waarin sjappietouwer behandeld is (Tijdschr. 17, 199), wordt nonje als Oosterling gelijkgesteld met nonja. Wat den vorm betreft, is dit zeker juist. Niet echter was de beteekenis aangaat, want nonja is ‘mevrouw’ in het hedendaagsch Indisch taalgebruik, terwijl in de 18de eeuw - nonje komt volgens Dr. Beets voor in Alewijn's Jan Los - deze Oosterling de beteekenis heeft van njai = inlandsche concubine of vrouw, waarmee men in wilden echt leeft of ‘over den puthaak getrouwd’ is, zooals blijkt uit het bovengenoemde boekje p. 87: ‘anderen, het zij Compagnies Dienaren, of Vrijlieden, welke, om verscheidene redenen, niet huwen kunnen, nemen een Inlandsch Vrouwtje tot hunne Nonje of Bijzit.’
3. Mangga-mangis(tan). - Zooals ik aantoonde is in het Woordenboek een bewijsplaats met het woord manghessen voor mangga's verkeerdelijk geplaatst onder mangis(tan). Een nieuw bewijs ontdekte ik mede in genoemden Almanach op pag. 84: ‘Men vindt er ... De Durioenen, de Limoenen, de Papapaja (drukfout voor papaja?), verscheiden soorten van Manges, de Mangestang, de Pisang in soort enz.’
4. Grobbejak. - Dezen Oosterling vind ik nergens vermeld. Volgens den Almanach (p. 86) is Grobbejak: ‘eene smakelijke en gezonden Brij, uit Rijst, Suiker, Tamarinde, Arak en Water te samen gesteld.’ Thans is het woord geheel onbekend, evenals de zaak zelf.
5. Massak. - Ook dit woord - in het Maleisch ‘koken’ - had in de 18de eeuw een bijzondere beteekenis: ‘een Drank van Theewater, met Arak, Suiker en Eijeren’ (Almanach, p. 86). Dit woord deelde het lot met grobbejak.
Mr. Cornelis, Januari 1910.
f.p.h. prick van wely.