenspraak proza voor, nu eens een enkele zin, dan weer vele zinnen, somtijds zelfs eene heele bladzijde. Die tusschenvoegsels in proza zijn van verschillenden aard. Zij dienen 1o om den toeschouwer, of lezer, te helpen den toestand goed te begrijpen, maar zijn overbodig. B.v. het spel begint met dezen zin: ‘Het ghebuerde dat des heer Ghijsbrecht Mariken zijnder nichten seynden wilde in die stadt van Nieumeghen om daer te coopen tghene dat si behoefden tot haer seggende aldus’: Die woorden zijn volkomen overbodig wegens de eerste versregels van het nu volgende gesprek. Nog een voorbeeld: ‘Emmeken dit spel horende wert haer sondich leven bedinckende met bedructer herten in haer selven seggende’: 2o Zij dienen als tooneelaanwijzing. B.v.: ‘Aldus es die ionghe | |
[pagina 155]
| |
maecht Mariken van haerder moeyen gescheyden ende al weenende seer mestroestich metten donckeren avont wter stadt van Nieumeghen gegaen so langhe dat si quam nevens een groote dicke haghe daer si met grooten drucke onder ghinck sitten weenen ende screyen haer selven den viant seer dicwils overghevende met droever herten tot haer selven segghende aldus’: 3o Zij dienen, om het verhaal verder te brengen en te vertellen, wat er tusschen het juist vertoonde tooneel en dat, wat vertoond zal worden, is gebeurd. B.v.: ‘Na desen es heer Ghijsbrecht met zijnder nichte gegaen tot alle den gheleersten priester vander stat van Nimmegen maer gheen priester hoe hoge geleert hoe expert hoe heilich oft hoe devoet alsi tstuc verstonden en dorsten hem gheensins onderwinden haer te absolveren oft eenige penitencie te setten van haren sonden die seer anxtelijck ende onmenschelijc waren waer om dat si alle bedruckt waren. Hoe heer Ghijsbrecht na Colen reisde met zijnder nichten. Des anderen daechs smorgens wel vroech bereede hem heer Ghijsbrecht alleens oft hi hadde missen willen celebreren nemende dat weerde gebenedide heylich sacrament in zijn hant ende heeft hem also met Emmeken zijnder nichten op die reise gestelt na Cuelen. Ende Moen die duvel es hen lieden van vers ghevolcht maer hi en dorste hen lieden niet bicomen noch Emmeken eenichsins genaecken doer dye crachten des heilighen sacraments. Nochtans werp hi somtijt half eyken ende ander boomen van boven na hen lieden om hen beyden den hals te brekene. Maer ons lieve Heere en wildes niet ghehinghen want si dachlijcx een ghebeken plach te lesen ter eeren van onser liever Vrouwen. Aldus hebben si soe langhe ende veel ghereyst dat si tot Cuelen quamen daer si haer tegen den bisschop biechte. Maer si en wisten haers gheenen raet want die sonde so onmenschelijck ende groot was dat hi gheen macht en hadde daer af te absolverene. Hoe Emmeken ende haer oom na Rome reisden ende hoe Emmeken haer biechte teghen den Paus. | |
[pagina 156]
| |
Na desen zijn Emmeken ende haer oom vanden bisschop gescheiden ende wt Colen ghegaen na Rome daer si nae veel reysens met grooten arbeide quamen. Ende Emmeken heeft haer biechte ghesproken tegen den paus met weenenden ooghen seggende’: Van dien aard zijn er vele, maar kortere stukjes proza in het werkje. 4o Zij dienen als opschrift van een nieuw hoofdstuk in het verhaal. B.v. de beide zinnetjes, die boven cursief gedrukt zijn. Een variant daarop zijn de woorden: ‘Nu sellen wy een luttel swighen van Emmeken ende Moenen ende bescriven van heer Ghijsbrecht Emmekens oom.’ In het proza van de Mariken van Nieumeghen staat dus bij veel, wat geheel overbodig was voor den toeschouwer, toch ook heel wat, dat hij bepaald noodig had, om de vertooning goed te begrijpen. Hoe moet men nu het opnemen van dat proza verklaren? Eenige jaren geleden, toen de oudste bekende uitgave van Mariken die van 1608 was, giste ik, dat een oorspronkelijk drama in verzen langzamerhand den vorm van een volksboek had aangenomen, waarin een en ander was weggelaten en ter wille van de kortheid vervangen door prozaGa naar voetnoot1). Tusschen het schrijven van het drama en het uitgeven van het volksboek kon immers eene tusschenruimte liggen van ongeveer 120 jaren. Maar nu is door het vinden der uitgave van Lucas Vorsterman die tusschenruimte ingekrompen tot op zijn allerhoogst 53 jaren. Het werkje, zooals wij het nu kennen, is niet voor opvoering geschikt. Heeft het in die hoogstens 53 jaren den vorm van een volksboek aangenomen? Het is mogelijk, maar niet zeer waarschijnlijk. En daarom meen ik de vraag te mogen doen: is de Mariken werkelijk een drama, in gewijzigden vorm tot ons gekomen, of behoort het tot een ander genre van letterkunde? De historie van Mariken staat, wat den vorm betreft, niet | |
[pagina 157]
| |
alleen, want de historie van den verloren sone en de historie van Jan van Beverley zijn in denzelfden trant geschreven. Ook daar vindt men eene dramatische handeling, dialogen en alleenspraken in verzen, afgewisseld met verklarend prozaGa naar voetnoot1). Is de Mariken oorspronkelijk een drama geweest, dan is dat met de beide andere histories zeker ook het geval. Maar deze drie werkjes behooren blijkbaar tot een genre, dat men wel ‘elegie-comedie’ heeft genoemd. Zulk eene elegie-comedie is een tusschending van drama en verhaal; zij bevat dialogen en alleenspraken, maar ook beschrijvingen in verzen of proza. Zij werd waarschijnlijk door één persoon voorgedragen, die zijne stem veranderde bij elke rol, die hij weergaf, en de woorden door gebaren verduidelijkte. Vele elegie-comedies in andere talen schijnen niet bekend te zijn; ik ken alleen De Cortois d'ArrasGa naar voetnoot2), eene verloren-zoon-geschiedenis, die geheel in verzen is geschreven. Er treden vele personen in op, maar hunne namen staan niet, zooals in de Nederlandsche stukjes, boven de door hen gesproken versregels, wat weinig hindert, omdat de sprekende persoon zeer dikwijls, om zoo te zeggen, met een ‘vocativus’ zijne woorden inleidt. De niet-gesproken woorden van het stukje zijn weinig in aantal en in verzen. Het schijnt, dat de Mariken van Nieumegen, evenals de historie van den verloren sone en die van Jan van Beverley, eene elegie-comedie is en dus geschreven werd om door één persoon te worden voorgedragen. Anders moet men aannemen, dat een drama weinige jaren na zijn ontstaan een geheel anderen vorm heeft aangenomen en in zijne oorspronkelijke gedaante is verdwenen. En het zou wel vreemd zijn, dat een drama, dat men voortreffelijk genoeg achtte, om het tot een volksboek te vervormen, ten einde het meer algemeen bekend te maken, voor zoover wij weten, nooit ergens is opgevoerd. j.a. worp. |
|