Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36
(1917)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Namen uit ridderromans als voornamen in gebruik.In dit Tijdschrift (dl. 34, blz. 117 vlg.) deelt dr. Schönfeld in een stukje, getiteld ‘Waelwiin en Lantsloet’, mede: ‘Dat ... reeds ± 1200 Walewein als persoonsnaam in gebruik was, blijkt uit Beka, die verhaalt van twee ridders, tijdgenoten van graaf Willem I van Holland, geheten “Walterus ortus ex Brabantia” en “Waluinus ex Hollandia” (Holl. Beka blz. 113 vlg.: “Wouter geboren uit Brabant, ende Waelwyn uit Hollant”).’ En hij voegt er aan toe: ‘Het feit, dat in een verhaal van ± 1200 Waluinus reeds een hoofdpersoon was, is niet zonder belang; het wijst er op, dat reeds in de twede helft der twaalfde eeuw vertalingen der Britse romans in omloop waren’. Verder zegt hij: ‘In een oorkonde van het jaar 1257 doen graaf Guy van Vlaanderen en graaf Otto van Gelder uitspraak over verschillende twisten en daarbij wordt de naam Lantsloet genoemd: “De domino Philippo de Enunge taliter est ordinatum, quod Splenter de Lantsloet et Scincke inquirere debent, utrum enz.”’ Deze opmerkingen doen zien, dat men niet te voorzichtig zijn kan met het maken van gevolgtrekkingen bij het ontmoeten van aan ridderromans ontleende namen in oude geschiedbronnen. Want, als ik mij niet vergis, kan zoo min deze ‘Waluinus ex Hollandia’ als de naam ‘Lantsloet’ iets te maken hebben met de bekende helden uit de Britsche ridderromans. Hoe in ‘Splenter de Lantsloet’ de persoonsnaam Lantsloet zou kunnen schuilen is niet recht duidelijk. Een voornaam kan het natuurlijk niet wezenGa naar voetnoot1), en hoe het mogelijk ware dat deze edelman in 1257 een geslachtsnaam droeg, met een voorzetsel | |
[pagina 68]
| |
van den naam van den Britschen romanheld afgeleid, zal ook dr. Schönfeld wel niet helder zijn. Ik vermoed dan ook, dat de tekst van de aangehaalde oorkonde bedorven is, en dat we eenvoudig te doen hebben met een verkeerde lezing voor ‘Splinter de Lonresloet’. Er zal hier wel sprake zijn van den in oorkonden herhaaldelijk voorkomenden Dirk genaamd Splinter van Loenresloot, die in 1258 nog leefde en dus de bedoelde persoon kàn zijn. Maar ook ‘Waluinus ex Hollandia’ mag niet als bewijs aangevoerd worden, dat bij ons de Walewein van Koning Artur's tafelronde reeds zoo vroeg bekend is geweest. Het verhaal bij Beka speelt in den tijd van Graaf Willem I van Holland, maar is door hem eerst anderhalve eeuw later te boek gesteld. Uit Van den Bergh's Oorkondenboek van Holland en Zeeland blijkt echter dat de naam Walewijn in de 13de eeuw in Holland werkelijk voorkomt. In 1261 vind ik b.v. vermeld (ald. 2, no 77): Arnoldus et Walewinus filii domini Walewini de Alemade militis beate memorie. De oude Walewijn van Alkemade was derhalve toen reeds overleden en zal ongetwijfeld vóór 1200 geboren zijn; hij was een zoon van heer Dirk van Alkemade en had zelf vier zoons, waaronder behalve de beide bovengenoemden ook heer Dirk van Sassenem, wiens zoon wederom Walewijn heette en in het leenregister van Graaf Floris V (Bijdr. Hist. Gen. 22, 268) vermeld wordt als: Walwin haren Didderics sone, en in 1288 als ridder (Oorkb. v. Holl. 2, no 637). - Niet alleen in het geslacht der Alkemade's komt de voornaam voor. De Fremery's Supplement heeft een oorkonde van 1253 (no 120), waarin een zekere Walwynus genoemd wordt als huurder van land van Hugo van Naaldwijk, en een van 1298 (no 322), waarin sprake is van een geestelijke: Walwenum investitum de Alburch. De naam bleef ook in de 14de eeuw in gebruik, gelijk reeds blijkt uit de opgave van dr. Schönfeld zelf, die een Wailwin uit de Grafelijkheidsrekeningen van Holland van 1397-98 aanhaalt. Ik kan daaraan nog toevoegen een lombard Walewinus uit 's-Hertogenbosch, ao. 1326 (in Muller, | |
[pagina 69]
| |
Reg. en Rek. Bisdom Utrecht 1, 49), waarvan echter onzeker is of het een Nederlander was, verder: Walewijn die bogemaecker, in 1404 (Oork. v. Helmond 77), en een poorter van Leiden, in 1425: Walwijn Heynrixsoen (Rek. v. Leiden 2, 2). In de 14de eeuw komt de naam ook reeds als geslachtsnaam voor; bij Van Mieris, Charterb. 3, 329 wordt namelijk vermeld: ‘Heer Jan Waelwyn, nu ter tyt Deecken’, t.w. der kanunniken van Sint Marie te Dordrecht in 1377. Evenzoo later: Sibilla Walewyns (gehuwd met Mr. Pieter Rubens, waarvan een zoon gedoopt in 1597; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 616); Mathias Walewijn, Jacob Walewijn, en andere leden dezer familie (ook Waelewijn, Waelwijn geschreven) te Leiden, laten kinderen doopen tusschen 1621 en 1689 (doopboeken, archief Leiden). Waalewijn is nog heden als geslachtsnaam bekend. Oogenschijnlijk zijn deze bewijsplaatsen eene bevestiging van het door dr. Schönfeld opgemerkte. Toch, meen ik, mogen wij ze aldus niet opvatten. Nu er geen enkele andere aanwijzing is, dat de Britsche romannaam Walewein reeds vóór 1200 in Holland bekend kan zijn geweest, moeten wij de veronderstelling dat deze in zóó ouden tijd als voornaam zou zijn aangenomen, niet alleen door Hollandsche edellieden, maar zelfs door boeren, als weinig waarschijnlijk ter zijde laten, tot nieuwe gegevens het ontbrekende bewijs mochten brengen. Te meer nu onze oorkonden den naam in den vorm Wal(e)winus boekstaven, terwijl Walewein in de 13de eeuw nooit als Walewijn zou zijn uitgesproken en die naam verlatijnscht waarschijnlijk Wal(e)wanus zou zijn geschreven. Het zal dus raadzaam zijn den Hollandschen en Brabantschen mansnaam Wal(e)wijn niet te vereenzelvigen met dien van den Britschen held Walewein, maar te veronderstellen dat Walewijn van Germaanschen oorsprong is en samengesteld met hetzelfde tweede lid als de bekende namen Al(e)winus (Alewijn), Baldwinus (Boudewijn) en Gozwinus (Gozewijn), die in dezen vorm eveneens in de 13de eeuw in ons land voorkomen. Förstemann, Altdeutsches Namenbuch, Personennamen, vermeldt Walwinus | |
[pagina 70]
| |
niet; hij heeft alleen Waldwin, Waltwin, Walduin, wat niet dezelfde naam is. Is derhalve in de Noordelijke Nederlanden de naam Walewein in de 12de eeuw niet aan te wijzen, voor Vlaanderen is dit wel mogelijk. Ik vond althans in het Cartularium der abdij Eename, blz. 26, in een akte van omstreeks 1124-1131 als getuigen (te Gent?) genoemd: ‘Rudolfus de Melna et ejus frater Walewain’. Maar ik durf geen veronderstellingen te maken omtrent eenig verband tusschen dezen reeds in de 11de eeuw geboren Walewain (van Melle? volgens den uitgever) en den beroemden neef van Koning Artur. Wellicht is de naam verkeerd gelezen of onjuist overgeleverdGa naar voetnoot1). Bij de volgende voorbeelden, uit lateren tijd, mogen wij echter wèl aan den invloed van den ridderroman denken. Dat de naam aan Dietsche vertalingen van de Britsche romans ontleend werd is evenwel onzeker; er is evenveel kans dat hij door bemiddeling van het Fransch (Walwain enz. naast Gauvain) in Vlaanderen in gebruik gekomen is. Ik trof hem vooreerst aan in de Rekening van Brugge van 1302 (Ann. Em. 35, 72): ‘Van Weleweine f. Waleweins’, bij Gilliodts van Severen, Invent. de Bruges 1, 179: ‘Walewein f. Walewain’. En voorts in een baljuwsrekening van Kortrijk van 1383 (in Froissart 2, 323): ‘Waleweyn de Rike, van Werveke, bleef doot ... ten stride te Rosebeke’, in een lijst van goede lieden van der stede Oudenaarde in 1437 (Van Lerberghe, Auden. Mengelingen 4, 46): Walewein Crupenninc, en in een leenregister van den Burg van Veurne, ao. 1453 (Cost. v. Veurne 4, 403): Wal(e)wein | |
[pagina 71]
| |
Knibbe (ook 1, 238). Evenzoo komen aan fr. Gauvain ontleende naamsvormen voor: Gauwain van der Mersch (ao. 1372; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 584); Gawein, de bastaerd van Massemine, ghestorven (Baljuwsrekening van Dendermonde 1382; in Froissart 2, 519); Jan Arent Cabeilliaus bastarde sone, die men zeit Gauweyn, en: Gayfier alias Gauwein Cabbeliau fs. Jans (te Oudenaarde, 15de E.; in Ann. Em. 25, lxvii, en Auden. Mengel. 6, 48). Reeds vroeg vinden wij den naam ook als toenaam, b.v. te Brugge in 1302: Rytsin Walewein (Invent. de Bruges 1, 179); Mergr(iete) Waleweins (ao. 1338; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 258); Pierre Waleweyn fieux Jehan (ao. 1366; De Pelsmaeker, Reg. aux Sentences des échevins d'Ypres 284); nog in 1566 worden te Yperen vermeld Adriaen en Daniel Waleweyn (Diegerick, Docum. du XVIe Siècle 1, 9). Tot welke natie Magister Johannes Walewayn, juris civilis Professor, behoorde, die in 1318 gezant van den Koning van Engeland was (Van Mieris, Charterb. 2, 202b vlg.), is mij niet bekend; hij behoeft niet een geboren Engelschman te zijn.
Een opzettelijk onderzoek naar den tijd waarop de verschillende romannamen als voornamen in de Nederlanden in gebruik kwamen en weer verdwenen is voor zoover ik weet nog door niemand ingesteld. Op het feit, dat sinds de 13de eeuw het dragen van aan romanhelden ontleende namen bij adellijken en poorters in trek kwam, wees ik reeds in mijn overzicht van de herkomst onzer voornamen in De Gids van 1890 (3, 460 vlgg.), en ik ben sedert blijven aanteekenen wat ik dienaangaande vond; maar deze gegevens zijn natuurlijk niet volledig genoeg om definitief te kunnen vaststellen welke dier namen hier in zwang zijn geweest, en welke niet, en het verschijnsel in zijn geheelen omvang toe te lichten. Toch kan het wellicht zijn nut hebben, indien ik het door mij verzamelde thans mededeel. In elk geval geeft het eenig licht omtrent een interessant feit, dat ook van belang is voor de geschiedenis der letterkunde. | |
[pagina 72]
| |
Ik laat dus eerst de in aanmerking komende namen, in alphabetische volgorde, met de bewijsplaatsen volgen. Artur: Aertur de Donkere (gildeboek van St. Lucas te Brugge, ao. 1459; Ann. Em. 18, 66, vergelijk 16, 7: Heer Artor Doncker); Jonch. Artus van Bredero(e)de (ao. 1587, A. van Dorp, Brieven 1, 128 vlg.; bastaard van Reinoud III, in 1592 als raadsheer te 's-Gravenhage gestorven); de weduwe van Artus van Brederode tot Eversteyn (laat approbeeren een magescheid, ao. 1666, Reg. Leenaktenb. Gelre, Nijmegen 411; zoon van Reinoud, bastaard van Reinoud III, en Johanna van Arkel). Te Antwerpen wisselt in de 16de en 17de eeuw A(e)rtus met Aert en schijnt de naam zeer algemeen te zijn geweest: Artus Stamelaert (van Uden, mr. schilder, ao. 1587, naast Aert van Uden; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 322); Aertus Mennens (mr. lijstmaker, ao. 1614, naast Aert Mennens, ao. 1605; a.w. 1, 505 en 433); Artus de Bruyn (mr. schilder, ao. 1616, naast Aert de Bruyn, ao. 1605; a.w. 1, 533 en 434); Artus Aertsen, ghelaesmaker (ao. 1620; a.w. 1, 569); Aertus Verhoeven (schilder, ao. 1623; a.w. 1, 597); Artus Huisman (mr. borduurwerker, ao. 1628; a.w. 1, 664); Artus Quellinus, belthouder (meester ao. 1640, † 1668; a.w. 2, 114); Artus Quellinus, beltsnyder geb. v. St. Truyen (wordt poorter van Antwerpen ao. 1663, † 1700; a.w. 2, 213: hij heet ook Arnoldus, Arnout); Artus de Prent (lijstmaker, ao. 1663; a.w. 2, 347), enz. In de 19de eeuw komt de naam Arthur opnieuw in gebruik, in navolging van het Engelsch, soms als verfraaiing van Aart. - Als toenaam: Clement Artuus (mr. tapijtwever te Brussel, ao. 1423; Versl. K. Vl. Acad. 1912, 388); Wouter Arturs (knape-tapijtwever ald., ao. 1424; a.w. 389). Ook later in Brabant als geslachtsnaam Artus. Blanchefleur heb ik in middeleeuwsche stukken niet aangetroffen. Ik vond den naam echter in de eerste helft der 17de eeuw eenmaal in de doopboeken te Haarlem; hier is dus geen invloed van den ridderroman, maar van het volksboek waarschijnlijk. | |
[pagina 73]
| |
Charlemein: Maroie van Mosschere, Charlemeins Leemans weduwe (te Kortrijk, ao. 1376; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 1903). Clarisse: Clariscia (dr. v. Ermentrudis de Badengem, 12de E.; Cart. Eename 360); Claritia (serva d. abdij Eename, 12de E.; a.w. 367); Clariscia de Gavera (ao. 1224; a.w. 115); Clarisse Mathys dochter (dood in 1317; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 99); Joncfrou Clarisse (vrouw van Jan van Barsdorp, ao. 1318; Rek. d. Graf. v. Zeel. 1, 111); Clarissie vander Voort (te Lier, ao. 1377; Cod. Dipl. Neerl. II S., 41, 217); Clarisse, Henric Loefssoon dogter van den Werve (beleend te Rijswijk, ao. 1431; Beelaerts, Stichtsche enz. leenen in Gelderl. 19). Elegast: Elegast Hoen Jacops sone bastard (te Oudenaarde, 15de E.; Ann. Em. 25, lxix)Ga naar voetnoot1). Ferguut: domini Ferraguti Maes (geestelijke te Kortrijk, ao. 1431; Cost. Vrije v. Brugge 2, 245). Fierabras komt reeds vrij vroeg te Dordrecht als toenaam voor: Tileman Fi(e)re(n)blais, -bla(i)se, -bra(i)s (ao. 1284-86; Rek. v. Dordrecht 12 vlgg., 20, 30 enz.); bi Willame Tielemanssone Fierenblais (ao. 1285-86; a.w. 63); Hannekin (of Jan) Fi(e)renblais, -blase (ao. 1285-86; a.w. 58, 68); nog in 1408 te Haarlem: Jacob Firombras (Van Mieris, Charterb. 4, 112b). Als voornaam: Fierabraes Jan Cabeilliaus bastaerd (te Oudenaarde, 15de E.; Ann. Em. 25, lxvii); Fierabrase Bueyds auditeur van der camere van der rekeninghe te Ryssele (ao. 1430-31; Invent. de Bruges 4, 534); la copie de certain liste ..., donné à Lille le 27 janvier 1433 ... et signé Fier à Bras (a.w. 5, 27); een Henegouwer, doch die ook in ons land voorkomt, was de bastaard van Vertaing: heer Fiere(n)bras van Vaertein (ao. 1399-1400; Rek. v. Leiden 1, 111 vlg.). - Verg. Fierin, beneden bij Gaifier. Flovent: Flovent de Ruddre (te Poperinghe, ao. 1372; De | |
[pagina 74]
| |
Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 647), ghejustichiert metten wiele, van moiten (Baljuwsrck. v. Veurne 1383; in Froissart 2, 263). Gaifier: Martin de Pipere, Gaifiers zone, van Steenwerke (ao 1375; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 1495); Gayfier alias Gauwein Cabbeliau fs. Jans (te Oudenaarde, 15de E.; Auden. Mengel. 6, 48); Gadifer Meere (te Oudenaarde, ao. 1437; Auden. Mengel. 4, 47); Godifer de Jonghe (te Yperen, ao. 1444; Diegerick, Invent. d'Ypres 3, 188); Gadiferus de Gay (bestuurder St. Sebastiaansgild te Poperinghe, ao. 1457; Cart. S. Bertin 235); Gadifer Bone (schepen, ao. 1458; Cost. Vrije v. Brugge 2, 325); Gayfiert Cnudde (gezworene v. Pamele, ao. 1524-54; Auden. Mengel. 5, 344 vlgg.). - Er bestaat nog een tot den Nederlandschen adel behoord hebbend geslacht (Burggraven en Baronnen) de Gaiffier in België. Een zeer gebruikelijke mansnaam was in de 14de eeuw en later in geheel Vlaanderen de verkleinvorm Fierin, en daarnaast Fierkijn, Fierken. Waarschijnlijk is dit een afleiding van Gaifier, maar het zou ook een verkorte vorm van Fierabras kunnen zijn. Ik vond een Fierin Cabbeliau fs. Willems, bastaerd (te Oudenaarde, 15de E.; Auden. Mengel. 6, 45), en in dit geslacht komt zoowel Fierabraes als Gayfier als naam van bastaarden voor. Van de tallooze voorbeelden van dezen naam noem ik hier slechts enkele uit de 14de eeuw: Fierin van Hansebeke, Fierin Veldekin, e.a. (te Brugge, ao. 1305; Cod. Dipl. Fl. 1, 405, 406 enz.); Fierin Spadbeen, Fierin Calf, Fierijn de Borsemakere, e.a. (te Oudenaarde, ao. 1342; Ann. Em. 25, 237, 247, 290, enz.); Fierin Sijs, lakenkooper (Baljuwsrek. v. Deinze 1379; in Froissart 2, 39); Fierkijn van Meeren (id. v. Gent 1380; a.w. 28); Fierin Cloet (id. v. Biervliet 1382; a.w. 199); Fierin van Gommaringhen (id. v. Brugge 1383; a.w. 106); ook als toenaam: Jhan Fierin, scottere (id. v. Yperen 1383; a.w. 278); Maerx Fierins (ao. 1378; De Pelsmaeker, Reg. Sent. d'Ypres 329). Vandaar de nog bestaande geslachtsnaam Fierens en misschien ook Fiers. Galien: Galijen van Waevrijn (aanvoerder van den Graaf van | |
[pagina 75]
| |
Vlaanderen, Baljuwsrek. v. Veurne 1382; in Froissart 2, 244). Galoys: Mer Galoys Belle (leenman van Vlaanderen, einde 14de E.; Ann. Em. 19, 275); Galoys van Massemeyn (ao. 1392; Ann. Em. 1, 37); Galois van Wambeke (knape, poorter van Yperen, ao. 1424; Diegerick, Invent. d'Ypres 3, 118). Als toenaam: Corn(i)elys Ga(l)loys (gezworene der tapijtwevers te Brussel, ao. 1436 enz.; Versl. K. Vl. Acad. 1912, 394 e.e.); ook in lateren tijd als geslachtsnaam. Maar het behoeft dan natuurlijk niet de mansnaam te zijn. Verg. ook: Lodin Frans sGalloys sone en: Arnoud van der Heyden Gillis sone sGalloys (te Oudenaarde, 15de E.; Ann. Em. 25, lxxvi). Gauwein: zie boven, blz. 71. Griffoen: here Griffoen van Rely (te Watene, ao. 1371; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 432); Griffoen van Massemine (Baljuwsrek. v. Kortrijk 1383; in Froissart 2, 331). Ydier: dominus Yderus de Roden (te Schelderode, tusschen 1249 en 1260; Cart. Eename 262); Godefridus filiuz Ydier (te Gent, ao. 1309; Cod. Dipl. Fl. 1, 49); Ydier van der Vurst (te Gent, ao. 1384; Ann. Em. 25, lxix); Jannetje Idiers Goetgeluk († 1637, vrouw van Jacob van Lodensteyn; Maandbl. Ned. Leeuw 8, 43a). Ysaude: Ysaude, vidua Weitins Gherins (te Brugge, ao. 1302; Ann. Em. 35, 63); Enghel Ysauden soen (dood in 1317; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 38); joncfrou Kateline ende Ysaude, Jan Heinrixs s. kindere (ao. 1340; Rek. d. Graf. v. Zeel. 2, 122). Vergelijk ook: Ysoia de Scornay (Oost-Vlaanderen, ao. 1189 en 1196; Cart. Eename 76, 83); joncvrouwe Ysoie Stutins (dood in 1375; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 1667). Ywein is reeds in het begin der 12de eeuw zeer gewoon, in de latijnsche oorkonden natuurlijk in verlatijnschten vorm: Ywainus de Was (West-Vlaanderen, ao. 1124; Cart. S. Martin 1, 7); Iwainus de Alost (ao. 1132; a.w. 1, 8), deze schoonzoon van Graaf Diederik van de Elzas wordt natuurlijk vele malen vermeld, zie b.v. in Vredius, Genealogia comitum Flandriae 24 en Probationes 1, 190: (Sigillum) Ywani dni de Alost militis, | |
[pagina 76]
| |
Yvanus Gandavensis Miles (ao. 1139), Iwanus de Gand (ao. 1144), enz.; S(ignum) Ywaini primicerii (getuige voor den Graaf van Vlaanderen, ao. 1140; Cart. Eename 34); Ywainus (Iwainus) de Folkengem (getuige Oost-Vlaanderen, ao. 1184 en 1187; Cart. Eename 64, 86); Iwanus de Gokesvorth (getuige bij een ruiling tusschen den proost van Zijflich en den abt van Berne, ao. 1189; Oorkb. v. Holl., Suppl. no 18; vergelijk 48: dominus Ywanus de Hogervorst, omstr. 1218); Ywanus filius Walteri, militis de Ruselede (Vlaanderen, ao. 1221; Cart. S. Bertin 49); Sigillum Ywaini de Warnewich (baljuw der vrouwe van Gavere, ao. 1224; Cart. Eename 116), ook in lateren tijd komt de naam in diezelfde familie voor: Ivanus de Varnewyc (Vredius, Geneal. comitum Flandriae 111, en 2, 267 in een Fransche akte van 1345: Ywain); Ywanus de Bocle (getuige Oost-Vlaanderen, ao. 1232; Cart. Eename 175); Ivanus, filius domini Danielis (Yperen, ao. 1251; Cart. S. Martin 1, 121); ook nog in late latijnsche teksten, b.v.: S. Yewani Kuyst scabini buscoduc. (randschrift van het zegel van Ywaen Kuyst, schepen van 's-Hertogenbosch 1491-1506; in Taxandria 22, 174); verder: Ywain van Cruninghe (Rek. v. Brugge 1302; Ann. Em. 35, 123); Iwein de Tauwere (te Oudenaarde, ao. 1342; Ann. Em. 25, 263); mer Ywain van Varssenare (Brugge?, ao. 1375; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 1544); Ywein ser Denijs (Baljuwsrek. v. Gent 1380; in Froissart 2, 9); Ywaan van Autheusden (ao. 1381, in een vidimus; Oorkb. v. Holl., Suppl. no 23); here Ywaen van Cůrtenbach, landcommenduer vanden Biesen (ao. 1418; Cod. Dipl. Neerl. II S., 11, 122), en diens naamgenoot: Joncker Iwain van Cortenbach Heer tot Keerbergen (ao. 1499; Oork. v. Helmond 249; verg. 142: Ywyn v.C.); Ywaen die Moll (ao. 1452) en: heer Yewan de Molle, Riddere (ao. 1463; Oork. v. Helmond 171 en 180); Yweyn Van der Nemulle (kiezer van de poorterij, ao. 1452; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 347); Ywein van Steenland (ao. 1460; Ann. Em. 25, 65); Ywein Sloc (15de E.; Bethune en Van Werveke, Oork. v.d. Leugemeete te Gent 111). In de 14de en 15de eeuw vindt men ook | |
[pagina 77]
| |
herhaaldelijk Ywin, YewijnGa naar voetnoot1), dat wel een bijvorm (verkleinvorm?) van dezen naam zal zijn: Ywin Heye (ao. 1317; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 88, zie ook 104: Ywin); Wouter Ywinssoon van Renwich (ao. 1326 beleend met Randwijk; Reg. Leen-aktenb. Gelre, Nijmegen 168); Laurens Dieric Yewyns s. (ao. 1344; Rek. d. Graf. v. Holl. 2, 441); Yewyn, Jans neven zoen van den Borschen (geeft een leen nabij Heusden terug aan den Graaf, ao. 1385; Van Mieris, Charterb. 3, 432a); Yewyn, Koenen zoon (gedood te Delft, ao. 1425; a.w. 4, 800a); Yewyn van Wely (in 't Sticht v. Utrecht, ao. 1430; a.w. 4, 971a); Jacop Yewijnssoen, van Nymaghen, en Heynric Yewijnssoen (ao. 1427; O. Rechten v. Dordrecht 2, 52); Aert Yewijn Vastraets soen (ao. 1448; a.w. 2, 99). Als toenaam: Clays Ywein (schepen van Zelebeke, ao. 1361; Cart. S. Martin 1, 409); Phelips Ywans (schilder, ao. 1520; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 95). Een familie Iweins te Yperen werd in 1793 geadeld. Lancelot: Lancelottus de Flandria, Eques (M'her Lancelot) (bastaard van Graaf Lodewijk van Nevers, midden 14de E.; Vredius, Geneal. comitum Flandriae 2, 273); Lanseloot Gherwin (ao. 1340, weesebouc; Invent. de Bruges, Intr. 316); Lanslot de Wiese, bastaerd, banni de le ville et tère de Tenremonde (fr. baljuwsrek. 1374; in Froissart 2, 4); Lanceloot van der Buergh (ao. 1380; De Pelsmaeker, Reg. Sent. d'Ypres 85); Lanceloet Van Maercke (te Oudenaarde, ao. 1393; Auden. Mengel. 5, 327); Lancelotus Staercman (ao. 1422; Ann. Em. 25, 57); Lanselot Gaweloos (te Veurne, ao. 1442; Cost. v. Veurne 3, 241); Lancelot Dogier (dienare int huus vander caoursine, ao. 1469; Cost. v. Brugge 1, 531); Van Monsgr. Lanchelote de Berlemonte (ao. 1483; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 493); Lansloet Blondcel (gildeboek van St. Lucas te Brugge, ao. 1519; Ann. Em. 18, 164. Hij stierf 1561); Lanceloot de Voocht, Lanceloots- | |
[pagina 78]
| |
sone, de Steenholder en Beeldsnyder van Mechelen (vestigt zich te Breda ao. 1539; Obreen's Archief 2, 236); Lancelot van Montfoort (bastaard van den laatsten burggraaf, Johan IV († 1583): ‘laissant un fils bastard Lancelot et une fille’, Van Buchell, Diarium 268); Lancelot van Brederode, heer van Veenhuizen (bastaard van Reinoud III, in 1568 verbannen, in 1573 buiten Haarlem onthoofd); zijn neef was Lancelot van Brederode (zoon van Artus, in 1613 benoemd tot raadsheer van Holland, in 1620 ontslagen); Lantslodt Rembrantsz (begraaft 12 April 1626 een kind in de Groote Kerk; doodboek Haarlem); heer Lanceloot t' Serraets, Riddere (te Antwerpen, ao. 1624; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 583); Lansloot van Dalen (schilder, ao. 1636; a.w. 2, 83); Herman Lancelot Boele (Daventriensis, ingeschr. als student in 1741; Van Slee, Ill. School te Deventer 246). Als toenaam en familienaam: Coppin Lanseloot (ao. 1340, weesebouc; Invent. de Bruges, Intr. 316); Cornelis Lancelots (te Mechelen, ao. 1572; A. van Dorp, Brieven 1, 95); misschien ook: Helena van Lanselot à Blois, geassisteerd met Hendric Lanslot van Bonnenborch gen. Honsteyn (beleend te Gorsel in 1635; zij renuncieert ten behoeve van Wilhelma van Apeltoorn, weduwe van Johan Lanselot van Blois; Reg. Leenaktenb. Gelre, Veluwe 324); Mijnheer (Lucas) Lansloot (rechtsgeleerde, ao. 1636-41; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 2, 90, 107 en 126); Jan Lanslot (huwt te Alkmaar in 1719 Clasina Bontekoe; van hen wordt een zoon Abraham Lanslot aldaar gedoopt in 1726; archief Alkmaar); ook een familie Lancelot vond ik als Brabantsch vermeld. Lioen: Lioen bastaerd van Massemine (Baljuwsrek. v. Dendermonde 1383-84; in Froissart 2, 543); Lyoen van Ghent (gezant van Philips van Bourgondië, ao. 1424, baljuw van Woerden 1429 enz.; Rek. v. Leiden 2, 27 en 291); Lyon de Proost (te Aalst, ao. 1496; Ann. Em. 25, 382); Lyon Hustyn (te Oudenaarde, ao. 1516; Auden. Mengel. 5, 342); Lyoenkin de Muellenaer f. Triesteraem (gildeboek v. St. Lucas te Brugge, ao. 1517; Ann. Em. 18, 193). Ook Lyoneel komt een enkele | |
[pagina 79]
| |
maal voor: Lyoneel de Pinon (aanvoerder van den Graaf van Vlaanderen, Baljuwsrek. v. Veurne 1382; in Froissart 2, 244). Madoc: Kerstant Madoc (grafboek Delft 1367-1420; in Wapenheraut 16, 41); Baerte Madox 1 graf. Solvit Ermegaert Madox dochter (ald. 47). Malegijs is reeds in de 13de eeuw een toenaam: Johannes dictus Maleghis (op Walcheren, ao. 1266; Oorkb. v. Holl. 2, no 149); Jan Maleghys (te Domburg, ao. 1331; Rek. d. Graf. v. Zeel. 1, 284); Heinric Maelghize (3de nv., duunheerde in Walcheren, ao. 1341; a.w. 2, 210); ook als naam van een aanzienlijk geslacht te Dordrecht: Heren Ghisebrecht Maleghys arfnamen (ao. 1284-85; Rek. v. Dordr. 35); Johannes dictus Malegijs (ao. 1287; Oorkb. v. Holl., Suppl. no 246), Jan Maleghys (schepen ao. 1294; Van Mieris, Charterb. 1, 557a), Heer Jan Malegys (ao. 1312; Rek. v. Dordr. 81); Hannekyn Jan Malegys soen (ao. 1312; a.w. 82); Heynric Maleghys (poorter v. Dordrecht, ao. 1328; Van Mieris 2, 476a); Ghisebrecht Maleghys, heren Jans zone (ao. 1331; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 147); Cleys Malegys (ao. 1399; Rek. v. Dordr. 108); Jan Maleghys soen (ao. 1385 en 1406; O. Rechten v. Dordr. 1, 246 en 2, 6); Jan Malegys Dukinc (schepen ao. 1400; Van Mieris 3, 730b), Jan Maleghys, Heeren Willem Dukinx soen (oudraad ao. 1406; a.w. 4, 46a); de naam kwam ook in Vlaanderen voor: Symon Maelghijs (Baljuwsrek. v. Eecloo 1386; in Froissart 2, 55). Merlijn: Merlinus de Vlaca (= van Vlake, getuige voor den Graaf te Krabbendijke, ao. 1226; Oorkb. v. Holl. 1, no 297), vergelijk ook het verkeerd overgeleverde: Merlinus Joslevur (?) de Wale (Zeeland, ao. 1222; a.w. 1, no 278); Merlin Quentin (ao. 1422; De Pelsmaeker, Reg. Sent. d'Ypres 377). Als toenaam: Williame Marlyn de Midelburg (ao. 1297, fr. tekst; Oorkb. v. Holl. 2, no 975); Graaf Willem verklaart: ‘dat voir ons ... ghedinghet was ... van Willaem Maerlyns edeldomme, Clays Everdey soens sone, uyt Cruninghen, ende vonden es ..., dat syn moeder een welgheboren wyf was beyde van Willaem | |
[pagina 80]
| |
Mairlyn, haren vader, ende van Adelisen, hore moeder, also dat Willaem Mairlyn voirsz. metten wayride half edel bekent es’ (ao. 1336; Van Mieris, Charterb. 2, 577); Pieter Mairlijn (ao. 1333-34; Rek. d. Graf. v. Holl. 2, 166); Geryt Mairlyn (beleend met het schoutambt binnen Delft, ao. 1412; Van Mieris 4, 224a); Philips Marlyn (en Merlyn) (mr. schilder, ao. 1620; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 568 en 571); Pieter Merlyn (schepen van Oudenaarde, ao. 1647; Auden. Mengel. 3, 231). Ogier: Ogerus, prepositus Sancti Audomari (ao. 1128; Cart. Eename 28); Ogerus, servus (te Rugge (W.-Vl.), 12de E.; a.w. 357); O(t)gerus (dapifer, ao. 1212; Oorkb. v. Holl. 1, no 226 en 227); Otierus de Vorscoth (ao. 1215; a.w. 1, no 247); O(u)gerus de Hoke (ao. 1249 en 1252; Oorkb. v. Holl. 1, no 555 en Suppl. no 109); Gherardus miles de Wateringhe filius domini Ogeri de Hogh quondam bone memorie ... ac fratris nostri Ogeri (ao. 1260; Oorkb. v. Holl. 2, no 61); Gertrudis relicta domini Otgeri de Wateringhe (ao. 1267; a.w. 2, no 157); heer Oytgier tseren Gillis sone van Voorschoten (ao. 1284-99; Oorkb. v. Holl., Suppl. no 228, 257, 309, 326); Odzyr van Cralinghen (ao. 1297; Oorkb. v. Holl. 2, no 1004); 's haren Ogiere ambochte (ao. 1297; a.w. 2, no 1005); Ogier uten Hoeke (ao. 1300; Van Mieris, Charterb. 2, 16); Oedgier uten Hoecke, ende Oedgier van Cralinghen, Knaepen (ao. 1303; a.w. 2, 37b); Ogsier van Cralinghen (ao. 1354; a.w. 2, 821); Odzier van Cralinghe (ao. 1389; a.w. 3, 554); Harnoud Otgyrs suagher (ao. 1285-86; Rek. v. Dordr. 71); Wouter Outzier ende Jan kinder, ende erfnamen ... Wouters van Loesdunen (ao. 1316; Van Mieris 2, 170a); Dirric Oedziers sone (ao. 1317; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 104); Oedziar ver Baven sone (ao. 1317; a.w. 1, 105); Scout Odsiers sone (ao. 1343-44; a.w. 2, 39 en 130); Ogier die mandemaker (ao. 1343-44; a.w. 2, 86); Oudsierkijn (ao. 1343-44; a.w. 2, 170); Ogier Butzile (beleend in Delfland, ao. 1345; Bijdr. Hist. Gen. 22, 239); Ogier van Ypere, constenaer van der ghitarnen (Rek. v. Middelburg 1364; in Cod. Dipl. Neerl. II S., 21, 5); Gheryt, Oedziers zoen van Couwenhoven (beleend | |
[pagina 81]
| |
met Bulgerstein, ao. 1412; Van Mieris 4, 205); Dammes Oodsierszoen (lakenkooper, ao. 1426; Rek. v. Leiden 2, 86); Boudiin Oidzierssoen (opperknecht, ao. 1427; a.w. 2, 232); Ogier Impins (ao. 1489; Fris, Dagb. v. Gent 2, 307). De mansnaam Ogier wordt nog vermeld in Leendertz' lijst van in Nederland na 1500 gebruikte voornamen, in den Navorscher van 1872. Als toenaam: Heyl Oudzier (dood in 1439; Overvoorde, Arch. v.d. Kerken Leiden, R. no 1798); Johannes Ogier (te Poperinghe, ao. 1483 en 1488; Cart. S. Bertin 260, 263); Bauwin Ogiers (te Oudenaarde,ao. 1526; Auden. Mengel. 3, 346). Als geslachtsnaam is Ogier in de 17de eeuw ook te Antwerpen bekend. Olivier: Olivir de Arkas (lat. tekst, getuige v.d. Graaf van Vlaanderen, ao. 1130; Cart. S. Bertin 14); Oliverius de Bundus (West-Vlaanderen, ao. 1132; Cart. S. Martin 1, 8); Oliverius de Lupengem (te Oudenaarde, ao. 1227; Cart. Eename 126); Oliverus, presbyterus (te Ossenisse, ao. 1272; Oorkb. v. Holl., Suppl. no 167); Olivier Boudens Noes soene (schepen v.h. Vrije van Brugge, ao. 1280; Vad. Mus. 1, 294); Olivier Basele (te Brugge, ao. 1302; Ann. Em. 35, 68); Olivier Papen sone ute Loedyc (Walcheren, ao. 1323; Van Mieris, Charterb. 2, 306); Oliverus de Cameraco (ao. 1327; Muller, Reg. en Rek. Bisd. Utrecht 1, 119); Her Olivier van Everinghe (Zeeland, ao. 1342; Van Mieris 2, 659a, e.e.); Wouter Oliviers soene (Baljuwsrek. v. Gent 1380; in Froissart 2, 29); Olivier f. Jans (Baljuwsrek. v. Mude 1382; a.w. 2, 124); mer Olivier van Haelwine, ruddre (baljuw v. Dendermonde 1382; a.w. 2, 507); Roegier Oliviers Brunen zone, van Corterike (gejusticieerd, Baljuwsrek. v. Waas 1383; a.w. 2, 582); Olivier Van der Meersch (deken van de weverij, ao. 1451; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 129); Olyvierkin de Jonghe (gildeboek v. St. Lucas te Brugge, ao. 1475; Ann. Em. 18, 94); de naam komt ook later bij personen van elken stand zeer dikwijls voor, en is in alle eeuwen een der algemeen gebruikelijke voornamen geweestGa naar voetnoot1). Als toenaam: | |
[pagina 82]
| |
Lauwers Olivier (te Yperen, ao. 1380; De Pelsmaeker, Reg. Sent. d'Ypres 85). Vandaar de geslachtsnamen: Olivier, Oliviers, Olivierse. Percevael: Percevallus de Flandria, Eques (M'her Perceval) (bastaard van Graaf Lodewijk van Nevers, midden 14de E.; Vredius, Geneal. comitum Flandriae 2, 273); haren Paersevale (geestelijke te Utrecht, ao. 1334; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 228); Perchevael, sbaillius garsoen van Aelst (ao. 1342; Ann. Em. 25, 303); Percevael van Hallewyn (ao. 1392; Ann. Em. 1, 36); Jan Halaert, alias Pertchevale (schepen van Gent, ao. 1451; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 67; ald. 86 genoemd: Pertchevael Alaerts); Perchevaldus de Polinchove (omstr. 1470; Ann. Em. 22, 111); Pertseval van Heymstro (te Gent, ao. 1488; Ann. Em. 14, 8); Perchevael Hodooelf (spiegelmaker, gildeboek v. St. Lucas te Brugge, ao. 1507; Ann. Em. 18, 149, vergelijk 16, 11: Pertcevael Odolf); Percheval Van de Velde (te Oudenaarde, ao. 1525; Auden. Mengel. 5, 344); als toenaam: Pauwels Percheval (te Brugge, ao. 1384; Hist. de Damme 229); bij verkorting: Peerche, der stede messagier (te Oudenaarde, ao. 1436-37; Auden. Mengel. 4, 17 vgl. en 35 vlg.); Pertche Van den Kerchove (ao. 1465; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 446); misschien ook: Jan Pertsen, van Thielt (dood in 1383, rekening in Froissart 2, 331). Reinoud is de regelmatige, nieuwe vorm van een bekenden oudgermaanschen mansnaam, die ook in onze streken is blijven voortleven. Nadat de naam door het huwelijk van Graaf Otto II van Gelder met Philiberte van Dammartin in gebruik was gekomen bij de regeerende Geldersche Graven (Reynaldus comes Gelrensis, Sloet, Oorkb. no 926, ao. 1271; ook reeds in 1268 in een oorkonde van Otto II: Renaldo nostro filio, a.w. no 909), kwam hij weldra in Gelderland en daaromtrent zeer in trek, niet alleen in aanzienlijke geslachtenGa naar voetnoot1) als dat der burggraven | |
[pagina 83]
| |
van Coevorden uit het huis Borculo (zie b.v. Oorkb. v. Gron. en Drente no 196, ao. 1296; 415, ao. 1350; 705, ao. 1382), maar ook bij lieden van lageren stand. Daar was hij echter ook reeds vroeger gewoon, voordat wij invloed van den naam van den zoon des Graven kunnen aannemen: in 1227 is Reinaldus de Elspete getuige voor den Graaf (Sloet, a.w. no 504), in 1228 heeten twee bewoners van erven te Doetinchem die aan het klooster Bethlehem worden toegewezen Reinoldus (a.w. no 511), evenzoo in 1245 een hoorige te Weel (a.w. no. 650); hier valt dus bezwaarlijk te denken aan invloed van den ridderroman van Renout van Montalbaen. In de 12de eeuw blijkt de voornaam ook bij den adel in Noord-Frankrijk niet zeldzaam te zijn. Ik wijs b.v. op Reinaldus de Aria (getuige voor den Graaf van Vlaanderen in 1168; Oorkb. v. Holl. 1, no 147) en op Reginaldus (Rainaldus), Comes Domni Martini (d.i. Dammartin, door zijn huwelijk Graaf van Boulogne, ao. 1192 enz.; Vredius, Geneal. comitum Flandriae 1, 223). Hier zou litteraire invloed geenszins ondenkbaar zijn en de naam der Geldersche Graven derhalve toch met den zoon van vrouw Aye, Keizer Karels zuster, kunnen samenhangen. In elk geval zal, toen de Heemskinderen eenmaal populair waren geworden, bij den naam Reinoud dikwijls aan den romanheld zijn gedacht. Ook kan Renout van Montalbaen zeer goed, gelijk | |
[pagina 84]
| |
zoovele andere romanhelden, werkelijk zijn vernoemd. Ik geef dus ook van dezen naam enkele Vlaamsche voorbeelden uit de 14de eeuw; de naam was daar toen zeer gewoon in alle standen: Reynout Coenen (Baljuwsrek. v. Gent 1380; in Froissart 2, 10); Reynaud van Axpoele (idem; a.w. 2, 30); Renaud de Raven (te Peteghem, Baljuwsrek. v. Deinze 1380; a.w. 2, 46); Reynaud van Ruddervorde (Baljuwsrek. v. Veurne 1382; a.w. 2, 228). Als toenaam: Andries Reinaud, Paselin Reynoud (beiden gejusticieerd, Baljuwsrek. v. Brugge 1380; a.w. 2, 105); van enen Reinaut Reinout, van Mesine (Baljuwsrek. v. Damme 1383; a.w. 165), enz. Niet alleen Reinoud, maar ook de namen der overige Heemskinderen: Ritsaart, Adelaart en Writsaart, worden in de namenlijst van Leendertz in den Navorscher opgegeven als na 1500 in Nederland in gebruik. Ik weet niet of Leendertz voorbeelden van al deze namen bij bestaan hebbende personen heeft aangetroffen, doch stellig kende hij de tooneelnamen Adelaert in Vondel's Leeuwendalers en Ritsaert en Writsaert uit Bredero's Moortje, welke laatste namencombinatie ongetwijfeld onder invloed der Historie van de Vier Heemskinderen staat. Ook in het werkelijke leven kan het volksboek dus zeer goed tot het kiezen van deze voornamen aanleiding hebben gegeven. Toch is de reeds in de middeleeuwen zeer vaak voorkomende naam Ritsaert niet als romannaam, maar eerder door andere oorzaken in gebruik gekomen. Vooreerst zijn er vele Heiligen die den naam Richardus dragen; van waar Richardus, Riquardus (zie b.v. Oorkb. v. Holl. 1, no 148 en 245), en de daarvan afstammende Nederlandsche naamsvormen. Verder zal in de latere middeleeuwen de Engelsche vorstennaam hebben medegewerkt tot het in eere komen van den vorm Ritsaert, die na 1300 zoowel in Holland als in Vlaanderen zeer gewoon is, terwijl ook de verkleinvorm Ritsin voorkomt, en in Brabant de bijvorm Rutsaert. Van Writsaert heb ik zelf geen voorbeelden aangeteekend, maar de Friesche Naamlijst van Winkler vermeldt (als verouderd) Writser, Writzer en Writsert. Even- | |
[pagina 85]
| |
min vond ik Adelaert als voornaam; doch als verfraaide vorm van den bekenden naam All(a)ert zal deze in de 16de en 17de eeuw zeker wel eens voorkomen. Leendertz heeft ook den vorm Adelaar, die nog heden in gebruik is. Als toenaam komt Adelaerd (evenals trouwens Alaerd) in Vlaanderen reeds vrij vroeg voor: Lambertus Hadelard (te Yperen, ao. 1251; Cart. S. Martin 1, 121); Jan Adelaerd (te Brugge, ao. 1305; Cod. Dipl. Fl. 1, 414); Wouter fs. Wouters Adelaerdts (te Winendale, ao. 1438; Cost. Vrije v. Brugge 2, 263). Ritsaart, zie bij Reinoud. Roland is reeds vroeg in gebruik: Rolandus (te Oudenaarde, 11de E.; Cart. Eename 346); magister Rolandus (getuige v.d. Bisschop v. Utrecht, ao. 1231; Sloet, Oorkb. no 539); Olyuier ende Rolant tgoet inden Broke (in Schieland omstr. 1281, leenregister v. Graaf Floris V; Bijdr. Hist. Gen. 22, 210); Olivier, Roelands zone (doet met zijn zoon een doodslag te IJselmonde, ao. 1333; Van Mieris, Charterb. 2, 540a); inter terram domini Rolandi et Jacobi de Linde (bij Zelebeke, ao. 1336; Cart. S. Martin 1, 319); Rolandus (numerator, lapiscida, ao. 1337-57; Cam. Rek. v. Deventer 1, 27, 60 enz.); Roland de Selversmede (te Oudenaarde, ao. 1342; Ann. Em. 25, 252); Roelant de Bartmakere (evenzoo; 25, 266); Roeland van Ysighem (baljuw v. Oost-Yperambacht, ao. 1372; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 578); Roeland Verdeboud (timmerman te Nieuwpoort, gejusticieerd, Baljuwsrek. v. Brugge 1383; in Froissart 2, 104); heer Roelant van Wtkerken (gouverneur van Holland en raad onder Philips van Bourgondië; Van Mieris 4, 795-1075, enz.); Roelant Speke (gezworene der tapijtwevers te Brussel, ao. 1441; Versl. K. Vl. Acad. 1912, 295); Roelandt Boudins (leenman v. Vlaanderen te Zelebeke, omstr. 1535; Cost. v.d. Zaal v. Yperen 1, 398); Roelant Moyaert (mr. geleyspotbacker, ao. 1564; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 229); Roelant Jacobs (mr. schilder, ao. 1602; a.w. 1, 418); enz. In Vlaanderen en Brabant is de voornaam in de 14de-16de eeuw zeer gewoon, in Holland naar het schijnt vrij zeldzaam; later komt hij ook daar meer | |
[pagina 86]
| |
in gebruik. Verkort en in verkleinvorm: Roelkin de Necker (gejusticieerd, Baljuwsrek. v. Brugge 1384; in Froissart 2, 114; Ruelken dien Scoemeker Lambrecht Ruelkenssoen (te Helmond, ao. 1401; Winkler, Studiën 179); Roel (naast Roelant) van Ronneke (ao. 1451; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 75). Als toenaam: Jan Roeland (te Brugge, ao. 1305; Cod. Dipl. Fl. 1, 405); Pieter Roelin, Willem Roel (Baljuwsrek. v. Assenede 1382; in Froissart 2, 643); Willem Roelin (Baljuwsrek. v. Damme 1384; a.w. 2, 187). Vandaar nog de geslachtsnamen: Roeland(t), Roelants, Roelans, Rolands, Rolandus, Roels en Ruelens. In de 17de eeuw komt een enkele maal ook de Italiaansche vorm Orlando voor: Orlande (de) Ballieur (juwelier, † 1663-64; Liggeren St. Lucasgilde Antwerpen 1, 81 en 351). Rosafiere: ‘Nata est filia mea naturalis Roseferia’ (ao. 1559, aant. v. Johan van Matenesse (geb. 1533); in Bijdr. Hist. Gen. 37, 233). Seghelijn: Zegellyn Ronnync, Zegellyn Abbinc (hoorigen te Voorstonden, begin 15de E.; Sloet, Hof te Voorst 93); Zeghelin van der Burch (beleend te Adinkerke, ao. 1453; Cost. v. Veurne 4, 231); Zeghelin Vanderbuerch, filius Achilles (beleend met het ammanschap te Oostduinkerke enz., ao. 1502; a.w. 4, 403). Trist(r)am: Tristramus de Flandria, Eques (M'her Tristram) (bastaard van Graaf Lodewijk van Nevers, midden 14de E.; Vredius, Geneal. comitum Flandriae 2, 273); Tristram le Cours (fr. tekst, te Yperen ao. 1309; Cart. S. Martin 1, 270); Tristram Wouterloot (kanunnik te Yperen, ao. 1344; De Pauw, Ypre jeghen Poperinghe 238); Tristam van Messeem (ao. 1392; Ann. Em. 1, 37), Trystran van Messem (ao. 1396; Vredius, a.w. 2, 269); Tristan Belle (begin 15de E., zoon van Jan Belle, heer van Boesinghe; Ann. Em. 8, 64); Triestram Van den Bossche, scildere (ao. 1451; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 147); Triestram Uuter Zwane (ao. 1452; a.w. 214), Tristram du Cyne, fils dudit messire Jehan (ao. 1458; Cart. Groeninghe 72); Triestram Maes (gildeboek v. St. Lucas te Brugge, ao. 1482; Ann. Em. 18, 113); Lyoenkin de Muellenaer f. Triesteraem (idem | |
[pagina 87]
| |
1517; a.w. 18, 193); Tristram Jhane (ontvanger-generaal v. Zeeland Beoosterscheld in 1575; A. van Dorp, Brieven 1, 159). Als toenaam: Der Diederic Tristrain (l. Tristram?) (gezworene van Pamele, ao. 1291; Auden. Mengel. 5, 327), evenzoo later: Steven Tristrain (ao. 1400-23; a.w. 5, 328 vlgg.), Segher Tristrain (ao. 1408-30; a.w., zelfde blzz.), nog in 1498: Zegher Tristaen, cupere (te Oudenaarde; a.w. 2, 21); Clais Trystram (te Haringhe; Baljuwsrek. v. Veurne 1382; in Froissart 2, 220); Jan Tristram, vulre (raad van Yperen, Baljuwsrek. v. Yperen 1382-83; a.w. 2, 278). Vivien: Vivianus (servus te Rugge (W.-Vlaand.), 12de E.; Cart. Eename 356); Vivianus (zoon van Rabodo de Marc, schenkt goed aan de abdij Eename (O.-Vlaand.), 12de E.; a.w. 357); Vivien Clawen s. (ao. 1333-34; Rek. d. Graf. v. Holl. 2, 34). Als toenaam: Arnoud Vivijen ende Jan Vivijen, ghebroederen (te Saaftinge, ao. 1374; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 1357, Aernoud Vivien ook Baljuwsrek. v. Hulsterambacht 1379; in Froissart 2, 606). Ook later in Holland als geslachtsnaam Vivien. Walewein, zie boven, blz. 70. Writsaart, zie boven, blz. 84. Of men bij het benoemen van al deze personen werkelijk aan de helden der ridderromans heeft gedacht, is natuurlijk verre van zeker. Sommige namen komen reeds zoo vroeg voor, dat er reden is te betwijfelen of dit mogelijk is. Men zie b.v. Iwainus, Ogerus en Vivianus, die reeds vroeg in de 12de eeuw zeer gebruikelijke mansnamen blijken te zijn. Hier is het dus geraden aan een anderen oorsprong te denken. Odgerus is een bekende Nederlandsche Heilige, die in deze landen dikwijls vernoemd is geworden; daarvan kan ook Ogerus afkomstig zijn. Evenzoo zijn Vivianus en Ivanus heiligennamen; de eerste was een bisschop van Saintes in de 5de eeuw, de ander een kluizenaar in Boheme omstreeks 900. Daar echter de namen Ywain, Odzyr en Vivien door hun vorm hun Fransche herkomst toonen, zijn deze zonder twijfel door bemiddeling van | |
[pagina 88]
| |
het Fransch tot ons gekomen, zoodat wij althans voor den lateren tijd invloed van de litteratuur aannemelijk mogen achten. Ook de merkwaardige samenvoeging der namen Olivier en Roland in het leenregister van Graaf Floris sterkt het vermoeden dat hier werkelijk de paladijnen van Karel den Groote zijn vernoemd en dat dit bij vele andere Roelanden en Oliviers het geval zal zijnGa naar voetnoot1). Evenwel mogen wij niet over het hoofd zien dat Roeland ook als voornaam van oudgermaanschen oorsprong kan zijn blijven voortleven; ook bij Reinoud is dat het meest waarschijnlijk, al werd men zoowel bij Roeland (door de steenen Roelanden en andere herinneringen aan den held van Roncevale) als bij Reinoud (door het volksboek der Heemskinderen) tot in de 19de eeuw nog steeds aan de naamgenooten uit den tijd van Karel den Groote herinnerd. Ook sommige andere namen zijn twijfelachtig en behoeven niet noodzakelijk aan de ridderromans ontleend te zijn. Met opzet nam ik Valentijn niet in de lijst op. De naam komt in de middeleeuwen en later natuurlijk meermalen voor, maar er is geen reden om daaraan een andere herkomst dan van den bekenden Heilige toe te schrijven. Evenzoo is de eertijds bij verschillende adellijke geslachten gebruikelijke mansnaam Macharijs, Machorijs ontleend aan den Heiligen Macarius, al komt de naam ook in verschillende riddergedichten voor. En Floris is natuurlijk niet afkomstig uit het verhaal van Floris en Blancefleur, maar van een der vele Heiligen die Florentius heeten. | |
[pagina 89]
| |
Daarentegen bracht ik Griffoen en Lioen wel in de lijst; omdat, al zijn deze namen misschien niet aan een ridderroman ontleend, ze toch ongetwijfeld onder invloed daarvan aangenomen werden, toen de romannamen in de mode waren gekomen. Maar behalve de opgesomde namen zijn er nog vele andere, waarvan men kan vermoeden dat ze wellicht dezen zelfden oorsprong hebben. Een aantal minder gewone namen, die hetzij werkelijk ook in ridderromans worden aangetroffen, hetzij sterk op litteratuurnamen gelijken, laat ik hier dus nog volgen. De meeste zijn dubieus, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten dat een deel ervan inderdaad hier vermeld behoort te worden. Abrioen: 8 morgen lands die Abrioens Vten Goye plaghen te wesen (in een akte van Henric van Vianen vanden Goye en vander Ameyden, ao. 1394; Cod. Dipl. Neerl. II S., 21, 231). - Verg. Meister Abrioen van Trier, in Reinaert II; de naam is door Teirlinck, zeker wel terecht, verklaard als een versmelting van Auberon en Aubri en behoort dus in de litteratuur thuis. Aliaem, Aliamet: Alleames Herewijn (ao. 1370; De Pelsmaeker, Reg. Sent. d'Ypres 249); Aliamus Piers (gildeboek v. St. Lucas te Brugge, ao. 1453; Ann. Em. 18, 62); Aeliemet de Cantson (uit Doornik, a.w. ao. 1477; Ann. Em. 18, 100). - Aliamet is de verkleinvorm van den Franschen naam Aliame, Aliaume (Ned. Alem, uit Adelelm; verg. Willem naast Guillaume), die in verschillende ridderromans voorkomt (Langlois, Table des noms propres 19 vlg.). 't Is echter waarschijnlijk de gewone persoonsnaam; ook Alaem komt in Vlaanderen voor. Druon: Druhoen Kestiaen (gildeboek v. St. Lucas te Brugge, ao. 1515; Ann. Em. 18, 191), Druon Christiaens (ao. 1534; Cost. Vrije v. Brugge 3, 310). Nog als geslachtsnaam in België Druon. - Verg. Dreuon, Droon (Langlois 181 vlg.). Florimont: Florimont Joie (ao. 1377; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 2092); de naam is ook thans in België nog gewoon (ook in den vorm Florimond), gelijk in Frankrijk. - Verg. den Roman de Florimont van Aimé de Varennes. | |
[pagina 90]
| |
Gayete: Gayete, weduwe van Chaerlet van Zegherscapelle (te Yperen, ao. 1490; Vandenpeereboom, Ypriana 2, 154). - Verg. Gaiete (Langlois 245). Gentefloer: quedam matrona, dicta Gentefloer (Necrologium klooster Nieuwlicht bij Utrecht, 15de eeuw; in Bijdr. Hist. Gen. 9, 388). Glorie: Clais, f. Glorien (te Brugge, ao. 1305; Cod. Dipl. Fl. 1, 410); Ver Glorie (dood in 1317; Rek. d. Graf. v. Holl. 1, 92); Glorie Cox (ao. 1372; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 527). Ydor: Ydoor van den Brouke (beleend te Adinkerke, ao. 1365; Cost. v. Veurne 4, 222); Ydor Marael (te Yperen, ao. 1434; Diegerick, Invent. d'Ypres 3, 166). - Verg. Ydor in den Torec. Ysoreit: Ysoret van Peene (te Brugge, ao. 1302; Ann. Em. 35, 222); Yzoreid (Ysoreid) le Vroede (Casselambacht, ao. 1367; De Pelsmaeker, Reg. Sent. d'Ypres 284 en 295); Ysoreit van der Slaet (deelnemer aan de onlusten te Yperen, ao. 1567; De Coussemaker, Troubles rélig. du XVIe s. 1, 295). - Verg. hertog Ysoreit in Ren. v. Montalbaen, en in Fr. romans Ysore (Langlois 363 vlg.). Joen, Yoon: Willem Yoons zone, beledre van allen clenen ambachten (te Gent, ao. 1337; Rek. v. Gent 1, 157. Verg. 28: Willem Yo(e)ns, 400: Willem Joens); Gherijt Yonijs soen van Outshorn (ao. 1400; Overvoorde, Arch. v.d. Gasthuizen Leiden, R. no 261); Lijsbet Joenis dochter (te Noordwijk, ao. 1503; Overvoorde, Arch. v.d. Kloosters Leiden, R. no 1994, 2008-9. Verg. no 1888: Elizabet filia Junonis, ao. 1493; no 1942: Elizabet filia Junii, ao. 1498). - Verg. Yoen in de Lorreinen, fr. Yon (Langlois 360). Marant: Marant de Wulf, pyper (te Yperen, ao. 1568; Vandenpeereboom, Ypriana 2, 310). - Verg. misschien Morant (Langlois 469 vlg.). Millecent: Millecent van Overleye, motenare (gejusticieerd, Baljuwsrek. v. Dendermonde 1383; in Froissart 2, 541). Montfrant: Mer Montefr. (Monfrand) van Eessine (aanvoerder | |
[pagina 91]
| |
van den Graaf van Vlaanderen, Baljuwsrek. v. Veurne 1382 en Brugge 1383; in Froissart 2, 100 en 244); meester Montfrant Alaerts (fugitijf van der stede, ao. 1451; Schayes, Dagb. d. Gentsche Coll. 143). Oreit: Oreit Wijts (dood in 1377, Cassel; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 2079). - Verg. misschien Ori, Aurri, Ouri (Langlois 511 vlg.). Oriaen: Oriaen Beecman (ao. 1431 in het tapijtweversgild te Brussel; Versl. K. Vl. Acad. 1912, 392). - Verg. namen als Oriant en Oriande (Langlois 503). Paridaen: Her Paridaen van Eppingem (Eppeghem) (Grimb. Oorlog 1, 1525; 2, 1540 enz.); Her Paridaen van Massenhove (a.w. 1, 1527; 2, 893 enz.); Paridaen de Pottere (te Lier, ao. 1377; Cod. Dipl. Neerl. II S., 41, 228); als toenaam: Jan Paredaen (te Oudenaarde, ao. 1342; Ann. Em. 25, 285); Her Gherd Paridaens (te Lier, ao. 1377; Cod. Dipl. Neerl. II S., 41, 218); Michiel Paridaen (te Erkerghem, ao. 1438; Cost. Vrije v. Brugge 2, 263); Tonekin tkint Boudin Paridaens (te Lophem, ao. 1460; Ann. Em. 25, 83); Marcus Parijdaens, boratwercker van Amstelredam (doch blijkbaar behoorende tot een uit Vlaanderen naar Engeland en vandaar naar Holland uitgeweken familie), ondertrouwt te Leiden 13 Dec. 1619 (Ondertrouwreg. I. fol. 39 vo, archief Leiden); van hem worden kinderen gedoopt in de Hooglandsche Kerk tusschen 1622 en 1627, zijn naam wordt dan Par(e)daens geschreven. Te Brussel bestond een geslacht Paridant. - Verg. Paridaen in den Roman der Lorreinen. Er komen ook mansnamen voor die er uitzien als bijvormen van Paridaen en waarvan de afleiding evenmin duidelijk is; heiligennamen zijn het niet: Paridarius (kanunnik van St. Marie te Utrecht, ao. 1219 en 1228; Sloet, Oorkb. no 455 en 517); Marijtgen, weduwe van Pieter Spronc, en haar zoon Paridom (ao. 1491; Overvoorde, Arch. v.d. Kloosters Leiden, R. no 1833), Paridon Pietersz. (ao. 1528; Overvoorde, Arch. v.d. Gasthuizen Leiden, R. no 1903); als geslachtsnaam: Dirck Lourisz. van | |
[pagina 92]
| |
Paridom (te Zoetermeer en Zegwaard, ao. 1641; Overvoorde, Arch. v.d. Stadsheerlijkh. Leiden, I. no 658); Cornelis Iansz. Paridon (welgeboren man in Rijnland, ao. 1642; Van Leeuwen, Costumen v. Rijnland 97); er woont thans nog een Katholieke familie Paridon te Katwijk aan Zee. Praiel: Praiel van der Mersch (Yperambacht, ao. 1378; De Pauw, Bouc v.d. Audiencie, no 2223). Ruflaert: Ruflardus de Flandria, Eques (M'her Ruflard) (bastaard van Graaf Lodewijk van Nevers, 14de E.; Vredius, Geneal. comitum Flandriae 2, 273), Messire Rijfflard de Flandres (Baljuwsrek. v. Oudenaarde 1385-86; in Froissart 2, 453, verg. 449: Rijfflarz); Rufelare de Baerdemakere, Rufelaers suene (gildeboek van St. Lucas te Brugge, ao. 1472; Ann. Em. 18, 86); Rufflaert van der Couderborch (te Gent, ao. 1476; Jaarb. K. Vl. Acad. 1907, 141). Ook als naam van een adellijk geslacht te Gent: Ruuffelaers (begin 16de E.; De Vreese, Leekebijdragen 43) en Ruffelaert. Saffatijn: Gerhard van Malderich Saffentijns soon (ao. 1217 beleend met den burg tot Maurik; Reg. Leenaktenb. Gelre, Nijmegen 351); haer Saffatin van Maudrich ridder (ao. 1286; Oorkb. v. Holl. 2, no 595); Heinric Jan Saffentijnszoen (ao. 1426, Rek. v. Leiden 2, 100; ald. 2, 221: Saffenterszoen); Jan Saffetijnsz. (ao. 1443; Overvoorde, Arch. v.d. Gasthuizen Leiden, R. no 528). Sellaerne: Sellaerne (Slaerne) (vrouw van Ogier van Cralingen, ao. 1358; Beelaerts in Bijdr. Vad. Gesch. en Oudh. IV R., 2, 251). Troveis: Troveis van Mordrecht (ao. 1285; Oorkb. v. Holl. 2, no. 571 en 572). Deze zeldzame voornaam is een merkwaardig voorbeeld van den invloed dien de naam van den heer op de namen zijner onderhoorigen had; immers in de 14de eeuw blijkt Traveis in den omtrek van Moordrecht zeer gewoon te zijn: Traveys de Gruter (pachter van de gruit te Gouda, ao. 1356-57; Waller Zeper, Jan van Henegouwen 475); Traveys Symonssoen, Traveys Claessoen, Florens Traveyssoen (pachters van land bij Gouda, ao. 1356-57; a.w. 477-479). | |
[pagina 93]
| |
Dat deze namen werkelijk met ridderromans zouden samenhangen, lijkt mij in de meeste gevallen onwaarschijnlijk. Er zullen namen van allerlei oorsprong bij zijn. Die van Fransche herkomst wijzen wellicht op verwantschap met Fransche familiën of andere Fransche invloeden, waaraan vermoedelijk ook het reeds zoo vroeg voorkomen van den naam Ogier bij de heeren van Voorschoten, Wateringen en Cralingen toe te schrijven is.
Welke gevolgtrekkingen mogen wij nu op grond van het hier bijeengebrachte materiaal maken? Men vergete niet dat deze gegevens zeer onvolledig zijn. Ik heb natuurlijk slechts van een klein gedeelte der bestaande gedrukte en van een nog veel kleiner gedeelte der ongedrukte bescheiden gebruik gemaakt. Ieder die een archiefonderzoek instelt, of andere boeken raadpleegt dan ik deed, zal dus nieuwe voorbeelden tegenkomen en allicht ook nog andere romannamen aantreffen. Toch is, met de noodige voorzichtigheid, naar ik meen uit mijne aanteekeningen wel een en ander op te maken. Vooreerst staat het vast dat, met uitzondering van enkele, deze namen zeldzaam zijn. Onder een zeer groot aantal personen vinden wij er slechts weinigen die ze dragen, en op de groote massa maken ze een uiterst klein percentage uit. Olivier en Roland, Ogier en Iwein, indien deze inderdaad door de ridderromans mochten zijn in zwang gekomen, zijn in de middeleeuwen spoedig onder de gewone voornamen opgenomen; zoo ook Lancelot, en (zij het slechts gewestelijk) Fierin en na de 16de eeuw Artus. Maar de overige komt men slechts bij uitzondering tegen. De echte romannamen zullen wel het eerst bij den adel in gebruik zijn geweest en van (Noord-)Frankrijk uit, of althans door Franschen invloed, ook in de Nederlandsche gewesten in de mode zijn geraakt. Sedert het einde der 13de eeuw komen ze echter ook reeds bij het volk voor. Ze zijn vooral in Vlaanderen en Brabant in trek geweest. In Holland vinden we er in de 14de en 15de eeuw slechts weinige, | |
[pagina 94]
| |
in Gelderland, Overijsel en de daarboven liggende gewesten nog minder. Ook over de oostelijke grenzen waren ze schaarsch; uit het oorkondenboek van Lacomblet teekende ik slechts aan: Isalda (ao. 1217), Iwanus (13de E.), Ogir (als toenaam, ao. 1240), en Gawyn (ao. 1443)Ga naar voetnoot1). Een deel dezer modenamen verdwijnt reeds in de 16de eeuw, andere blijven hier en daar voortleven. Leendertz noemt nog slechts als na 1500 in gebruik: Adelaar(t), Artur (Artus), Lancelot (Lantsloot), Ogier, Olivier, Perceval, Reinoud, Ridsaart, Roeland, Walewein en Writsaard; maar er waren er, gelijk wij zagen, meer. In de 16de en 17de eeuw hebben blijkbaar ook de volksboeken invloed geoefend; men denke, behalve aan de namen der Heemskinderen, b.v. aan Blanchefleur. Daarentegen vinden wij, voor zoover ik kan nagaan, geen helden uit de Amadis-romans in het werkelijke leven terug. Wel komt Palmerijn een enkele maal voor; maar niet in 16de eeuw, en reeds lang voordat de roman van Palmerijn van Olijve werd geschreven, bij een vreemdeling: Palmeryn, den Lombaerd van Gorichem (ao. 1325; Van Mieris, Charterb. 2, 366a). Ieder tijdperk had zijn modenamen. Enkele daarvan werden aldra gelijkwaardig aan de overige namen en bleven daarnaast voortleven; andere daarentegen zijn steeds als iets ongewoons beschouwd. Met de aan de litteratuur ontleende namen der romanhelden is het niet anders gegaan. Soms zijn ze, als bijnaam, naast een anderen voornaam in gebruik geweest, gelijk b.v. het geval was bij den Gentenaar Pertchevael Alaerts, die eigenlijk Jan Alaerts heette, en bij Jan Cabbeliau, dien men zeit Gauweyn. | |
[pagina 95]
| |
Inzonderheid schijnt men in de aanzienlijke geslachten deze minder gewone namen gaarne gekozen te hebben voor bastaarden. Reeds in de 14de eeuw was dat gewoon en nog in de 17de eeuw komt het voor. Voorbeelden vond ik bij de namen Artus, Elegast, Fierabras, Gaifier, Gauwein, Lancelot, Lioen, Percevael, Rosafiere en Tristram, maar ook onder de andere namen zullen er wel zijn. De reden is vermoedelijk, dat men de vanouds in de familie gebruikelijke voornamen liever niet aan bastaarden gaf, al komt ook dat dikwijls voor. Deze heldennamen waren dan zeer geschikt om die te vervangen. Evenzoo vindt men in het geslacht der Graven van den Berg de bastaarden HectorGa naar voetnoot1) van den Berg (ao. 1523-56) en Hercules van den Berg (ao. 1568-82) (Tadama, in Bijdr. v. Vad. Gesch. en Oudh. I R., 62, 121), wat dus soortgelijke namen zijn. Zoo ook in het huis van Kleef: tot behoef ... der naeghelaten elicken kinderen ... selighen Hectors bastard van Ravestain | |
[pagina 96]
| |
(ao. 1549, in Vredius, Geneal. comitum Flandriae 2, 314; bastaard van Adolf van Kleef); Ector de Cleves et de Marcke, fils naturel et illegitisme de nostre ... cousin Messire Philippe de Cleves et de la Marcke, Seigneur de Ravestain (brief van Karel V, ao. 1525; a.w. 2, 351). Uit het feit dat Percevael, Walewein en andere riddernamen als voornamen in gebruik kwamen blijkt onweersprekelijk dat die namen toen populair waren, en het verschijnsel is dus ook voor de litteratuurgeschiedenis interessant. Wie echter mocht meenen, dat daaruit iets afgeleid kan worden omtrent den tijd waarop bepaalde ridderromans in het Dietsch zijn vertaald, of veronderstellingen zou willen maken omtrent verloren gegane Middelnederlandsche romans, bedenke dat het voorkomen dezer namen in Vlaanderen en elders nog niet bewijst dat ze uit Dietsche romans afkomstig zijn. Ze kunnen evengoed aan de Fransche riddergedichten zijn ontleend.
g.j. boekenoogen. |
|