Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 34
(1915)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Kleine mededeelingen]51. Huyghens' Cluyswerk vs. 400 en 402.En even alm' eertijds te Roomen heeft geseght:
De wereld is mij recht een twijffelick gerecht.
Het Latijnsche gezegde, waar H. hier op doelt is tot dusver niet bekend en ik vermoed, dat het wel onbekend zal blijven, tenzij men als het gevraagde neemt de uitdrukking ‘een twijffelick gerecht’ d.i. een maal, waaraan ‘men niet weet waer beginnen’, zooals 't in den volgenden regel heet, omdat het van alles zoo volop geeft, dan is de oplossing gemakkelijk te geven. In Terentius' Phormio vs. 342, in het gesprek tusschen Phormio, den parasiet en Geta, den slaaf, lezen we: Dum tibi fit quod placeat, ille ringitur: tu ridens,
Prior bibas, prior decumbas, cena dubia adponitur.
Deze cena dubia (in den volgenden regel (net als bij Huyghens) nader verklaard door ‘ubi tu dubites quod sumas potissimum’) is, dunkt mij, de tot dusver onbekende Latijnsche uitdrukkingGa naar voetnoot1). Dat wij die juist bij Terentius vinden, behoeft ons niet te verwonderen; Huyghens heeft voor zijn Trijntje Cornelis bijzondere studie van Plautus en Terentius gemaakt; getuige het gedicht bij Worp V 110 en de in dit versje bedoelde paragraphae, die Dr. Worp onder den tekst van T. Cornelis alle heeft opgenomen. Verg. voor cena dubia ook Horatius, Sat. II, 2, 77 en Erasmus, Adag., Chil. 2, cent. 4, no 23. g.a. nauta. |
|