Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 34
(1915)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan de man, die tot ezel werd.Het sprookje van de tot ezel omgetoverde man, dat zijn vermaardheid vooral aan de roman van Apuleius te danken heeft, is bij ons het meest bekend in de vorm, die Van Limburg Brouwer er aan gaf. De stof, vermoedelik uit Griekenland (Grieks Klein-Azië?) afkomstig, ging vandaar enerzijds naar Indië, anderzijds over Italië naar Duitsland, waar ze in oudere en nieuwere tijd bleef voortleven. Ook op het toneel was het motief, waarbij een mens geheel of gedeeltelik door toverij in een dier veranderd werd, van ouds zeer geliefd: de wever met ezelskop in Shakespeare's Midsummernight's dream is het bekendste voorbeeld er van.Ga naar voetnoot1). Van deze wijdverbreide, maar in ouder Nederland tot dusver niet aangetroffen novellina popolare vond ik onlangs een vrijwat afwijkende lezing in de DivisiekroniekGa naar voetnoot2): In desen tijden [d.i. tijdens de regering van de keizers Hendrik II en Koenraad II] woonden buyten der stadt-mueren van Roomen twee oude wijven in een cleyn hutte/ ende op een tijt quam daer een man des avonts laet die van den wech verdwaelt was/ e begheerde herberghe die nacht daer te hebben/ e siet des nachts deden dese twee oude wijven so veel met haer tooverije e wichelinghe/ dat sy desen man verwandelden in eenē Ezel/ maer hy behielt altijt zijn redelick verstant. | |
[pagina 319]
| |
Ongetwijfeld is hier dezelfde stof behandeld; immers men vindt het hoofdkenmerk terug, dat de tot ezel omgetoverde mens zijn verstand behoudt. Maar daartegenover staan gewichtige afwijkingen; inplaats van de jonge man, die in te vertrouwelike betrekking tot een schone treedt, staat hier een reiziger, die bij twee oude vrouwen onderdak vindt; deze veranderen hem - waarom blijkt niet - in een ezel, welks verdere lotgevallen niet verhaald worden. Uit welke bron de schrijver hier heeft geput, is mij onbekend; maar klaarblijkelik berust het verhaal op een van de gewone lezing afwijkende redaksie, waarvan ik een volledige vorm kan aanwijzen in een Engelse kroniek van de 12de eeuw, die van Willelmus MalmesbiriensisGa naar voetnoot1): Erant in strata publica, qua Romam itur, duae aniculae, quibus nihil bibacius, nihil putidius, uno commemorantes tugurio, uno imbutae maleficio. Hae hospitem, si quando solus superveniebat, vel equum, vel suem, vel quodlibet aliud videri faciebant, et mercatoribus venum proponebant, nummos inde acceptos ingurgitantes. Et forte quadam nocte quendam ephebum, qui motis histrionicis victum exigeret, excipientes hospitio, asinum videri fecerunt; magnum suis commodis emolumentum habentes asinum qui transeuntium detineret oculos miraculo gestuum, quocunque enim modo praecepisset anus, movebatur asinus. Nec enim amiserat intelligentiam, etsi amiserat loquelam. Ook de verdere lotgevallen worden verteld: Een rijke buurman koopt het wonderbeest, maar hij krijgt de raad mee het van alle water af te houden. Na enige tijd, gedurende welke de ezel meermalen de gasten van zijn heer ‘jocis suis laetificabat’, wordt de bewaking van het dier minder zorgvuldig en daarvan maakt het gebruik door in een meer te springen, tengevolge van welk bad het de menselike gestalte herkrijgt. De eigenaar van de ezel brengt de zaak voor paus Leo, die zich | |
[pagina 320]
| |
door de geleerde Petrus Damianus van de mogelikheid van dergelike metamorphosen laat overtuigen. In de 14de eeuw neemt Ranulphus Higden in zijn PolychroniconGa naar voetnoot1) deze geschiedenis verkort over en hij laat daaraan voorafgaan: Certe cum nos in Italia constituti essemus' satis audiebamus de quibusdam illarum partium mulieribus stabulariis, quae dare solebant caseum veneficum viatoribus; unde et in jumenta illico verterentur, et onera portarent, manente in eis mente rationali; iterumque perfuncto officio ad se redire. Sic quoque de se fatetur Apuleius etc. We hebben hier dus een twede versie van de ezelgeschiedenis: Een reiziger wordt door twee oude vrouwen, bij wie hij onderdak vindt, in een ezel veranderd, terwijl hij zijn verstand behoudt; in deze gedaante moet hij werk voor ze verrichten, waarna hij - met of tegen hun wil, in 't laatste geval door een bad (niet door 't eten van rozen) - weer tot mens wordt. De histrio bij Willelmus schijnt nog op de oude mimus, waarin het geval vertoond werd, te wijzen; de lokalisering is overal dezelfde: de omgeving van Rome. Zo ontwikkelde zich het sprookje naar verschillende richtingen, naar het schijnt juist in Italië, waar de uit de eerste eeuw daterende scherf, op welke een man met ezelskop afgebeeld isGa naar voetnoot2), de aloude geliefdheid van de stof bewijst.
Hilversum. m. schönfeld. |
|